by admin | sep 6, 2021 | Sectoren
- Het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht worden soms als aparte werelden behandeld. Nochtans zijn zij op meerdere manieren met elkaar verweven. Het einde van de arbeidsrelatie is een goed voorbeeld van zo een significant raakvlak. Na het ontslag of de opzegging volgt immers vaak het risico van de werkloosheid voor de werknemer. Om dit risico op te vangen heeft de regelgeving voorzien in een systeem van werkloosheidsuitkeringen. Toch zal niet iedere (ex-)werknemer zomaar toegang krijgen tot de werkloosheidsuitkeringen. Vanuit een arbeidsrechtelijk perspectief worden de gevolgen van het ontslagrecht voor de toegang tot de werkloosheidsuitkeringen wel eens uit het oog verloren, nochtans kan dit een groot belang hebben voor zowel de werkgever als de werknemer.
- Wanneer een werknemer zelf minstens deels de oorzaak vormt van het einde van zijn arbeidsovereenkomst, kan hij door de RVA gedurende een bepaalde termijn uitgesloten worden van het recht op werkloosheidsuitkeringen. Hierdoor zal de werknemer terugvallen op de eigen bestaansmiddelen of op een leefloon.
- Maar ook voor de werkgever is het belangrijk om met de socialezekerheidsrechtelijke gevolgen van een ontslag of beëindiging van de arbeidsovereenkomst rekening te houden. Zo kan het een HR-policy zijn om negatieve gevolgen van een beëindiging voor (ex-)werknemers zoveel als mogelijk te vermijden of om het risico op een gerechtelijk geschil te minimaliseren. Vooral wegens die laatste reden zou een werkgever een beëindiging in onderling akkoord kunnen verkiezen boven een eenzijdige opzegging of een ontslag wegens dringende redenen. Voor de werknemer houdt zo een beëindiging in onderling akkoord voornamelijk een risico in wanneer de werknemer niet meteen een andere job zou vinden en dus mogelijks beroep zou moeten doen op werkloosheiduitkeringen. Een beëindiging in onderling akkoord wordt evenwel gezien als een vorm van vrijwillige werkloosheid (zie verder) wat kan leiden tot een uitsluiting van de toegang tot de werkloosheidsuitkeringen.
- Verschillende beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst leiden dus tot een verschillende toegang tot de werkloosheidsuitkeringen. De sanctie van tijdelijke uitsluiting van de toegang zal vooral een rol spelenwanneer de werknemer zelf ontslag neemt, wanneer de werknemer ontslagen wordt wegens dringende reden en wanneer de werkgever en werknemer in onderhandelingen verwikkeld zijn omtrent een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling akkoord
- Het probleem is hierbij vaak dat het erg moeilijk is om het risico of de gevolgen van de sanctie correct in te schatten. De wettelijke vorken die de RVA dient te hanteren voor de periode van de uitsluiting zijn immers breed, gaande van 4 weken tot wel 52 weken.1 Om deels tegemoet te komen aan deze onzekerheid hebben de auteurs de meeste recente cijfers over de uitsluitingspraktijk opgevraagd bij de RVA.
De uitsluitingssanctie in geval van vrijwillige werkloosheid
Toekenningsvoorwaarde van de werkloosheid: onvrijwillig werkloos zijn
- In België wordt het sociale risico van de werkloosheid gedekt door werkloosheidsuitkeringen van overheidswege. De wetgever heeft de toegang tot het recht op werkloosheidsuitkeringen aan een aantal voorwaarden onderworpen die zijn opgenomen in Hoofdstuk III “Toekenningsvoorwaarden” van Titel II “De werkloosheidsvergoeding” van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering oftewel het “Werkloosheidsbesluit”.2 Deze toekenningsvoorwaarden worden onderscheiden van de toelaatbaarheidsvoorwaarden die vooral betrekking hebben op de wachttijd en de toelatingsvoorwaarde voor vreemde en staatloze werknemers.3
- Dit artikel heeft enkel betrekking op de eerste toekenningsvoorwaarde: het onvrijwillig zonder werk en zonder loon zijn. Om uitkeringen te kunnen genieten moet de werkloze wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil zonder arbeid en zonder loon zijn.4
- Art. 51, §1 Werkloosheidsbesluit somt twaalf gevallen op waarin de werknemer werkloos is of wordt wegens omstandigheden die afhankelijk van zijn wil, wat kan leiden tot de uitsluiting. Dit artikel focust op de eerste en het tweede van deze twaalf gevallen, met name ten eerste “het verlaten van een passende dienstbetrekking zonder wettige reden”, of kortweg “werkverlating” en “het ontslag dat het redelijke gevolg is van een foutieve houding van de werknemer”, ook wel “het ontslag wegens billijke redenen” genoemd.5
- Volgens de toelichting van de RVA is er sprake van werkverlating wanneer de werknemer op eigen initiatief zijn of haar werk verlaat, hetzij door zelf ontslag te geven, hetzij door ongewettigd afwezig te zijn op het werk, of wanneer de arbeidsovereenkomst in onderling overleg met de werkgever wordt beëindigd.6 Door zelf een geschikte job op te zeggen, stelt de werknemer zich dus bloot aan de uitsluitingssanctie. Maar dit is ook het geval bij het einde van de arbeidsovereenkomst in onderling overleg. Zoals hierboven reeds aangehaald, is de beëindiging in onderling akkoord vaak een manier om minnelijk een einde te maken aan de arbeidsrelatie om de toepassing van de wettelijke bepalingen bij eenzijdige opzegging (of een dringende reden) te ontwijken en een oplossing te vinden waar beide partijen mee kunnen leven. Gezien hierbij een afweging dient te worden gemaakt van de belangen van elke partij is het aangewezen om de uitsluitingssanctie in kaart te brengen en mee te nemen in de onderhandelingen. Zo kan de mogelijk uitsluiting van de werkloosheidsuitkeringen op een of andere manier (bv. financieel) gecompenseerd worden door de werkgever.
- Andere voorbeelden van werkverlating zijn werknemers die zelf ontslag nemen uit een passende dienstbetrekking voor minder geschikte tijdelijke jobs, het vrijwillig instappen in een onaantrekkelijke uitstapregeling of het nemen van een ontslag wegens een niet-noodzakelijke verhuis als gevolg van de tewerkstelling van de partner.7 In bepaalde gevallen kan een werknemer evenwel een geldige reden hebben om ontslag te nemen, bv. het zich beroepen op de eenzijdige wijziging van essentiële elementen van de arbeidsovereenkomst door de werkgever of een werknemer die het werk verlaat wegens de constante bedreiging en belaging door de ex-partner die er ook werkt.8
- Het ontslag wegens een billijke reden betekent dat de werknemer zelf schuld heeft aan het ontslag. Het initiatief van het ontslag gaat hier dus wel eenzijdig uit van de werkgever, maar is het gevolg van een persoonlijke fout van de werknemer die het ontslag heeft veroorzaakt.9 Er moet bovendien een oorzakelijk verband zijn tussen houding en ontslag.10 Het ontslag moet het rechtstreekse gevolg zijn van de fout van de werknemer. Daarnaast dient het ontslag als sanctie in verhouding te staan tot het foutief gedrag. Het gaat bijvoorbeeld te ver om te stellen dat de werknemer schuld heeft aan medische redenen waardoor hij het werk niet meer kan uitvoeren. Het is ten slotte niet vereist dat de werknemer de wil heeft gehad werkloos te worden.
- Dit begrip stemt dus niet overeen met het arbeidsrechtelijke begrip van het ontslag wegens dringende redenen.11 In de praktijk kan een ontslag wegens dringende redenen wel aanzien worden als een ontslag waaraan de werknemer zelf schuld heeft en dat dus “billijk” is. Echter, in bepaalde gevallen kan een ontslag het gevolg zijn van een persoonlijke fout van de werknemer, maar waarbij de werkgever niet is overgegaan tot een ontslag wegens dringende reden en gebruik heeft gemaakt van de gewone eenzijdige opzeggingsmogelijkheid, bijvoorbeeld omdat de driedagentermijn waaraan moet voldaan zijn voor een ontslag wegens dringende redenen reeds voorbij is. De RVA zal ook buiten een ontslag wegens dringende redenen kunnen overgaan tot het opleggen van de sanctie van de uitsluiting. Al zal het in dit geval wel moeilijker zijn voor de RVA om te weten te komen dat de werknemer daadwerkelijk zelf schuld heeft aan het ontslag. Dit zou wel kunnen blijken uit de door de werkgever opgegeven reden in het C4-document. Bovendien kan de werknemer ook gehoord worden door de RVA in de beslissingsprocedure. Er zijn in de rechtspraak voorbeelden te vinden waarbij de RVA overging tot een uitsluiting wegens de fout van de werknemer terwijl de arbeidsrechtbank had geoordeeld dat er geen dringende reden was.12 De RVA is niettemin gehouden door de feitelijke vaststellingen door de arbeidsrechtbanken en hoven.13
- Nog minder is er een link tussen het concept van het billijk ontslag (foutieve houding van de werknemer) en de arbeidsrechtelijke leer van het kennelijk onredelijk ontslag van CAO nr. 109 betreffende de ontslagmotivering. Het is dus zeker niet zo dat elk ontslag dat niet kennelijk onredelijk is, door de RVA gezien wordt als “billijk” en kan leiden tot een uitsluiting. In dat geval zou immers zo goed als elk ontslag in aanmerking komen voor de uitsluiting.
Sanctie: termijn van de uitsluiting
- De specifieke sanctie die door de RVA wordt opgelegd wegens werkverlating zonder wettige redenen is een tijdelijke uitsluiting van 4 tot 52 weken.14 In het geval van opzet (het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met als doel het ontvangen van werkloosheidsuitkeringen) of bij een herhaling binnen een jaar zou de uitsluiting zelf permanent kunnen zijn.15 In normale omstandigheden zal de sanctie evenwel neerkomen op een tijdelijke uitsluiting.
- De sanctie is wat lager wanneer het ontslag toe te schrijven valt aan een persoonlijke fout of foutieve houding van de werknemer, met name 4 tot 26 weken.16 In het geval van herhaling wordt de uitsluiting verhoogd naar 8 tot 52 weken (indien herhaling binnen het jaar) of een permanente uitsluiting (bij een tweede herhaling binnen twee jaar na de eerste uitsluiting).17
Criteria waarmee rekening wordt gehouden bij het opleggen van de sanctie
- Een vermeende situatie van ‘vrijwillige werkloosheid’ zoals bijvoorbeeld een werkverlating leidt niet automatisch tot een uitsluiting van het recht op werkloosheiduitkeringen. Een werkverlating kan immers door bepaalde redenen gewettigd zijn (cf. een lichamelijke ongeschiktheid of de criteria van de passende dienstbetrekking18) en de directeur van het werkloosheidsbureau beschikt ter zake over een zekere beoordelingsbevoegdheid. Vooraleer een beslissing tot uitsluiting wordt genomen, wordt de werknemer (mondeling of schriftelijk) gehoord in zijn ‘verweermiddelen’. Dossiers met potentiële vrijwillige werkloosheid kunnen dus ook ‘zonder gevolg’ worden geklasseerd of leiden tot een verwittiging19 of een uitsluiting met uitstel20.
- Artikel 142 van Werkloosheidbesluit kent de bevoegdheid om beslissingen inzake sancties te nemen toe aan de directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau die terzake over een appreciatierecht beschikt. Het komt dus in principe aan de discretionaire beslissingsmacht van de directeur toe om binnen de toepasselijke vork een keuze te maken. Evenwel geldt het proportionaliteitsbeginsel als een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur bij het nemen van een materiële beslissing door de administratie. De uitsluitingsbeslissing zal dus in verhouding moeten staan tot “de fout” van de werknemer”. 21 In het geval van het einde van de arbeidsovereenkomst in onderling akkoord zal die fout vrijwillige werkverlating zonder legitieme reden zijn.
- Om de rechtszekerheid voor de sociaal verzekerde te waarborgen, en dus min of meer een gelijke behandeling in gelijke situaties te voorzien, worden aan de directeurs een aantal gegevens ter beschikking gesteld waarmee zij rekening kunnen houden bij het bepalen van de duur van de uitsluiting:22
Ten eerste is er een denkstramien per inbreuk (zoals de werkverlating) met aandacht voor mogelijke verzachtende en verzwarende omstandigheden die in aanmerking komen bij de vaststelling van de concrete sanctiemaat.
Ten tweede beschikken de directeurs over een overzicht van de sancties per toepasselijk artikel (en dus per inbreuk) op het niveau van het land en op het niveau van de eigen entiteit. Zo kan er zich toch een soort van ‘jurisprudentie’ ontwikkelen waarbij in zekere mate wordt getracht om uitsluitingen van een gelijke duurtijd voor soortgelijke gevallen op te leggen. Er is evenwel geen juridische verplichting voor de directeurs om zich te schikken naar voorafgaande beslissingen.
Beroepsmogelijkheid
- Voor de volledigheid geven we nog mee dat er een beroepsmogelijkheid openstaat tegen de beslissing tot uitsluiting door de RVA.23 De rechtsonderhorige kan een beroep indienen bij de arbeidsrechtbank binnen de 3 maanden na de ontvangst van de brief (in principe de dag na de verzending) of na kennisname indien de beslissing niet betekend werd. Het beroep wordt ingediend bij schriftelijk verzoekschrift bij de griffie van de bevoegde arbeidsrechtbank.
De cijfers van de RVA
Het aantal sancties
- Uit de statistische bijlage van het Jaarverslag 2020 van de RVA blijkt dat er in België in 18.385 gevallen een sanctie of een verwittiging is opgelegd wegens vrijwillige werkloosheid.24 In 1.691 (of 9,2%) van de gevallen werd een verwittiging gegeven, in de overige 16.694 (of 90,8 %) gevallen zijn dus sancties (met name de uitsluiting) opgelegd. Veruit het grootste aantal sancties werd opgelegd wegens “werkverlating”, met name 13.030 (of 70,87%). De andere belangrijke aanleiding voor sancties van de RVA is de afdanking om billijke reden (18,48%).
- Het jaarverslag geeft ook een verdeling van de sancties onder de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap. Hieruit blijkt dat er in Vlaanderen relatief (ten opzichte van het bevolkingsaantal) meer sancties worden opgelegd en verwittigingen worden gegeven dan in de andere regio’s.
De duurtijd van de uitsluiting
- Cijfers over de duurtijd van de uitsluiting wanneer deze wordt opgelegd als sanctie voor vrijwillige werkloosheid zijn niet publiek beschikbaar. Uit navraag bij de communicatiedienst van het centrale hoofdbestuur van de RVA verkregen de auteurs evenwel bepaalde percentages van beslissingen die leiden tot de uitsluiting van een bepaalde duur.25 Hieruit blijkt dat voor het totale Belgische grondgebied (wij beschikken niet over de cijfers per regio) in 81,9% van de gevallen van vrijwillige werkloosheid er een effectieve uitsluiting wordt opgelegd. De overige 18,1% leidt in 9,2% tot een verwittiging en in 8,9% tot een volledig of gedeeltelijk uitstel waardoor er geen effectieve uitsluiting is.. Zoals blijkt uit het jaarverslag heeft evenwel meer dan 70% van de sancties betrekking op de werkverlating.
Van de effectieve uitsluitingen (81,9% van het totaal aantal van de behandelde gevallen) leidt:
12,8% tot een uitsluiting van minder dan 5 weken;
48,7% tot een uitsluiting tussen de 5 en 12 weken;
31,7% tot een uitsluiting van 13 weken;
6,8% tot een uitsluiting langer dan 13 weken.
Als we deze percentages berekenen op het totaal aantal van de behandelde gevallen van uitsluiting door de RVA, dan komen we tot:
Geen effectieve uitsluiting: Verwittiging: 9,2%, Uitstel: 8,9%
Effectieve uitsluiting: < 5 weken: 10,48%, 5-12 weken: 39,89%, 13 weken: 25,96%, > 13 weken: 5,57%
Conclusie
- Uit bovenstaande cijfers blijkt dat de kans dat een uitsluiting effectief wordt opgelegd vrij groot is. Slechts in 18,1% neemt de RVA genoegen met een verwittiging of een uitsluiting met uitstel.
Anderzijds blijkt dat de duurtijd van de mogelijke uitsluiting van werkloosheidsuitkeringen ook niet moet worden overdreven. In maar liefst 65% van de behandelde gevallen van vrijwillige werkloosheid zal de uitsluiting tussen de 5 en 13 weken liggen.
- De RVA (bij monde van de directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau) heeft wettelijk gezien de discretionaire keuze tussen een uitsluiting van 4 tot 52 weken in geval van vrijwillige werkloosheid wegens werkverlating en 4 tot 26 weken in geval van vrijwillige werkloosheid gelinkt aan een ontslag als gevolg van de foutieve houding van de werknemer (billijk ontslag). Deze vork, gepaard met het feit dat concrete gegevens over de sanctiepraktijk van de RVA niet publiek beschikbaar zijn, bemoeilijkt vaak de onderhandelingen tussen de werkgever en de werknemer, bijvoorbeeld bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling akkoord.
- Deze bijdrage tracht dan ook enige houvast te bieden voor de werkgever en de werknemer, of voor de praktizijn die tussen de partijen bemiddelt of mee naar een oplossing zoekt. Het water tussen de partijen hoeft misschien niet altijd zo diep te zijn.
- Dat neemt niet weg dat de huidige beschikbare gegevens nog steeds weinig specifiek zijn en er dus minder uit af valt af te leiden dan mogelijk zou kunnen zijn. Zo betreffen de cijfers zowel de uitsluitingen voor werkverlating als voor billijk ontslag, wat toch twee erg verschillende situaties zijn. We weten dus niet of de RVA vaak strenger is voor billijk ontslag of voor werkverlating, we weten enkel dat de uitsluiting wegens werkverlating vaker voorkomt, maar dit ligt wellicht ook aan het feit dat deze situatie zich vaker voordoet. Een verder onderscheid in de cijfers tussen de twee situaties zou het gemakkelijker maken om de mogelijke sanctie te kunnen inschatten.
Daarnaast is er ook nog een vrij grote kloof tussen 5 weken uitsluiting en 12 weken uitsluiting, een verder onderscheid zou hier nuttig zijn.
- Ten slotte zou meer transparantie inzake de “rechtspraak” van de Directeurs van de werkloosheidsbureaus welkom zijn. Wij weten intussen dat er een zekere jurisprudentie bestaat waardoor de Directeurs zich kunnen laten leiden in hun beoordeling van concrete situaties. De rechtsonderhorige heeft evenwel geen enkele toegang tot deze jurisprudentie. Wel is er in een beperkte mate een toegang tot de rechtspraak van de arbeidsrechtbanken -en hoven die zich in beroep uitspreken over de beslissingen van de RVA, maar deze rechtspraak – die overigens zeker niet volledig of automatisch openbaar wordt gemaakt – bellicht wellicht enkel de meest problematische gevallen of in elk geval slechts een fractie van de beslissingen van de RVA. De vraag stelt zich of een (geanonimiseerde) publicatie van de RVA-beslissingen, eventueel in de vorm van een beknopt overzicht, niet zou kunnen bijdragen tot een preventief effect waarbij werkgevers en werknemers, beter bewust van de mogelijke gevolgen, zich zullen onthouden van bepaalde handelingen waarbij de werknemer vrijwillig werkloos wordt en daarbij een substantiële uitsluiting van de werkloosheidsuitkeringen riskeren. Buiten het feit dat voor zo een transparante aanpak wellicht wat extra middelen nodig zijn lijken de argumenten pro transparantie op te wegen tegen de mogelijke nadelen. Bron: https://arbeidsrechtjournaal.be
by admin | sep 6, 2021 | Sectoren
De regering wil meer mensen aan het werk zetten en houden. Na 25 jaar pensioenhervormingen blijft België in die opdracht tekortschieten om de vergrijzing te financieren. De regering-De Croo staat klaar om een nieuwe poging te ondernemen, maar meer dan ooit wordt het laveren tussen heilige huisjes.
Een nieuwsbericht uit 2020 dat volledig tussen de plooien van corona is verdwenen: de OESO adviseert België om na 2030 de pensioenleeftijd verder te laten stijgen met de levensverwachtingen. Dat moet u dus niet verwachten van de pensioenplannen die bevoegd minister Karine Lalieux (PS) binnenkort ontvouwt. Sinds de PS na zes jaar federale oppositie opnieuw incontournable is geworden, mag het al een mijlpaal heten dat de pensioenleeftijd op 67 – vanaf 2030, een realisatie van de regering-Michel – is blijven staan.
Wat staat er te gebeuren?
Minister van Pensioenen Karine Lalieux (PS) ontvouwt binnenkort haar plannen om de pensioenen beter en rechtvaardiger te maken en betaalbaar te houden. Haar coalitiepartners kijken met argusogen toe.
Hoe moet het verder?
De verhoging van het minimumpensioen naar 1.500 euro werd al af- geklopt. Het is uitkijken naar de oplossingen om meer mensen aan het werk te krijgen en te houden en de uitbreiding van de tweede pensioenpijler te betalen.
Wat is de valkuil?
De sociale uitgaven lopen de komende dertig jaar door de vergrijzing op tot 30 procent van het bruto binnenlands product. Zonder ingrepen leidt dat tot een jaarlijkse verslechtering van de begroting.
Liberalen en CD&V hebben daarvoor een prijs betaald die ook de N-VA graag wou betalen, nadat de regering-Michel de stempel van hardvochtig niet meer uitgevaagd kreeg: de verhoging van het minimumpensioen tot 1.500 euro, het optrekken van het pensioenplafond en het gelijkschakelen van het zelfstandigenpensioen met dat van werknemers. Die ‘retour du coeur’ zal het armoederisico bij ouderen drukken, maar ook bakken geld kosten. Volgens de studiecommissie voor de vergrijzing verleggen de Vivaldi-beslissingen de piek van de vergrijzingsuitgaven van 2040 naar 2050.
Wie heeft recht op het minimumpensioen?
De sociale uitgaven zullen dan 5,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp) hoger uitvallen dan vandaag, wat neerkomt op 26 miljard extra. De vergrijzing is de voornaamste reden dat België na de coronacrisis niet vlotjes zal terugkeren naar een begroting in evenwicht of met een beperkt tekort, zoals Nederland of Duitsland. Om de factuur te stabiliseren moet aan veel radertjes gedraaid worden, zonder het draagvlak bij de bevolking te verliezen. Maar ideologisch gaapt een kloof in de Vivaldi-coalitie. Voor de socialisten en de groenen ligt de nadruk veel meer op hogere pensioenen en meer rechtvaardigheid, bij de liberalen en CD&V eerder op betaalbaarheid. Een overzicht.
- Meer actieven
Dat de pensioenen in België relatief laag zijn voor de hoge belastingen die we betalen, komt omdat te weinig mensen werken en onze carrières te kort zijn. Slechts 70 procent van de 20- tot 64-jarigen is vandaag aan de slag. Dat is iets onder het Europese gemiddelde van 72,5 procent, maar ver onder de 80 procent van buurlanden Nederland en Duitsland. Van de 55- tot 64-jarigen werkt iets meer dan de helft. In Nederland en Duitsland is dat zeven op de tien. De pensioenhervormingen van de regeringen van Elio Di Rupo (PS) en Charles Michel (MR) hebben de situatie wel verbeterd – in 2012 werkte slechts 39 procent van de 55- tot 64-jarigen – maar onvoldoende. De gemiddelde Belg stopt nog altijd voor zijn 62ste met werken. Velen gaan niet meteen met vervroegd pensioen, maar verdwijnen via het brugpensioen of ziekteverlof voorgoed van de arbeidsmarkt.
Slechts 70 procent van de 20- tot 64-jarigen is vandaag aan de slag. Een stuk minder dan de 80 procent van buurlanden Nederland en Duitsland.
Vorig jaar zaten 460.000 mensen langer dan een jaar ziek thuis. De toename van de groep langdurig zieken is de jongste tien jaar groter dan in sterk vergrijsde landen als Duitsland of Italië. Het aanscherpen van de controles of het extra responsabiliseren van werkgevers lijkt niet meteen de intentie van de regering, blijkt uit het regeerakkoord. De regering-Michel probeerde dat, maar faalde. Wel komt er een evaluatie van het ziektepensioen van ambtenaren, dat zieke ambtenaren op jonge leeftijd uit de arbeidsmarkt kan duwen.
Alle regeringen van dit land hebben de ambitie uitgesproken om de werkzaamheidsgraad naar 80 procent op te krikken tegen 2030, maar het blijft wachten op concrete maatregelen. De Vlaamse regering staat klaar met een jobbonus om voor de laagste lonen werken aantrekkelijker te maken dan niet werken. Maar ze weet nog altijd niet hoe de federale regering die bonus fiscaal gaat behandelen. Wordt de bonus federaal belast, dan verliest hij zijn waarde.
Minister van Werk Pierre-Yves Dermagne (PS) organiseert volgende week een werkgelegenheidsconferentie om tot concrete voorstellen te komen, maar vakbonden en werkgevers trekken daar zonder gemeenschappelijk standpunt naartoe. Dermagne denkt vooral aan maatregelen om de werkomstandigheden te verbeteren, via aangepast werk voor ouderen en permanente vorming. Dat klinkt vooral als een herhaling van het project ‘Werkbaar Werk’ van zijn voorganger Kris Peeters (CD&V). Om de vele jonge en allochtone werklozen in Brussel en Wallonië te activeren, wil de PS alles zetten op overheidsinvesteringen in infrastructuur – zeker na de overstromingen in Wallonië – mobiliteit en klimaat. Zaken als een in de tijd beperkte werkloosheidsuitkering zijn taboe.
- Een hogere productiviteit
Voor die investeringen valt iets te zeggen. Waar ons land namelijk zeker ook behoefte aan heeft, is een sterkere productiviteitsgroei. Had België de productiviteitsgroei van de periode tussen 1980 en 2000 kunnen aanhouden, lag onze welvaart vandaag een kwart hoger en was de vergrijzingsfactuur vandaag behapbaarder, becijferde Voka-econoom Bart Van Craeynest. Meer investeringen, meer innovatie, betere scholing, minder files en meer flexibiliteit zijn cruciale factoren. De gewesten en de federale regering staan klaar om hun relanceplannen uit te rollen, maar de vraag is of er voldoende focus in zit. Bovendien staat de schuldgraad al op 116 procent. - Een flexibele eindeloopbaan
Om te vermijden dat mensen vervroegd stoppen zijn er twee opties: de wortel en de stok. Aan de rechterkant van het politieke spectrum wordt al langer gepleit voor het stopzetten van het brugpensioen als kanaal om voortijdig van de arbeidsmarkt te verdwijnen. Dat is dus de stok. Maar die zal niet bovengehaald worden. De sociale partners hebben de minimumleeftijd in het jongste interprofessioneel akkoord gebetonneerd op 60 jaar en de minimumleeftijd voor de zachte landingsbaan – een premie die het verlies compenseert van een oudere werknemer die kiest voor minder belastend werk – vervroegd van 58 naar 55 jaar. Boven op die ingrepen heeft de regering-De Croo nog altijd plannen om het deeltijds pensioen in te voeren, wat onder de regering-Michel niet gelukt is. Dat zou ertoe moeten leiden dat oudere werknemers via deeltijdse arbeid langer aan de slag kunnen blijven. - Pensioenbonus
PS-vicepremier Dermagne: ‘De pensioenhervorming wordt geen besparing’
Nog meer wortel: een financiële stimulans om langer te werken. Wie recent Mypension.be nog eens heeft geconsulteerd, kon er niet naast kijken. Vooral voor wie een hoger loon heeft, oogt aan de slag blijven tot 67 niet zo veel aantrekkelijker dan kiezen voor vervroegd pensioen. Een hogere bediende die vandaag 40 jaar is, houdt aan werken tot 67 euro zo’n 110 euro netto meer pensioen per maand over, dan wanneer hij uitstapt op 64.
Vooruit-vicepremier Frank Vandenbroucke pleit daarom als pensioenexpert al jaren voor de herinvoering van de pensioenbonus, die door de regering-Michel werd afgeschaft. Dat gebeurde op basis van studies waaruit bleek dat het stelselmatig optrekken van de leeftijd voor vervroegd pensioen sinds 1997 veel effectiever was dan een bonus. Vandenbroucke is daarom gewonnen voor een meer substantiële bonus, en dat pleidooi kreeg ook een echo in het regeerakkoord. Alleen kan dat ook geld kosten. Een andere pensioenexperte, Marjan Maes van de KU Leuven, pleit ook voor de herinvoering van de pensioenmalus die in 1991 werd afgeschaft. Daarbij krijg je minder pensioen als je vroegtijdig uitstapt. Maar dat gaat onder deze regering niet gebeuren.
- Ambtenaren
‘Meer convergentie tussen en in de stelsels creëren’, luidt een van de vage doelstellingen in het regeerakkoord. Nochtans is het een hele grote werf: nog altijd zijn de wettelijke pensioenen van vastbenoemde ambtenaren aanzienlijk aantrekkelijker dan die van werknemers en zelfstandigen. De regering-Michel had bij haar aantreden in 2014 grote ambities om dat recht te trekken, maar door het mislukte overleg over de zware beroepen ging de hervorming van het gunstregime voor ambtenaren – de zogenaamde preferentiële tantièmes – niet door. Dat leidt ertoe dat sommige ambtenaren – hoge magistraten en treinpersoneel – al na 36 gewerkte jaren een volledig pensioen hebben. Militairen, politieagenten en postbodes met een ambtenarenstatuut moeten daar 37,5 jaar voor werken, de meeste leerkrachten 41 jaar.
Aan de rechterkant van het politieke spectrum wordt al langer gepleit voor het stopzetten van het brugpensioen als kanaal om voortijdig van de arbeidsmarkt te verdwijnen.
Voormalig pensioenminister Daniël Bacquelaine (MR) probeerde een doorbraak te realiseren in het uiterst gevoelige dossier door de taak van heel wat ambtenaren, die nu een tantième hebben, te erkennen als een zwaar beroep. Daardoor zouden ze nog altijd vroeger kunnen stoppen, maar wel met een lager pensioen. Zijn deal met de overheidsvakbonden stootte echter op een njet van Open VLD en de N-VA omdat ze een precedent creëerden voor de privésector. Daardoor bleef zowel de werf van de ambtenarenpensioenen als die van de zware beroepen braak liggen.
- Zware beroepen
Het is zeer de vraag hoe Lalieux dat tweeluik gaat aanpakken. In het regeerakkoord komt het begrip ‘zware beroepen’ niet voor. En dat is bewust: de term raakte vergiftigd doordat iedereen van zichzelf vindt dat hij hard werkt. Maar er zal hoe dan ook een oplossing gevonden moeten worden, zo niet blijft er een discriminatie tussen pakweg een treinbegeleider en een buschauffeur. - Toegang tot het minimumpensioen
Nog een stok om mensen langer te doen werken, is de link tussen de gewerkte jaren en het opkrikken van het pensioen. Wie lange tijd werkloos is of tijdskrediet heeft, bouwt vandaag nog altijd pensioen op. Dat noemt men de gelijkgestelde periodes. Vanuit de logica dat mensen geen twee keer bestraft moeten worden, valt daar iets voor te zeggen. Maar het is geen incentive om meer te werken. De regering-Michel paste wel de basis aan waarop het pensioen tijdens jaren van werkloosheid wordt berekend, maar duwde niet meer door voor de 50-plussers, omdat Open VLD en CD&V koudwatervrees kregen met de verkiezingen in zicht.
Bij de verhoging van het minimumpensioen wordt nu een nieuwe poging ondernomen om een effectieve tewerkstelling als voorwaarde in te vullen. Zo staat het ook in het regeerakkoord. Open VLD-voorzitter Egbert Lachaert plakte daar recent het streefcijfer van 20 jaar op, maar de PS noemde dat een provocatie en ook Vooruit is niet mee. Mondt het compromis dan maar uit in een lager jaartal?
- Aanvullend pensioen
Het heilige huisje van de rechtse partijen is het fiscaal gunstregime voor het bijeensparen en uitkeren van een aanvullend pensioen via de groepsverzekering of het pensioenfonds. Lalieux liet al meermaals uitschijnen dat het systeem de hogere lonen meer beloont en dus omgekeerd herverdelend werkt, maar bij de liberalen gaan dan telkens alle alarmbellen af.
De term ‘zwaar beroep’ raakte vergiftigd doordat iedereen van zichzelf vindt dat hij hard werkt.
Nochtans is er wel stof tot verbetering. De regering heeft het plan opgevat zo veel mogelijk bedienden en arbeiders een aanvullend pensioen van minstens 3 procent van hun brutoloon te laten opbouwen. Nu geniet slechts 75 procent van de werknemers een tweede pijler. Dat Lalieux het fiscaal voordeel al meermaals als budgettaire kostenpost van 2 miljard omschreef, doet vermoeden dat ze op een al- gemene belastingverhoging op het pensioensparen aanstuurt.
Of dat zo is, moet blijken. De Hoge Raad van Financiën merkte vorig jaar in zijn blauwdruk voor een fiscale hervorming alleszins op dat het uitkeren van de groepsverzekering in kapitaal te aantrekkelijk is tegenover een uitkering via een maandelijkse pensioenrente.
Lalieux verkondigde de voorbije maanden vooral dat ze ‘de excessen wil aanpakken’. Daaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat ze eerder naar de zogenaamde regel van 80 procent voor bedrijfsleiders wil kijken.
Valse start voor pensioendebat
Die regel bepaalt dat het wettelijk en aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen niet hoger mag zijn dan het laatste loon. Maar onder bedrijfsleiders bestaat een truc om dat te omzeilen, door zichzelf in het laatste jaar een enorme loonsverhoging toe te kennen. De regering-Michel probeerde dat in te dijken door het loon over een langere termijn te bekijken, maar de controle door de fiscus loopt mank door een gebrek aan uitwisseling van gegevens tussen verschillende administraties, analyseerde het Rekenhof vorig jaar.
Een andere optie is dat er een nieuwe solidariteitsbijdrage komt op de allerhoogste aanvullende pensioenen. De regering-Michel besliste in 2017 om zo’n belasting van 3 procent in te voeren op stortingen van meer dan 30.000 euro per jaar, maar volgens het Rekenhof deed dat de ontvangsten net teruglopen. Bron: De Tijd
Op vrijdag 3 september maakte minister van Pensioenen Karine Lalieux (PS) haar ‘openingsvoorstel’ in de pensioenhervorming bekend.
- Tien jaar werken opent de deur naar een minimumpensioen,
- stoppen kan na 42 gewerkte jaren,
- de ambtenarenpensioenen en de tweede pijler blijven buiten schot
Maandenlang werd naar deze hervorming uitgekeken. Het betreft een openingsbod, de voorstellen zijn niet te nemen of te laten. Regering en sociale partners moeten de discussie nu voortzetten. Opmerkelijk, minister Lalieux stuurt flink wat potentiële hervormingen door naar de Nationale Pensioencommissie, een instelling waarin de sociale partners en de regering zijn vertegenwoordigd.
De regering verhoogt gefaseerd het minimumpensioen dat tegen 2024 minimum 1.500 euro netto moet bedragen (voor mensen die 45 jaar hebben gewerkt). Ook verhoogde de regering het loonplafond met 2,58 procent (het bedrag waarop het pensioen wordt berekend). Ten slotte schafte de regering de correlatiecoëfficiënt voor de berekening van het zelfstandigenpensioen af.
De tweede fase heeft volgens de regering-De Croo een tweeledige doelstelling: ‘het herstel van de sociale rechtvaardigheid en de ondersteuning van de werkgelegenheid’.
Zoals bekend draait Vivaldi de hogere pensioenleeftijd (67 jaar voor wie vanaf 2030 met pensioen gaat) niet terug. Lalieux’ opmerkelijkste voorstel past de voorwaarde aan om vervroegd met pensioen te kunnen gaan. Ze wil de lat op 42 gewerkte jaren leggen, tegen 44 gewerkte jaren nu.
Het impliceert dat iemand die vanaf zijn achttiende aan de slag is, op zijn zestigste met pensioen kan gaan. De minister pakt naar eigen zeggen een sociale onrechtvaardigheid aan. De maatregel kan bovendien een elegant antwoord bieden op de discussie rond de zware beroepen. Die draaide in de regering-Michel volledig in de soep.
Tegelijktijdig stelt Lalieux twee incentives voor om toch langer aan de slag te blijven. Wie langer dan 42 jaar werkt, heeft recht op een pensioenbonus van twee euro bruto per dag gedurende maximum drie jaar (het geldt zowel voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen). Die bonus kan gedurende drie jaar worden opgebouwd. In dat geval verhoogt een pensioen van 1500 euro met 100 euro netto per maand.
Daarnaast introduceert ze het deeltijds pensioen. Het laat iedereen toe om deeltijds (een vijfde) of halftijds werken met een pensioen te combineren. Ook dan kan een bonus worden opgebouwd.
Wie dertig jaar heeft gewerkt (inclusief gelijkgestelde periodes) heeft recht op een minimumpensioen. Lalieux vindt dat er van die dertig jaar tenminste tien jaar moet worden gewerkt, tegen gemiddeld 104 dagen per jaar. Op deze manier wordt ook studentenarbeid beter meegeteld. De liberalen spraken vorige week over tenminste 20 gewerkte jaren.
Lalieux voorziet ten slotte in een verlenging van de overgangsuitkering bij jonge weduwen of weduwnaars, waarbij de regeling wordt uitgebreid naar koppels met een samenlevingscontract.
De derde fase van de hervorming wordt gecommissioneerd in de Nationale Pensioenraad. Die moet zich onder meer buigen over de tweede pijler, het aanvullend pensioen dat werknemers via hun werkgever opbouwen. De regering wil dat systeem uitbreiden naar alle werkenden waarbij drie procent van het brutoloon moet worden opzijgezet.
De vrees bestond dat Lalieux het fiscale voordeel van de tweede pijler wilde aanpakken. Onderzoek leert dat een kleine groep mensen met het meeste geld aan de haal gaat. Lalieux wil een akkoord tussen de sociale partners (dat loopt tot 2023) respecteren. Ze blijft er wel bij dat de ‘excessen’ eruit moeten.
De Pensioencommissie moet zich ook buigen over een hogere vervangingsratio. Op dit moment dekt een pensioen tussen de 60 en de 70 procent van het laatst verdiende loon. Verder zal ze de familiale dimensie bestuderen. Het gaat om een moeilijke discussie: er wordt een oplossing gezocht voor het feit dat echtgescheidenen door een onvolledige carrière financieel in moeilijkheden kunnen komen. Daarbij wordt onder meer gedacht aan een pensioensplit.
De plannen van de minister reppen met geen woord over een gelijkschakeling van de diverse pensioenstelsels (ambtenaren, werknemers, zelfstandigen). Dat was nochtans beloofd in het regeerakkoord, maar het voornemen haalde Lalieux’ beleidsplan niet. Diverse ambtenaren moeten minder lang werken dan werknemers voor een volledig pensioen dat veelal beter uitvalt. Voor Lalieux moeten de ambtenarenpensioenen juist de norm zijn.
Evenmin is er sprake van een solidariteitsbijdrage waarbij de hoogste pensioenen ietwat worden afgetopt ten voordele van de laagste pensioenen. Lalieux’ beleidsverklaring sprak op dit punt over een ‘versterking van de solidariteit’.
Volgens de minister zijn haar voorstellen (tweede fase) ‘budgetneutraal’, al hangt het af van de werkzaamheidsgraad (80 procent tegen 2030) of de rekening sluitend wordt. Het geld voor de eerste fase (1,3 miljard voor de verhoging van de minimumpensioenen) was al vrijgemaakt in het budget. Bron: DS
by admin | sep 6, 2021 | Economie
Nooit eerder in de Belgische beursgeschiedenis zagen bedrijven hun winst sterker stijgen.
Dat zegt De Tijd.
De dubbele tot driecijferige groeipercentages spreken tot de verbeelding. Een gemiddeld Bel20-bedrijf zag zijn nettowinst in het tweede kwartaal met 87 procent toenemen ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Vooral middelgrote bedrijven tonen hun veerkracht. Wanneer je Brusselse mid- en smallcaps meetelt, is de winstgroei nog spectaculairder: + 160 procent.
Voor een winstsprong die in de buurt komt, moeten we terugkeren naar het tweede kwartaal van 2010. Toen herpakten bedrijven zich na de klap van de financiële crisis en rapporteerden Belgische beursbedrijven in doorsnee een winstverdubbeling. ‘Het voorbije cijferseizoen was een unicum’, zegt Siegfried Top, aandelenstrateeg van KBC Asset Management. ‘Het tweede kwartaal van 2020 was door de bijna-lockdowns zo beroerd dat de resultaten dankzij de erg lage vergelijkingsbasis schitterend uitvallen.’
Maar het is niet alleen een kwestie van een gunstig ijkpunt. De hogere economische activiteit na het coronavirus liet een stijging van de verkopen toe, wat in combinatie met doorgevoerde kostenverlagingen leidde tot een buitengewone winststijging. ‘Door corona zijn bedrijven versneld in hun kosten gaan snijden, bijvoorbeeld dankzij het vele thuiswerk’, zegt Patrick Casselman, aandelenanalist bij BNP Paribas Fortis. ‘Die operationele hefboom werd nog krachtiger door een sterke prijszettingsmacht. Veel bedrijven hebben hun prijzen kunnen verhogen. Dat compenseerde eventuele lagere of stabiele volumes.’
Vooral industriebedrijven toonden zich op dat vlak heer en meester. Hoe cyclischer het bedrijf, hoe hoger de winstsprong. Materialen- en chemiebedrijven als Aperam, Solvay, Umicore en Bekaert zagen hun nettowinst bijna verviervoudigen dankzij de heropening van de economie die gepaard ging met stevige knelpunten in de aanvoerketen. ‘Door schaarstes in bepaalde grondstoffen en basismaterialen speelt de concurrentie in die sectoren niet zoals dat normaal het geval is’, zegt Casselman. ‘Het winnen van marktaandeel verdween naar het achterplan waardoor promoties of prijsverlagingen overbodig waren en bedrijven hun hogere kosten vlot konden doorrekenen.’
Een licht gestegen omzet in combinatie met een fors hogere winst uit zich in sterke margeverbeteringen. ‘De marges zijn dé grote positieve verrassing dit seizoen’, zegt Casselman. Een gemiddeld Bel20-bedrijf haalde eind juni een brutomarge van 18 procent. ‘Een record’, aldus de analist. Een typevoorbeeld is Agfa-Gevaert. Na enkele jaren ‘achtervolgen’ kon de Mortselse printspecialist weer de stuurknuppel in handen nemen. Hij kon dit jaar al tot twee keer de prijzen voor zijn printplaten verhogen, een product dat nochtans met dalende volumes kampt. Die hogere prijzen deden de omzet met meer dan 10 procent toenemen, en de winst met 60 procent.
Aan de prijsverhogingen ligt volgens De Tijd een dieperliggende dreiging: een ontsporende inflatie.
Als de inflatie verder oploopt, kan dat marktverstorende effecten hebben.
De Verenigde Staten zijn daarvan een voorbode. Daar bedroeg de inflatie in juli 5,3 procent. De stijgende levensduurte en een krappere arbeidsmarkt werken er loonsverhogingen in de hand. In juni stegen de lonen er met 3,6 procent: 2 procentpunten minder dan de inflatie, maar het hoogste stijgingspercentage sinds 2009.
Heel wat Brusselse bedrijven zien het glas halfvol ondanks de kosteninflatie. Bij Solvay verhoogde men de winstverwachting voor het volledige jaar. Ook Bekaert, Aperam en Umicore, dat meesurft op een hausse van de metaalprijzen, trokken hun verwachtingen op. WDP tilde zijn winstverwachting op dankzij de aanhoudende boom van e-commerce en de bijbehorende magazijnen.
Een extra opsteker voor beleggers is een herneming van de dividenden. Het stevige winstherstel maakt dat bedrijven weer ruimte zien om cash uit te keren aan aandeelhouders nadat een rist bedrijven vorig jaar hun dividend verlaagd of geschrapt had.
Volgens het Britse beurshuis Janus Henderson steeg het wereldwijde bedrag aan uitgekeerde dividenden in het tweede kwartaal met een kwart tot 471 miljard dollar.
Voor de tweede jaarhelft voorspellen analisten een gemiddelde winstgroei van 43 en 35 procent in het derde en vierde kwartaal, gesteund door het enorme Europese herstelfonds en een hogere vaccinatiegraad. De sterke bedrijfsresultaten tilden de Europese Stoxx 600-index naar een record in augustus in zijn langste ongeslagen winstreeks in 15 jaar. Die recordniveaus aanhouden is niet zonder uitdagingen. Beleggers tobben over het risico dat hogere inflatie kan leiden tot een verkrapping van het extreem soepele beleid van de centrale banken, vooral in de Verenigde Staten. Ook het maandenlange harde optreden van China tegen een reeks techbedrijven baart beleggers zorgen.
Door economische heropleving groeide de nettowinst van de Belgische beursbedrijven gemiddeld met 160 procent in tweede kwartaal.
Nooit eerder zagen Belgische beursgenoteerde bedrijven hun winst sterker toenemen dan in het tweede kwartaal. Een gemiddeld Bel20-bedrijf zag zijn nettowinst in de lente met 87 procent toenemen.
Als we de kleinere en middelgrote beursbedrijven meetellen, is de stijging nog spectaculairder: plus 160 procent. Bron: De Tijd
Ondanks al deze megawinsten blijven de bedrijven hun personeel onderbetalen. Neutr-On eist op korte termijn een deelname in de winst van 1% voor het personeel.
De grote vakbonden blijven apathisch en passief op al deze bedrijfswinsten reageren.