by admin | apr 6, 2022 | Sectoren
De minister van Pensioenen heeft haar pensioenplannen uit de doeken gedaan aan het kernkabinet. Die werden nagenoeg niet gewijzigd sinds ze in september via de pers uitlekten. Economen waarschuwen dat er iets belangrijks ontbreekt in de plannen: hervormingen om de pensioenen betaalbaar te houden.
In ons land betaalt de werkende bevolking het pensioen van de bevolking op rust via bijdragen aan de sociale zekerheid en belastingen. Een daling van de vruchtbaarheidscijfers zorgt ervoor dat steeds minder schouders de pensioenlasten moeten dragen. Tegelijkertijd is de levensverwachting in onze contreien gestegen, waardoor mensen langer van hun pensioen kunnen genieten. Bovendien zorgt de relatief grote babyboomgeneratie voor een versnelling van de vergrijzing.
“Het is teleurstellend dat de minister van Pensioenen, Karine Lalieux (PS), weinig aandacht heeft voor de betaalbaarheid van de pensioenen”, vindt Annelore Van Hecke, senior macro-econoom bij Belfius en voormalig lid van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. “Er zijn aan het begin van de legislatuur cadeaus uitgedeeld, zoals de geleidelijke verhoging van het minimumpensioen voor werknemers met een volledige loopbaan tot 1.585 euro bruto per maand in 2024. Ook de berekening van het pensioen voor zelfstandigen is aangepast, zodat vanaf 2021 100 procent van hun inkomen in plaats van 69 procent meetelt voor de pensioenberekening.”
1 miljard euro per jaar
Van Hecke is niet tegen extra’s voor gepensioneerden, maar vraagt zich af hoe de overheid de pensioenen en de bijkomende kosten in de gezondheidszorg zal blijven betalen. “Tot 2030 komt er elk jaar gemiddeld een miljard euro aan vergrijzingskosten bij”, waarschuwt Van Hecke. “Daarna stijgen de kosten tot 2050. We zijn nog maar halfweg de steile klim van de vergrijzingskosten.”
De vergrijzingskosten worden uitgedrukt in procent van het bruto binnenlands product (bbp), omdat de marktwaarde van alle goederen en diensten die geproduceerd worden in een land een maatstaf is voor de welvaartscreatie of de draagkracht van een land. “Door de gezondheidscrisis wegen de vergrijzingskosten zwaarder door in termen van het bbp. De Belgische economie bevindt zich nog onder het groeipad dat voor de crisis was uitgetekend”, stelt Van Hecke. Volgens de jongste voorspellingen zitten de sociale uitgaven tegen 2040 bijna aan 30 procent van het bbp, een stijging met 5 procentpunt ten opzichte van 2019.
‘We zijn nog maar halfweg de steile klim van de vergrijzingskosten’
Van Hecke waarschuwt dat de kosten van de vergrijzing sinds 2002 jaar na jaar naar boven werden bijgesteld door de Studiecommissie voor de Vergrijzing. “Enkel na de pensioenhervorming van de regering-Michel in 2014, toen de geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd werd ingevoerd en de voorwaarden voor vervroegd pensioen strenger werden, kon de commissie de verwachte uitgaven naar beneden bijstellen”, weet Van Hecke. Het verhogen van de pensioenleeftijd is één ding. Ervoor zorgen dat meer mensen de pensioenleeftijd effectief halen, is nog iets anders.
Ons land bengelt onderaan in de lijst met OESO-landen met een effectieve pensioenleeftijd van om en bij 61 jaar. Volgens de jongste cijfers is de werkelijke pensioenleeftijd in 2020 zelfs nog licht gedaald, “waarschijnlijk een tijdelijk gevolg van de covid-crisis”. Een structureel probleem vindt Van Hecke dat meer dan de helft van de ambtenaren op zijn zestigste al met pensioen is, als gevolg van de vele regelingen voor vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt.
Van Hecke wil benadrukken dat ouderen niet enkel een kostenpost zijn voor de maatschappij. De gepensioneerden zijn vaak nog heel actief, als vrijwilliger, als mantelzorger of als babysit voor de kleinkinderen. Dat levert ook besparingen op voor de overheid, die minder moet investeren in kinderopvang, thuisverpleging en residentiële zorg.
Beleidswijzigingen
“Het is moeilijk om projecties te maken over een heel lange termijn. Normaal maak je projecties ‘bij ongewijzigd beleid’, maar de Studiecommissie voor de Vergrijzing houdt in haar berekeningen al rekening met bepaalde hervormingen. Voor een beleidsinstrument dat een probleem aankaart, is het ietwat misleidend als de oplossingen al gedeeltelijk in de berekeningen vervat zitten”, stelt de econome van Belfius vast. Zo gaat de commissie ervan uit dat de overheid de tewerkstellingsgraad en de productiviteitsgroei de komende jaren opkrikt. Dat betekent dat de overheid maatregelen moet treffen om meer mensen aan het werk te krijgen en/of die mensen meer goederen en diensten te laten produceren. “De productiviteitsgroei daalt al decennia in alle geïndustrialiseerde landen”, weet Van Hecke. “Er is wel innovatie, maar die leidt niet altijd tot meer productiviteit. Een klassiek voorbeeld daarvan is de elektrische auto. Die brengt ons niet sneller van punt a naar punt b, maar zorgt wel voor schonere lucht. Hetzelfde gaat op voor de energietransitie.”
‘Minister Lalieux laat haar nieuwe pensioenplannen het best nog eens doorrekenen’
De Studiecommissie voor de Vergrijzing berekent enkel de stijging van de uitgaven. De veroudering van de bevolking zorgt voor een vermindering van bepaalde overheidsinkomsten. Gepensioneerden betalen minder personenbelasting en dragen minder bij aan de sociale zekerheid. Al wordt dat enigszins gecompenseerd met andere belastingen. Via de btw op consumptie en vermogensbelastingen draagt de oudere bevolking wél meer bij dan de jongere. Een 60-plusser geeft gemiddeld ruim 4.000 euro meer uit dan een vijftiger en 7.000 euro meer dan een veertiger en heeft vaak ook meer vermogen bijeengespaard. Op het totale plaatje hebben we geen zicht.
Vandaag zien we alleen het deel van de ijsberg dat boven het wateroppervlak uitsteekt, de stijgende vergrijzingskosten, terwijl we geen zicht hebben op de ijsmassa of de belastinginkomsten die onder water zitten. “We mogen niet blind varen. De impact van de vergrijzing op de belastinginkomsten zou moeten worden berekend. Ook minister Lalieux laat haar nieuwe pensioenplannen het best nog eens doorrekenen”, vindt Van Hecke.
Bron: Trends
by admin | apr 6, 2022 | Varia
‘Ik zie geen enkel betrouwbaar en haalbaar alternatief voor het kapitalisme’
Van het platteland naar Yale: het verhaal van Pierre Pestieau
Bron: Veto, 31 maart 2022
De Waalse econoom Pierre Pestieau begon zijn carrière in Leuven. Een groot deel van zijn leven spendeerde hij in de VS. ‘Ik heb het diepe gevoel dat we met deze economie tegen een muur aanrijden.’
Opgegroeid tussen de koeien op een Waalse boerderij, besloot Pestieau dat hij voor iets anders in de wieg gelegd was: de universiteit. Nog voor de splitsing van de KU Leuven en Université catholique de Louvain, behaalde hij er zijn bachelor in de filosofie en masters in de sociologie en economie. Vooral die laatste zou zijn leven bepalen, want het leidde hem naar de Verenigde Staten, waar hij aan Yale doctoreerde. Exact 50 jaar later blikken we met de ‘Belgische Piketty’ terug op zijn carrière.
Hoe was het om eerstegeneratiestudent uit een Waals boerengezin te zijn?
Pierre Pestieau: ‘Mijn eerste jaren in Leuven waren niet gemakkelijk. Ik kwam van het platteland en het Franstalige deel van Leuven was toen heel erg bourgeois. Die meisjes babbelden over zaken zoals skiën en reizen, allemaal dingen die ver van mijn leefwereld stonden. Daarom ging ik vooral om met de buitenlandse studenten die toen voornamelijk uit Latijns-Amerika kwamen.’
‘Ik zag me echt geen boer worden, en moest dus wel studeren’
‘Maar opgroeien op een boerderij was ook een grote stimulans voor ons gezin. Na mijn middelbare school heb ik eerst een jaar op de boerderij gewerkt. Ik zag me echt geen boer worden, en moest dus wel studeren. Toen mijn vader overleed, heb ik mijn studie ook moeten staken om even voor de boerderij te zorgen.’
Hoe kijkt u terug op uw academische loopbaan?
‘Ik heb alleszins nergens spijt van. Ik heb vooral veel geluk gehad. Eigenlijk was ik toen ik in Leuven economie studeerde, niet echt overtuigd van die richting. Onder invloed van mijn Latijns-Amerikaanse vrienden was ik zeer links. Onder die studenten was het normaal om over zaken als revolutie te spreken.’
‘Mijn mentor in Leuven zei dat als ik verder mijn talent wou verspillen, ik vooral in Leuven moest blijven. Hij raadde me daarentegen aan om naar de VS te gaan. Dat was een moeilijke beslissing, maar ik heb door hem uiteindelijk beslist om naar Yale te trekken.’
‘Toen ik uiteindelijk begon te werken, trouwde en kinderen kreeg, ben ik helaas een heel conventioneel mens geworden’
‘Toen was het bacheloronderwijs in de economie nog veel beter in België dan in de VS. Ik had dus een voorsprong toen ik daar toekwam. Dat vond ik zeer leuk, omdat het me toeliet om veel romans te lezen en aan sociale bewegingen deel te nemen. Maar toen ik uiteindelijk begon te werken, trouwde en kinderen kreeg, ben ik helaas een heel conventioneel mens geworden. (lacht)‘
Was het een cultuurshock om naar de States te verhuizen?
‘Ik vond de VS geweldig. Zo hield ik van literatuur en kon ik in de bibliotheek van Yale alle Franse romans lezen, die ik altijd al had willen lezen. Ik heb Proust ontdekt in de VS. Je kon er ook kranten en tijdschriften van over de hele wereld lezen.’
‘Maar tegelijkertijd was het een schok. Het eten bijvoorbeeld, was er in die tijd zo slecht. Zo herinner ik me dat we in de residenties verplicht waren daar de maaltijden te nemen. Die waren zeer slecht en duur. Toen ik de decaan vroeg om vrijgesteld te worden, zei hij dat ik een medisch excuus nodig had. Ik vertelde hem dat ik een culinaire allergie had, en ik werd vrijgesteld. (lacht)’
Is de economische wetenschap rechtser geworden sinds uw studententijd?
‘Nee, dat denk ik niet. Toen was de economie ook al vrij rechts. Zeker in België, we hebben hier nooit dezelfde tendensen gehad als in Italië, Frankrijk en Duitsland. In die landen was de helft van de faculteit toen neo-marxistisch.’
‘Armoede en ongelijkheid zijn grote problemen, maar de grootste bedreiging komt van het milieu’
‘De traditionele economie was zeker niet links. Toen de moderne (kwantitatieve) economie opkwam, heeft dit het Belgische economisch systeem helemaal door elkaar geschud. Die verandering is bij de jeugd begonnen, en er waren mensen van beide taalgemeenschappen bij betrokken.
En is er nu meer consensus dan vroeger binnen de economische wetenschap?
‘Nee, ik denk dat de economie nooit echt divers is geweest. Vroeger kon je wel nog seminars van verschillende economische subdisciplines zoals economie en econometrie volgen, vandaag is dat onmogelijk omdat alles zo gespecialiseerd is. Er zijn vandaag veel meer economen dan vijftig jaar geleden, maar dat betekent niet dat het veld diverser is geworden. De markteconomie is nog altijd de belangrijkste doctrine.’
‘Ik zelf doe aan traditionele economie, met een sterke neiging naar herverdeling. Politiek zou je me een sociaaldemocraat kunnen noemen. Ik steun vooral op de markt, maar gebruik de overheid waar nodig om het welzijn van de bevolking te verbeteren. Het lijkt tegenstrijdig, maar ik ben er tegelijkertijd van overtuigd dat onze huidige geglobaliseerde economie nergens toe leidt. Ik heb het gevoel dat we met deze economie tegen een muur aanrijden.’
Wanneer denkt u dat we die muur zullen bereiken?
‘Dat weet ik niet. Armoede en ongelijkheid zijn grote problemen, maar de grootste bedreiging komt van het milieu. Mensen kunnen wel leven met een beetje ongelijkheid, maar als de voorspellingen kloppen, zal de teloorgang van het milieu het einde van de wereld veroorzaken.’
Zou u zelf willen dat u meer tijd besteed had aan milieueconomie?
‘Nee, niet echt. Toen ik jong was, was er een alternatief voor het kapitalisme: het communisme. Vandaag zie ik echter geen enkel betrouwbaar en haalbaar alternatief. Daarom ben ik erg pessimistisch.’
Lange tijd waren de Waalse universiteiten beter in economie, nu komen de beste economen uit Vlaanderen
‘Ik bewonder de mensen die nog steeds aan marxistische theorie doen, maar wat kunnen zij nog doen? Een grote systemische verandering in de infrastructuur van ons economisch regime zie ik niet zo snel plaatsvinden. We gedragen ons alsof er geen probleem is, terwijl we zeer goed weten hoe groot het probleem is. (zucht) Mensen willen rustig kunnen slapen.’
Hoe is de academische wereld veranderd tijdens uw loopbaan?
‘Veel is er volgens mij niet veranderd, zeker niet in de VS. Daar leerde ik de regels van het academische spel: publish or perish. Als je een aanstelling wil krijgen, moest je toen een bepaald aantal papers in goede tijdschriften per jaar publiceren. In Europa gold dat idee lang niet.’
‘De grootste verandering is de internationalisering van de academische wereld. In Leuven bijvoorbeeld bestonden de meeste faculteiten vroeger gewoon uit doctorandi van de KU Leuven. Nu is er veel meer mobiliteit en hebben faculteiten een internationaler karakter.’
Heeft die obsessie met publiceren en ranglijsten een invloed op de kwaliteit?
‘Moeilijk te zeggen. Sommige mensen publiceren ongetwijfeld te veel artikels van lage kwaliteit, maar in het algemeen is het beter om mensen aan te zetten tot publiceren. In Luik vonden ze bijvoorbeeld dat ik minder moest publiceren en hadden ze liever dat ik ideeën liet groeien en er dan een boek over schreef. Nou, die mensen hadden niets gepubliceerd als ze stierven.’
Zijn er verschillen in de academische cultuur tussen Waalse en Vlaamse universiteiten?
‘Lange tijd waren de Waalse universiteiten beter in economie, nu komen de beste economen uit Vlaanderen. Daar zijn een aantal redenen voor, maar de voornaamste lijkt me de splitsing van de KU Leuven en de Université catholique de Louvain. Dat was niet in het voordeel van het Franssprekende deel van de economie.’
‘Door de pandemie en de effecten van de oorlog in Oekraïne zijn alle landen vandaag blut’
‘Bovendien beschikken de Vlaamse universiteiten nu over veel meer middelen dan hun Waalse tegenhangers. Leuven-la-Neuve had vroeger een van de beste onderzoekscentra in Europa op het gebied van economie. Vandaag is het in verval.’
Denkt u dat de Waalse universiteiten naar die grandeur van weleer kunnen terugkeren?
‘Ja, maar daar zijn politieke wilskracht en vooral veel middelen voor nodig. Het financiële aspect is o zo belangrijk. Ik hoop echt dat het zal veranderen, maar ik zie het in de nabije toekomst niet zo snel gebeuren.’
‘De Franse gemeenschap is blut, maar ze is niet alleen. Door de pandemie en de effecten van de oorlog in Oekraïne zijn alle landen vandaag blut. Het economisch beleid van de komende jaren zal volgens mij verschrikkelijk zijn.’
Denkt u dan dat de overheid weer zal gaan bezuinigen na de recessie of zal de Keynesiaanse aanpak van tijdens de pandemie verder gezet worden?
‘Dat weet ik niet. Alles zal afhangen van de rente. Als die heel laag blijft, zal het volgens mij mogelijk zijn om dat beleid verder te zetten. Maar als ze begint te stijgen, zal het heel moeilijk worden. Zoals jullie weten is de Belgische schuld enorm en speelt de rente een enorm belangrijke rol in de evolutie van die schuld.’
Eén van uw laatste boeken gaat over Europa en de welvaartsstaat. Is een welvaartsstaat op het Europese niveau mogelijk, of zijn natiestaten daar toch meer geschikt voor?
‘Dat zou kunnen, maar niet in de nabije toekomst. De nationale culturen zijn momenteel te verschillend. Ik denk persoonlijk dat het niet slecht is om het binnen de nationale grenzen te houden, maar wel te streven naar convergentie binnen Europa. In het boek beschrijf ik dat die convergentie al is ingezet, maar het zal tijd kosten om een Europese welvaartsstaat te bekomen.’
‘Handicaps of mentale problemen zoals schizofrenie, trisomie en autisme worden stilzwijgend verwaarloosd door de welvaartstaat’
‘Ik ben zeer pessimistisch over de staat van de Europese Unie. Volgens mij hadden we de EU niet verder dan 15 leden mogen uitbreiden. Economisch gezien was dat een vergissing. Een commissaris antwoordde me daarop eens dat het de morele plicht van de EU was om uit te breiden en zo de vrede te bewaren. Die uitbreiding was dus vooral een politieke actie.’
Welke rol kunnen academici spelen in de EU?
‘Academici proberen een rol te spelen, maar ze hebben het niet gemakkelijk. Zeker nu nepnieuws alomtegenwoordig is. De meerderheid van de Britse economen was tegen de Brexit, maar niemand luisterde naar hen. De waarheid is niet meer belangrijk. De vraag is hoe academici daarmee om springen.’
Waarom is het debat verschoven van socio-economische problemen naar identiteit?
‘Ik ben nu een artikel aan het schrijven over de tekortkomingen van de welvaartsstaat. Er zijn namelijk een aantal kleine problemen met dat sociaal systeem, die samen kunnen leiden tot grote ontevredenheid.’
‘In mijn boeken laat ik zien dat de verzorgingsstaat het zeer goed doet, maar er veel problemen zijn vergeten. Zo worden bijvoorbeeld handicaps of mentale problemen zoals schizofrenie, trisomie en autisme stilzwijgend verwaarloosd door de welvaartstaat. Ik denk dat dat kan verklaren waarom mensen ontevreden zijn. Misschien moet de welvaartsstaat zich heroriënteren.’
‘Een andere tekortkoming van de verzorgingsstaat is dat de sociale lift niet meer werkt. Uit cijfers blijkt dat de inkomensverdeling en armoede in de meeste Europese landen stabiel blijft, maar de sociale mobiliteit is overal gedaald. Dat mensen uit de lage middenklasse geen vooruitzichten meer zien, kan leiden tot ontevredenheid en zelfs woede.’
Denkt u dat die problemen kunnen opgelost worden binnen het kader van de welvaartsstaat?
‘Een belangrijke reden voor die stokkende sociale mobiliteit is het onderwijs. In de VS is het bijvoorbeeld moeilijk om naar een goede school te gaan, en zelfs als ze naar een goede school zijn geweest, is het moeilijk om een goede baan te krijgen. In het onderwijs, maar dus ook op de arbeidsmarkt, zijn er een aantal verlammende factoren.’
‘Ons onderwijssysteem is verschrikkelijk ongelijk’
‘Maar ook ons onderwijssysteem is verschrikkelijk ongelijk. Zo doet het Vlaamse schoolsysteem het veel beter dan het Franssprekende deel. Maar ook binnen de landsdelen, zijn de ongelijkheden verbijsterend. De goede scholen doen het goed, maar veel mensen zitten in slechte scholen.’
‘Weinig mensen zijn zich daar bewust van. Zo gingen de mensen die het kunnen veranderen zelf naar relatief goede scholen en zien ze het probleem niet. Het is misschien wel gratis, maar we vergeten dat er scholen zijn waar je niets leert.’
‘In Brussel bijvoorbeeld. Daar zijn er scholen waar bijna alle kinderen een migratieachtergrond hebben. Dat heeft een enorme invloed op de kwaliteit van het onderwijs. Een van mijn broers woont in Molenbeek en zijn kinderen waren daar de enige blanke kinderen in hun klas.’
Hebben economen te veel of te weinig invloed op de politiek volgens u?
‘De traditionele kritiek op economen is dat ze altijd wijzen op de budgetbeperkingen en onze enorme schuld. Maar ik noem dat geen economie, dat is boekhouden. De experts die in de media en de kranten kwamen, waren dan ook geen economen, maar artsen en nu militairen. Economen verdwijnen van het politieke toneel.’
‘Mensen zullen langer moeten gaan werken, alleen al om het pensioenstelsel te financieren’
‘Ik vind dat onze politici geen goede economen zijn. Wat ze doen is vaak gewoon echt niet rationeel. Zo zie je dat politici de isolatie van woningen subsidiëren, terwijl het voor mensen zelf geld kunnen besparen door dat te doen. Soms is het beter om niets te doen.’
Waar werkt u momenteel aan?
‘Tijdens de pandemie had ik veel tijd en heb ik een paar boeken gekregen over longevity. Ik ben erg geïnteresseerd in het feit dat we langer leven, maar daar grote ongelijkheid in bestaat. Zo zijn er veel mensen die nog altijd een kort leven leiden en ziek worden. Ik onderzocht welk sociaal beleid we moesten voeren in een wereld met ongelijke langlevendheid.’
‘In België is de pensioenleeftijd voor iedereen hetzelfde, ook al is er zoveel ongelijkheid. De meeste mensen gaan dan ook niet door tot 65 of 67, maar gaan vroeger op pensioen. Dertig jaar geleden was de pensioenleeftijd 65, maar was de gemiddelde pensioenleeftijd 58.’
Is dat een probleem dat mensen vroeger op pensioen gaan dan de pensioengerechtigde leeftijd?
‘Ja, ik denk dat dat nog weinig zin heeft, aangezien we steeds langer leven. Mensen zullen langer moeten gaan werken, alleen al om het pensioenstelsel te financieren. Ik ben dus een voorstander van uitstel van de pensioenleeftijd.’
‘Het grote probleem is echter dat mensen steeds langer leven, maar niet noodzakelijk langer in goede gezondheid leven. Dat is vooral het geval bij vrouwen. Vrouwen leven vijf jaar langer dan mannen, maar niet langer in goede gezondheid.’
by admin | apr 6, 2022 | Sectoren
Het Hof van Cassatie heeft de gedingen verworpen die waren ingediend door 17 militanten en verantwoordelijken van de socialistische vakbond ABVV die door het hof van beroep van Luik veroordeeld werden. De uitspraak door Cassatie dateert van 23 maart. Hun veroordelingen, na een actie die het viaduct van Cheratte blokkeerde tijdens een staking in oktober 2015, zijn daarmee definitief.
Op 19 oktober 2015, tijdens een dag staking tegen maatregelen van de regering-Michel, blokkeerden zowat 300 demonstranten het viaduct van Cheratte op de E40. De 17 vakbondsmilitanten en -leiders van de socialistische vakbond ABVV werden door de rechtbank van eerste aanleg veroordeeld maar die tekenden beroep aan tegen de beslissing. Het hof van beroep van Luik bekrachtigde evenwel de uitspraak.
Alle beklaagden tekenden daarop cassatieberoep aan. Ze beriepen zich onder meer op het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De ABVV-leiders werden veroordeeld tot een maand voorwaardelijke gevangenisstraf. De militanten kregen 15 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegde. Naast de veroordelingen legde het hof ook strafrechtelijke boetes op: 200 euro (te vermenigvuldigen met opdeciemen) voor de militanten en 250 of 350 euro voor de vakbondsleiders.
ABVV-voorzitter Thierry Bodson, destijds secretaris-generaal, is een van de beklaagden en werd veroordeeld tot een celstraf van een maand en een boete van 250 euro. Bron: De Tijd
by admin | apr 6, 2022 | Onderwijs
Wie de resultaten van het onderwijs volgt zal niet meer verwonderd zijn van de lage kwalitei.
Steeds meer Vlaamse jongeren hebben het moeilijk om een tekst echt goed te begrijpen. Een op de vijf kan zelfs niet goed genoeg lezen om vlot te functioneren in de samenleving van vandaag. Dat komt doordat wetenschappen populairder zijn dan talen en schermen het van boeken hebben gewonnen, maar ook door wat kinderen op school leren. ‘De basis van de Nederlandse taal krijgen ze amper nog mee.’
De teloorgang van het Nederlands op school: ‘Schuld van schermtijd? Er is meer aan de hand’
Wat betekent ‘recht praten wat krom is’? Dat is een van de dertig meerkeuzevragen die zesdejaars in de richting wiskunde-wetenschappen van een Vlaams college onlangs op een herhalingstoets Nederlands moesten beantwoorden. 18 van de 25 leerlingen hadden het fout. Bij de vraag wie de dichtbundel Bezette stad schreef, duidden 19 leerlingen antwoord B aan: Guido Gezelle. Hun leerkracht kijkt daar al lang niet meer van op. Zij weet ondertussen dat de meeste jongeren haar vak niet alleen slaapverwekkend, maar ook onbelangrijk vinden. Zoals veel collega’s stelt ze gelaten vast dat haar leerlingen de school elk jaar minder taalvaardig verlaten. Niet zelden speelt hen dat parten op de werkvloer of in het hoger onderwijs. ‘In de eerste bachelor moeten wij de studenten de hele tijd dingen uitleggen die ze vroeger in de middelbare school leerden’, zegt professor Nederlandse literatuur Yves T’Sjoen (UGent). ‘Vooral op het vlak van begrijpend lezen hebben ze vaak remediëring nodig.’
Dat Vlaamse scholieren niet bepaald uitblinken in leesvaardigheid wordt onderzoek na onderzoek bevestigd. In de Vlaamse peilingproeven van 2018 behaalde maar 84 procent van de leerlingen uit het zesde leerjaar van het basisonderwijs de eindtermen lezen, terwijl dat vijf jaar eerder nog 92 procent was. Volgende maand worden er nieuwe peilingproeven voor begrijpend lezen, begrijpend luisteren en schrijven georganiseerd. Van verschillende bronnen vernemen we dat het vooronderzoek op een desastreuze terugval wijst. In het beroepsonderwijs is de situatie zo mogelijk nog erger: amper 38 procent van de zesdejaars beheerst er nog de eindtermen voor leesvaardigheid. Dat blijkt uit een peiling van 21 mei 2021. Niet alleen hebben steeds meer Vlaamse jongeren het moeilijk om een tekst echt goed te begrijpen, een op de vijf kan zelfs niet goed genoeg lezen om vlot te functioneren in de samenleving van vandaag.
Nu staat de moedertaal niet alleen in Vlaanderen onder druk. In de meeste westerse landen is er minder aandacht voor, boet de taal aan prestige in en gaat de taalvaardigheid van jonge mensen achteruit. Ook de stijging van het aantal mensen met een andere moedertaal speelt daarbij een rol. ‘Maar de situatie van het Nederlands is wel erg slecht’, zegt de Nederlandse taalkundige Marc van Oostendorp (Radboud Universiteit), hoofdredacteur van het online tijdschrift Neerlandistiek. ‘In de internationale PISA-studie, bijvoorbeeld, zijn de scores voor leesvaardigheid van de Nederlandse en Vlaamse vijftienjarigen dramatisch. Dat ligt echt niet alleen aan het feit dat ze de hele tijd op een scherm zitten te kijken, want dat is in de hele westerse wereld zo. Er is duidelijk meer aan de hand.’
Volgens de meeste experts is het probleem niet zozeer dat jonge mensen veel schermlezen, maar wel dat ze amper nog boeken in de hand nemen. In het PISA-onderzoek scoren Vlaamse vijftienjarigen zelfs het laagst op het vlak van leesplezier. De helft vindt lezen tijdverlies en 60 procent zegt alleen maar te lezen om informatie te verkrijgen. Daardoor zijn de tieners van vandaag door de bank genomen zwakkere lezers, hebben ze een kleinere woordenschat en is hun taalgevoel minder ontwikkeld. In de internationale PIRLS-ranking zakte Vlaanderen in tien jaar tijd van de achtste naar de tweeëndertigste plaats wat de leesvaardigheid van tienjarigen betreft. ‘Door boeken te lezen, groeit je taalbegrip’, zegt Kris Van de Poel, algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. ‘Doordat kinderen vandaag minder lezen, hebben ze minder taalbegrip en dus ook minder leesplezier. Het gevolg is dat ze nóg minder gaan lezen, waardoor ook hun taalbegrip verder afneemt.’ Om die vicieuze cirkel te doorbreken, worden vandaag allerlei initiatieven opgezet om meer Vlamingen aan het (voor)lezen te krijgen. Ondertussen heeft de Vlaamse overheid ook een groot Leesoffensief (LOF) gelanceerd. Dat bestaat uit een vijftigtal acties die het leesplezier en de leesvaardigheid van vooral kinderen en jongeren moeten bevorderen. De ambitie is torenhoog: over tien jaar moet Vlaanderen, dat vandaag het kneusje van de klas is, in de top vijf van de landen met de beste leesvaardigheid staan.
Calimerohouding
Willen we kinderen en jongeren weer aan het lezen krijgen en hen taalvaardiger maken, dan zal er ook op school het een en ander moeten veranderen. Vandaag is Nederlands een van de minst populaire schoolvakken. In verschillende onderzoeken geven scholieren aan dat ze het saai vinden of er zelfs een hekel aan hebben. ‘In Vlaanderen is er veel interesse voor de lokale varianten van het Nederlands en tussentaal is hier een fenomeen geworden’, stelt Van de Poel. ‘Als tegenreactie hebben leerkrachten die de standaardtaal hoog in het vaandel dragen de neiging om hun leerlingen te verbeteren. Door dat rodepensyndroom ontstaat een spankracht tussen jongeren die hun eigen taal willen spreken en leerkrachten die “eisen” dat ze de standaardtaal hanteren. Dat maakt het vak Nederlands er natuurlijk niet geliefder op.’
Daarbij komt nog dat veel leerlingen er simpelweg het nut niet van inzien. ‘Waarom moeten we daar onze tijd in steken? We spreken toch al Nederlands?’ klinkt het dan. Het helpt natuurlijk niet dat ook de onderwijskoepels er zo over lijken te denken. In 2018 kondigde Lieven Boeve, directeur-generaal van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, aan dat er wel een uurtje Nederlands kon wijken voor het nieuwe vak ‘mens en maatschappij’. Ondertussen hebben de meeste Vlaamse scholen, ook van andere netten, het aantal uren Nederlands in de eerste graad van het aso van zes of vijf naar vier teruggeschroefd. Daarnaast spelen ook de acties die de overheid heeft opgezet om zo veel mogelijk leerlingen warm te maken voor STEM-onderwijs (Science, Technology, Engineering, Mathematics) een niet te onderschatten rol. Daarmee wordt keer op keer de impliciete boodschap gegeven dat wetenschappelijke vakken veel belangrijker zijn dan talen. Het gevolg is dat jongeren die goed presteren worden aangemoedigd om die richting uit te gaan. Ook als ze heel taalvaardig zijn. ‘Daardoor zijn veel leerkrachten Nederlands behoorlijk fatalistisch geworden. Ook zij zijn er op den duur van overtuigd geraakt dat hun vak niet zo belangrijk is’, zegt professor Nederlandse taalkunde Rik Vosters (VUB). ‘Die misplaatste calimerohouding is heel kwalijk. Taalleerkrachten moeten net met de vuist op tafel slaan om de centrale plek op te eisen die talen in ons onderwijs verdienen.’
Dat de meeste leerlingen niet bepaald uitkijken naar de les Nederlands en er ook niet veel taalvaardiger van worden, komt natuurlijk ook door de inhoud van dat vak. Tot de jaren tachtig werd heel veel tijd geïnvesteerd in spelling, spraakkunst en woordenschat. De regels van de Nederlandse taal werden er ingehamerd tot de leerkracht er zeker van was dat zijn leerlingen ze nooit meer zouden vergeten. Jongeren die destijds van de middelbare school kwamen, waren in staat om de ingewikkeldste zinnen te ontleden, wisten wie de Tachtigers waren en konden zelfs hun belangrijkste werken opdreunen. Alleen hadden ze in zes jaar tijd amper hun spreek- en schrijfvaardigheid geoefend. Om daar een mouw aan te passen, werd gaandeweg steeds meer op die communicatieve vaardigheden ingezet. Vandaag wordt in de lessen Nederlands bijvoorbeeld een klasdebat over de oorlog in Oekraïne georganiseerd, moeten leerlingen een podcast maken over een schooluitstap of ontleden ze krantenartikels over eetstoornissen. Allemaal om zich zo vlot mogelijk te leren uitdrukken. ‘Het vak Nederlands is daardoor veel functioneler en communicatiever geworden’, zegt Tom Venstermans, lerarenopleider Nederlands aan de Karel De Grote Hogeschool. ‘Maar de basiskennis die nodig is om zulke opdrachten goed uit te voeren, krijgen ze vaak maar oppervlakkig mee.’
Wie is Hugo Claus?
Al in 2008 bleek dat zowel Nederlandse als Vlaamse leerlingen uit het laatste jaar van het algemeen secundair onderwijs de eindtermen voor spelling en grammatica niet of nauwelijks haalden. Toen dat onderzoek tien jaar later nog eens werd overgedaan aan de Universiteit Gent waren de resultaten nog dramatischer: het niveau voor grammatica, en dan vooral voor zinsontleding, was weer opvallend gedaald. ‘Veel studenten kennen zo goed als niets van zinsleer als ze aan de lerarenopleiding beginnen’, zegt Venstermans. ‘Daardoor moeten wij extreem veel tijd uittrekken om hen op het niveau van een expert te brengen. Maar ook oud-studenten die al voor de klas staan, vragen geregeld mijn hulp om zinnen te ontleden die echt niet zo moeilijk zijn. Als leerkrachten de grammatica zelf al niet goed meer kennen, kunnen ze die natuurlijk ook niet goed aan hun leerlingen doorgeven.’
Grammaticalessen dan maar helemaal laten vallen, vindt niemand echt een optie. ‘Taal bestaat uit bouwblokken. Hoe beter je die kent, hoe meer je ermee kunt spelen’, zegt Van de Poel. ‘We moeten leerlingen dus helpen om de taal ook van binnenuit te bekijken. Wel zouden we daar creatiever mee kunnen omgaan dan we vandaag doen. Is het bijvoorbeeld nodig om aparte spraakkunstlessen te geven voor Nederlands, Frans, Engels en Duits? We zouden daar ook iets vakoverschrijdends van kunnen maken. Als leerlingen de bouwblokken van taal in het algemeen leren kennen, kunnen ze die ook op het Nederlands toepassen.’
Niet alleen aan grammatica wordt tegenwoordig veel minder tijd besteed, ook literatuur komt in de klas weinig aan bod. Krijgen leerlingen al de opdracht om een roman te lezen, dan mag die vooral niet te dik of te moeilijk zijn. Achteraf moeten ze dan een vragenlijst invullen om te bewijzen dat ze het boek wel degelijk hebben gelezen en niet alleen een bespreking op YouTube hebben bekeken. Welke kleur heeft de auto van de vader van het hoofdpersonage? Hoe oud is het buurmeisje aan het begin van het verhaal? Gevolg: jongeren screenen boeken op dat soort details. Niet alleen is dat niet bevorderlijk voor hun leesplezier, het maakt hen ook blind voor de literaire kwaliteiten van een tekst. Ook de stromingen in de literatuur en de kenmerken van literaire teksten worden in de les amper nog behandeld. ‘Bij de bespreking van teksten gaat het meestal over een maatschappelijk thema dat erin aan bod komt of wat het verhaal bij de leerlingen oproept’, zegt T’Sjoen. ‘Terwijl literatuur natuurlijk veel meer is dan dat. Het gevolg is dat sommige eerstejaarsstudenten aan de universiteit geen enkel ankerpunt meer hebben. Natuurlijk kunnen ze op hun achttiende nog niet alles hebben gelezen, maar je zou toch mogen verwachten dat ze Paul van Ostaijen, Guido Gezelle en Hugo Claus kennen.’
Veel neerlandici hebben nu al hun hoop gevestigd op de nieuwe eindtermen voor de derde graad van het secundair onderwijs, want die zijn best ambitieus. ‘Er wordt zwaar op literatuur en taalbeschouwing ingezet’, weet Rik Vosters. ‘Tegen het eind van het zesde jaar zullen leerlingen straks dingen moeten kennen en kunnen die wij vandaag in onze eerste bachelor doceren. Al is het natuurlijk nog even afwachten of die ambities ook in de praktijk zullen worden waargemaakt. Dat kan alleen als leerkrachten daar de nodige tijd, ruimte en vrijheid voor krijgen.’ En als ze weten hoe ze die eindtermen op een eigentijdse manier kunnen bereiken. Onderwijsexperts waarschuwen er al langer voor dat de nieuwe inzichten en de vakdidactiek die aan de universiteiten en hogescholen worden ontwikkeld amper tot in de klassen doorsijpelen. ‘Dat is ook het geval met de adviezen die we bij de Taalunie hebben uitgewerkt om leraren taalcompetent te maken’, zegt Kris Van de Poel. ‘Die worden al wel in de lerarenopleiding meegegeven, maar in de scholen zijn ze nog niet ingeburgerd. Taalcompetentie moet dus ook aan bod komen in de nascholing van leerkrachten die vandaag al voor de klas staan.’ Alleen wordt er in Vlaanderen wel erg weinig in die nascholing geïnvesteerd, waardoor leerkrachten het doorgaans met een paar uur per schooljaar moeten stellen.
Geen diploma vereist
Het nijpendste probleem is wellicht dat er vandaag veel te weinig leerkrachten Nederlands zijn. Sommige scholen zijn al sinds de herfstvakantie tevergeefs op zoek naar iemand die een vervanging wil doen of een vacature kan invullen. Zowel in de bacheloropleiding als in de educatieve master studeren jaar na jaar minder vakspecialisten Nederlands af. Daardoor is Nederlands, samen met Frans en wiskunde, een knelpuntvak geworden. ‘Vijftien jaar geleden was het nog een van de populairste richtingen in de lerarenopleiding’, zegt Venstermans. ‘We hadden toen zeventig eerstejaarsstudenten die Nederlands als onderwijsvak kozen. Vandaag zijn dat er maar negentien meer, van wie er in het tweede jaar misschien acht of negen zullen overblijven. De richting Nederlands is nu zelfs kleiner dan aardrijkskunde.’
Wie vandaag als leerkracht Nederlands afstudeert, kan dan ook uit verschillende jobs kiezen en heeft een sterke onderhandelingspositie om goede werkvoorwaarden af te dwingen. Zelfs als je niet bent opgeleid om Nederlands te geven. Door de grote schaarste zijn sommige scholen tegenwoordig al blij met lesgevers die een bachelor- of masterdiploma in om het even welke discipline hebben en ook nog Nederlandstalig te zijn. Ook zijinstromers, die zich nog tot leerkracht aan het omscholen zijn, krijgen vaak al aantrekkelijke jobaanbiedingen. Net als leerkrachten die Nederlands willen geven omdat hun eigen vakgebied veel minder gegeerd is. ‘Omdat ze nu in veel scholen als leerkracht Nederlands aan de slag mogen zonder daarvoor opgeleid te zijn, zetten velen hun opleiding stop of beginnen ze er zelfs niet meer aan’, legt Venstermans uit. ‘Dat is natuurlijk geen goede evolutie. Om tieners aan het lezen te krijgen en taalvaardig te maken, heb je echt wel vakspecifieke competenties nodig.’
Dat zo weinig jonge mensen warm lopen om Nederlands te geven, komt niet alleen doordat het lerarenberoep op zich minder populair is geworden. Moderne talen hebben ook nog eens de tijdgeest tegen. Het gevolg is dat minder jongeren na de middelbare school voor een talenopleiding kiezen en dat de instroom op de meeste plaatsen ook zwakker is geworden. ‘Er zitten nog wel hoogvliegers tussen, maar veel minder dan vroeger’, zegt Tom Venstermans. ‘Voor veel studenten is Nederlands een tweede keuze. Ze kiezen voor een vak dat ze écht willen geven en nemen er dan ook nog Nederlands bij, want dat kunnen ze toch al een beetje. Dat zijn dan natuurlijk geen inspirerende enthousiastelingen die heel veel lezen en van theater houden.’
Bevlogen leerkrachten zijn nochtans cruciaal om jongeren taalvaardiger te maken en liefde voor hun moedertaal bij te brengen. Veel mensen die later Nederlands zijn gaan studeren, hebben les gekregen van een leerkracht die dol is op taal, literatuur en poëzie. ‘Dat geldt ook voor mij’, zegt Venstermans. ‘En toen ik later zelf voor de klas stond, daagde ik mijn leerlingen ook zo veel mogelijk uit. Ik pikte zelfs stukken uit de colleges die ik aan de universiteit had gekregen. Natuurlijk waren er jongeren die mijn lessen veel te moeilijk vonden, maar anderen heb ik echt kunnen raken en sommigen zijn daarna zelfs Nederlands gaan studeren.
Doordat er vandaag steeds minder bevlogen leerkrachten Nederlands zijn, kiezen minder jongeren voor een studie Nederlands en studeren er dus nóg minder bevlogen leerkrachten af. Als we die negatieve spiraal niet weten te doorbreken, gaan we nog barre tijden tegemoet. Bron: Knack
by admin | apr 6, 2022 | Sectoren
Toen Frank Vandenbroucke minister van Werk was, voerde hij de werkbonus in. Zo’n 20 jaar later is de werkbonus nog steeds een krachtig instrument om werken te belonen.
Frank Vdb: “Vanaf 1 april breiden we de werkbonus verder uit en verhogen we de koopkracht van wie werkt.”
1. Je voerde de werkbonus 20 jaar geleden in. Wat is dat juist?
“De werkbonus beloont werken. We kijken daarvoor niet naar het inkomen, zoals bijvoorbeeld bij de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid. We kijken naar hoeveel je gewerkt hebt en hoeveel je daaraan precies overhoudt. Werken moet meer opbrengen dan niet werken.”
2. Waarom een uitbreiding van de werkbonus?
“Ik voerde de werkbonus in 2004 in, als minister van Werk. Vanaf 1 april breiden we die nu uit. Wie werkt, moet beloond worden en moet erop vooruit gaan. We deden dat al door de minimumlonen te verhogen, met de werkbonus hebben we daar ook een extra instrument voor.
Zo verhogen we de koopkracht van wie werkt. Wie werkt, zal op het einde van de maand meer overhouden. Dat spoort ook mensen aan om te gaan werken.”
3. Wie heeft recht op de werkbonus?
“Met de werkbonus belonen we iedereen die werkt. Vooral de lagere lonen zullen op het einde van de maand netto meer overhouden. De regering investeert nu ook 100 miljoen euro extra in de werkbonus en breidt de bonus zo uit tot voltijdse werknemers met een bruto maandloon van 2.840,61 euro.
Met de werkbonus belonen we iedereen die werkt. Vooral de lagere lonen zullen op het einde van de maand netto meer overhouden.
4. Hoe werkt dat, die uitbreiding van de werkbonus?
“Door de werkbonus betaalt de werknemer minder persoonlijke bijdrage aan de RSZ. Zo houdt hij netto meer over.
De onder- en bovengrens van de werkbonus hangt automatisch vast aan de evolutie van het minimumloon. Als het minimumloon verhoogt, wat in april ook gebeurt, schuiven die grenzen mee op. De bovengrens wordt dan verhoogd tot een bruto maandloon van 2.840,61 euro. Dat is nu nog 2.771,79 euro.”
5. Hoeveel bedraagt de werkbonus dan na de uitbreiding?
“Vanaf 1 april stijgt het inkomen van mensen die voltijds werken en daarvoor een bruto maandloon van 1.800 tot 2.750 euro verdienen, netto met minstens 160 euro per jaar.”
Bron: Vooruit