by admin | dec 7, 2022 | Boeken
Kurt en Cindy: ‘Hulp durven vragen, is juist dapper’
Auteur Geert Schuermans had de afgelopen twee jaar babbels met Koen, Amin, Kurt, Cindy, Sofie en Eliza. Allemaal flirten ze met een leven in armoede. Schuermans schreef de gesprekken neer in zijn boek ‘De achterblijvers’. Hij brengt scherp in beeld hoe de vloer onder de lagere middenklasse stilaan wegzakt. Niet toevallig is dat ook de ondertitel van het boek.
Verhalen die we te weinig horen
Volgens Jos Geysels, minister van Staat, geeft het boek ‘De Achterblijvers’ een verhelderend inzicht in het leven van mensen die er ales aan doen om overeind te blijven in een samenleving waar meer en meer mensen in de marge belanden. “Hun verhalen maken komaf met de goedkope clichés en vooroordelen die over hen worden verspreid.”
‘Het zijn stemmen die we veel te weinig horen.’
In een andere recensie op De Wereld Morgen klonk het zo: “In hun eigen woorden verduidelijken zes getuigen zoveel meer dan de meest doorwrochte academische analyse.”
Als hoofdredacteur van Sociaal.Net kan ik dat alleen maar bijtreden: “De levens van de mensen uit dit boek zijn complex. Het gaat vaak over pech, soms over verkeerde keuzes. Quasi elke keer er een mismatch met een complexe administratie, ingewikkelde sociale zekerheid en een ontoegankelijke overheid.”
“Maar elk leven is ook uniek. En Schuermans brengt de complexiteit van al die levens indringend in beeld. Het is een onverbloemde inkijk in het leven aan de overbevolkte rand van onze samenleving. De verhalen zijn soms gênant, vaak ontroerend, nog meer maken ze je boos. In ieder geval zijn het stemmen die we veel te weinig horen.”
Op Sociaal.Net brengen we een deel van het verhaal van Kurt en Cindy. En een inkijk in hoe het boek tot stand kwam.
Houthulst, West-Vlaanderen
In Houthulst ligt het Vrijbos waar de bende van Baekelandt zich in de achttiende eeuw schuilhield. Het verhaal is bekend: als deserteur raakt Ludovicus Baekelandt nergens meer aan de bak. Samen met een dertigtal kornuiten ambieert hij een carrière in misdaad. Ze specialiseren zich in struikroverij, diefstal en inbraak bij nacht en maken eten, geld en juwelen buit. De autoriteiten reageren bits. Na een massale klopjacht krijgen ze de man te pakken. Zijn advocaat doet nog een poging om Baekelandts moeilijke jeugd als verzachtende omstandigheid in te roepen, maar tevergeefs. Hij wordt tot de guillotine veroordeeld.
Buiten Baekelandt wist ik niets van Houthulst tot Anje, een ex-collega, aangeeft dat ze een gezin in Houthulst kent, een gezin dat misschien aan mijn boek wil meewerken.
“Ze zijn echt lage, lage middenklasse, mo how, ik denk wel dat ze in het verhaal passen dat je wil vertellen. Als opbouwwerker kom ik al jaren bij hen thuis. Als je wilt, introduceer ik je.”
Cindy
We bellen aan en Cindy doet open. Nadat ze me strompelend naar de keukentafel geleid heeft, legt ze uit waarom ze er zo miserabel bijloopt.
‘Cindy vertelt dat ze vanwege mentale en fysieke problemen al twee jaar een ziekte-uitkering krijgt.’
“Ik zit al weken met een darmontsteking. Van de stress, zegt de dokter. Ik ben vorige week geopereerd. Ze hebben er een ballonnetje in gestoken om de boel open te houden. Eerst viel dat wel mee, maar sinds gisteren kèn ik echt zeir.” Cindy vertelt dat ze vanwege mentale en fysieke problemen al twee jaar een ziekte-uitkering krijgt.
‘Daarvoor heb ik altijd gewerkt. Als poetsvrouw. Dat is zo in Houthulst. Als je hier als vrouw niet gestudeerd hebt, ga je kuisen bij de sjieke menschen die wel een dieplom hebben. ’t Is hier niet zoals in de stad waar je in een bedrijf kunt gaan werken. Als je hier een job in de buurt wil, èt je nie te kiezn.”
Kurt
Dan komt Kurt binnen. Ik krijg een korte hoofdknik, terwijl al zijn aandacht naar zijn vrouw gaat. Hoe ze zich voelt? Of de kinderen op school geraakt zijn? Of ze zich daarbij niet geforceerd heeft? … zijn zaken die ik meen te begrijpen.
‘Op mijn zestien ben ik gaan werken.’
“Sorry dat ik wat te laat ben. Ik werk in Melle. Dat is elke dag een uur heen en een uur terug. Lastig, maar echt stoort het mij niet. Ik rij graag. In de drukkerij werken we in drie shifts: een week heb je de vroege, dan een week de late en dan de nacht. De vroege is vroeg. Dan moet ik om drie uur mien bedde ut, om vier uur vertrekken om er om vijf uur te zijn. Dat doe zeire, maar ik ben pas eenenveertig, ik kan daar tegen. Alleen die paar keer dat je uit de nacht komt en dan direct de vroege moet doen, zien ’k echt mien peirn.”
Anje had me gevraagd of ik wel West-Vlaams begreep en ik had stoer geantwoord dat mijn stiefvader uit Kortemark – een dorp of twee naast Houthulst – komt en dat ik me wel uit de slag zou trekken. Maar dat valt tegen, dit is toch anders. De rest van het jaar zal ik met een verblufte ‘pardon’ of ‘wablief’ geregeld om opheldering moeten vragen.
Geen schoon Vlaams
“Ik kan geen sjhoon Vlams”, vertelt Kurt. “Ik ben niet lang naar ’t skole geweest. Ik spuuchde daarvan. Op mijn zestien ben ik gaan werken, bij Tonton Tapis in Oostende. Ik ben daar nog voor de jeugdrechter voor moeten verschijnen. Edelachtbare Verelst, heette de mens. Ik vergeet dat nooit. ‘Ewel, joenk?’, vroeg hij. ‘Moet gij niet naar school?’”
‘Ik was alleen, had nog geen gezin, en van de ene dag op de andere heb ik foert gezegd. Ik ben zelfs mijn C4 niet gaan halen.’
“Waarop ik hem uitlegde dat ik daar mijn broek zat te verslijten. Ik deed handel, maar hetgeen wij daar leerden was altijd hetzelfde: hoe je appelen en peren moest verkopen. Maar bij Tonton Tapis verkochten wij laminaat, vinyl en tapis-plain. Ik verkocht zelfs niks. Ik stond in het magazijn.”
“’Gie zie rechter’, heb ik hem geantwoord, ‘gie zie toch ook niet naar de balletskole geweest?’ Daar moest hij om lachen. ’t Is goed, zij hij, maar de dag dat je niet werkt, vlieg je onmiddellijk terug naar school. Ik ben nooit meer naar school gemoeten.”
“Negen jaar heb ik bij Tonton Tapis gezeten. Toen is die winkel overgenomen en dat ging mij niet af. Het familiaal gevoel was weg. Voor mij moet het werk een soort van thuis zijn, anders functioneer ik niet. Ik was alleen, had nog geen gezin, en van de ene dag op de andere heb ik foert gezegd. Ik ben zelfs mijn C4 niet gaan halen.”
Ontslag of mee verhuizen
“Zo ben ik uiteindelijk in de drukkerij terechtgekomen die toen nog in Oostende zat. Een achttal jaar geleden werd ook dat bedrijf overgenomen, door een groep die in Melle al een fabriek had. Ze hebben alles naar daar verhuisd. Het personeel had de keuze: ontslag of mee verhuizen.”
“Ik heb voor het laatste gekozen. Wat moest ik anders? Ja, er is werk genoeg, alleen geraken mensen, die geen dieplom hebben, niet aan de bak. Als je geen A1 of A2 hebt, moet je zelfs niet langskomen. Mensen de tijd geven om zich te bewijzen, dat ze dat eens doen, de bazen. Maar nee, die weten het altijd beter.”
“Maar ze vergissen zich: het is toch niet omdat ik geen diploma heb dat ik nen tjoolder ben. Wat is me dat nu? Ondertussen kijk ik wel eens rond of er niets in de buurt is. Maar dat is allemaal met een interimcontract. Dat doe ik niet. Ons enige inkomen op het spel zetten, die onzekerheid is te groot. Dus rij ik elke dag twee uur over en ’t weer.”
Een ongelukkige brand
Of ze niet aan verhuizen denken, wil ik weten, maar nog voor ik uitgesproken ben, schudt Cindy al van nee.
“Wij blijven in Houthulst. Vroeger woonden we in Oostende. De stad deed mij geen goed. Ik was vaak depressief. Sinds we hier op het platteland wonen, is het veel beter. De buitenlucht is gezond, en de bemoeienissen van de mensen zijn hier gestopt. In Oostende hebben we iets voorgehad, een brand. Het was een van de kinderen. Een stommiteit die iedereen kan overkomen.”
‘We hebben iets voorgehad, een brand. Het was een van de kinderen. Een stommiteit die iedereen kan overkomen.’
“Ik had gevraagd om in de badkamer het vuurtje aan te zetten omdat ze in bad moesten. Het braaf kind deed dat. Alleen had ze niet gezien dat ik kleren op dat vuurtje te drogen had gelegd. Ik rook de brandlucht, maar dacht dat het dat petroleumvuurtje was dat de onderburen gebruikten. De dochter is nog naar boven gelopen, heeft de badkamerdeur opengedaan, maar de vlammen sloegen al uit. Ze heeft toen chance gehad.”
“Ik heb de kleintjes gepakt en ben naar buiten gelopen. Kurt was een cafeetje gaan doen. Ik heb hem gebeld. Hij stond snel terug thuis. Ondertussen was de brandweer gearriveerd die niet veel kon doen. De schade liep in de tienduizenden euro’s.”
“En toen bleek onze brandverzekering verlopen. We hebben alles uit eigen zak aan de huisbaas moeten terugbetalen. Samen met een aantal andere zaken zorgde die put van de brand ervoor dat we de ene tegenslag na de andere kregen. Dat was echt een rammelienge voor mie. Ik kon niet meer. Kurt deed zijn best in het huishouden, maar met papieren kan hij niet overweg. Er zijn toen veel enveloppen blijven liggen, rekeningen vooral.”
Schulden stapelen zich op
De schulden stapelden zich op en Cindy en Kurt wisten niet hoe ze die moesten aanpakken. Het is pas door Anje te leren kennen dat ze de stap naar het OCMW hebben durven zetten.
‘Elke week krijgen we 310 euro leefgeld. Daar moeten we het mee doen.’
“We zitten sinds een paar maanden in collectieve schuldbemiddeling. Kurt verdient netto een kleine 2.000 euro. Samen met mijn uitkering hebben we een deftig inkomen. Alleen wordt dat allemaal op een rekening van het OCMW gezet. Elke week krijgen we 310 euro leefgeld. Daar moeten we het mee doen: eten, de bus … af en toe iets leuks met de kinderen. Zo gaat dat de komende jaren zijn.”
De precaire situatie waar Kurt en Cindy zich – ondanks hun inkomen – in bevinden, doet me opnieuw twijfelen. Heb ik wel het recht – als gegoede middenklasser – om de dagelijkse strijd van mensen die het moeilijker hebben te boek te stellen? Kan ik dat überhaupt wel? Moet ik me beperken tot een droog verslag van de feiten? Of mag ik dit relaas met commentaar doorspekken?
Hoe gaan de lezers op de mensen in dit boek reageren? Met het inzicht dat we meer en betere herverdeling nodig hebben? Of met een volgend rondje moraliseren over individuele verantwoordelijkheid? En wie komt er dan in het vizier, ik of de mensen die ik in het boek portretteer? Hoe voorkom ik dat laatste?
Helpt het om namen en andere persoonlijke kenmerken te veranderen? Is dat wel voldoende? Moet ik mezelf censureren en al te persoonlijke of pijnlijke details weglaten? Maar krijg ik dan geen vlak, oninteressant verhaal zonder maatschappelijke impact? En wanneer scherm ik, al dan niet bewust, met dat laatste argument om mezelf een smeuïg boek te gunnen? Helemaal opgelost zijn die vragen nog altijd niet. Dat zullen ze nooit zijn. Maar tot mijn grote verrassing waren het Sofie, Eliza, Koen, Amin, Kurt en Cindy die en cours de route de oplossing aanreikten.
Nee, ik schaam me niet
“Of ik me schaam omdat wij in schuldbemiddeling zitten?”, herhaalt Cindy mijn vraag. Het is duidelijk het domste dat ze vandaag al gehoord heeft.
‘Ik wil me niet meer wegsteken. Ik heb dat veel te lang gedaan en dat heeft ons nog dieper in de problemen gebracht.’
“Nee, waarom? Natuurlijk mag je daarover schrijven. Ik wil me niet meer wegsteken. Ik heb dat veel te lang gedaan en dat heeft ons nog dieper in de problemen gebracht. Ook al kun je je plan alleen trekken, soms zit je in een situatie waarin je hulp nodig hebt. Dat durven vragen, is juist dapper. Weet je wat we gaan doen: jij schrijft op wat je ons denkt te horen zeggen. Op het einde lezen we na wat je hebt, en indien nodig passen we dat nog aan. Is dat een manier van werken?”
Soms is een gebrek aan paternalisme erger dan een teveel. Dat is zeker. Maar misschien kan ik het beter over zorgzaamheid dan over paternalisme hebben. Een van de zaken die ik het voorbije jaar leerde was dat die zorgzaamheid beide kanten uit kan gaan. Het is niet omdat de gezinnen in dit boek zich in een minder comfortabele socio-economische positie bevinden, dat ze niets te bieden hebben.
Lees ook Ode aan het buurtwerk
Een jaar lang hebben we veel gepraat. Soms vluchtig en prettig, op andere ogenblikken waren het gesprekken die diep in de ziel sneden. We hadden het over tal van onderwerpen. Vijf thema’s kwamen vaak terug: de waarde van werk, politiek, identiteit, ecologie en veerkracht. Soms hadden we het er expliciet over, andere keren zoemden deze onderwerpen op de achtergrond.
Aanvankelijk kwam ik met een lijst vragen aandraven, maar dat veranderde al snel. Na een gesprek of vier namen Sofie, Eliza, Koen, Amin, Kurt en Cindy het gesprek geregeld over. Zo polsten ze bij elke ontmoeting hoe het met mij en mijn boek ging. Het is het soort zorgzaamheid die zij vanzelfsprekend vinden. Voor mij en de bubbel waar ik me in bevind is ze dat niet. Op hun vraag antwoordde ik meestal met een zucht. Om dan aarzelend te vertellen welke knopen ik nog moest doorhakken. Keer op keer deden zij suggesties en gingen ze met mij in discussie. Niet zelden stelden zij me ten slotte gerust. Zo kon ik verder en was ik, en passant, meteen van een groot stuk arrogantie verlost.
by admin | dec 7, 2022 | Boeken
Mensen met laag inkomen zijn minder geneigd om het klimaatbeleid te steunen, en dat is niet zo gek
Klimaatverandering is een groot probleem. Toch is er weinig daadkracht en veel immobiliteit. Professor Wim Van Lancker en onderzoeker Adeline Otto leggen in een toegankelijk en onderbouwd boek uit waarom mensen met een laag inkomen, hoewel zij het hardst getroffen worden door de opwarmende aarde, minder geneigd zijn om de huidige klimaatmaatregelen te steunen. Nochtans kan het anders.
Alarmerend warme zomers
De zomer van 2022 was er een van puffen en zweten. We moeten er trouwens aan wennen: de alarmerend warme en droge zomers zijn het nieuwe normaal. Klimatologen kijken er niet van op. “Het verband met de klimaatverandering is heel duidelijk”, liet klimaatwetenschapper Wim Thiery (VUB) optekenen in De Morgen.
“Als het over de opwarming van de aarde gaat,” hoor je wel eens zeggen, “zitten we allemaal in hetzelfde schuitje”. Alleen is het de vraag of deze boutade wel klopt. Zo bleek uit een data-analyse van De Tijd dat hittegolven zwaarder wegen in steden dan op het platteland.
‘Ook het klimaatvraagstuk is een probleem van ongelijkheid.’
Maar ook binnen de stad zijn de verschillen tussen de heetste en koelste buurten aanzienlijk. Daarbij worden de heetste buurten gekenmerkt door een lager gemiddeld inkomen, meer inwoners met buitenlandse wortels en een verouderd patrimonium.
Zoals zoveel kwesties is ook het klimaatvraagstuk een probleem van ongelijkheid dat mensen aan de onderkant van de maatschappelijke ladder veel harder treft.
Minder verantwoordelijkheid
In het essay ‘Waarom gele hesjes niet met een bakfiets rijden’ leggen professor Wim Van Lancker en onderzoeker Adeline Otto, allebei verbonden aan de KU Leuven, uit hoe mensen in armoede en uit de lagere middenklasse minder aan het klimaatprobleem bijdragen. Wie minder inkomen heeft, heeft minder geld om te consumeren en zorgt dus automatisch voor minder CO2-uitstoot.
Een ongemakkelijke waarheid: “Als economische klasse zijn de klimaatactivisten – die vaker uit welgestelde groepen komen – veel meer verantwoordelijk voor de klimaatverandering dan de gele hesjes, die vaker uit de lagere inkomensgroepen komen.”
‘Klimaatactivisten zijn veel meer verantwoordelijk voor de klimaatverandering dan de gele hesjes.’
Bovendien genieten vooral de meer gegoede groepen van de klimaatmaatregelen die vandaag genomen worden. Ondanks alle subsidies, heeft niet iedereen de middelen of de plaats om zonnepanelen te leggen of een warmtepomp te plaatsen.
Niet ieders stem telt
Om misverstanden te vermijden: dat wil niet zeggen dat mensen aan de onderkant van de maatschappelijke ladder de natuur en het klimaat naar de verdoemenis wensen. Dat doen ze niet. Ook zij maken zich zorgen. Alleen wordt er niet naar hun klimaatbesognes geluisterd.
‘Het zijn de hogere inkomens die de politieke agenda bepalen.’
Van Lancker en Otto stellen het zo: “Onderzoek is helder. Niet ieders stem telt. Het zijn de hogere inkomens en hoogopgeleiden in de samenleving die de politieke agenda bepalen.” Eén van de sterktes van ‘Waarom gele hesjes niet met een bakfiets rijden’ is dat het haarfijn de factor macht in het klimaatdebat blootlegt.
Twee vliegen in één klap
Toch is dit essay geen eendimensionaal ‘J’accuse’. De auteurs zoeken pragmatisch naar oplossingen. Het is een zoektocht naar klimaatmaatregelen waarbij “de winnaars en de verliezers niet steeds tot hetzelfde kamp behoren”.
Net zoals Josefine Vanhille en Leen Smets het eerder op Sociaal.Net benoemden, pleiten Van Lancker en Otto er daarom voor om klimaatbeleid en sociaal beleid hand in hand te laten gaan. Op die manier sla je twee vliegen in één klap.
Verkeerde richting
Alleen gaat met name ons sociaal beleid niet de juiste richting uit. Door de globalisering en digitalisering zijn sociale risico’s, zoals werkloosheid, steeds vaker geconcentreerd bij kortgeschoolden die in de lagere inkomensgroepen sterk oververtegenwoordigd zijn.
‘Dit boek is verplichte kost voor elke sociaal werker.’
Politici hebben hier weinig oog voor. Het activeringsbeleid van de afgelopen twee decennia schept werk voor de hoogopgeleide tweeverdieners, terwijl de kortgeschoolden de disciplinerende kant van deze beleidskeuze moeten ondergaan. ‘Waarom gele hesje niet met een bakfiets rijden’ legt deze transformatie van ons sociaal bestel glashelder uit. Alleen al daarom is dit boek verplichte kost voor elke sociaal werker.
Maatschappelijke ladder
Een vraag die je bij het lezen wel moet stellen is of het enkel de gele hesjes zijn die een structureel klimaatbeleid tegenhouden. In haar essay ‘Eigen welzijn eerst. Hoe de hogere middenklasse haar liberale waarden verloor’ laat de Nederlandse schrijfster Roxanne van Iperen zien hoe de afbraak van onze sociale bescherming ook de hogere middenklasse beïnvloedt.
‘De angst om van de maatschappelijke ladder te tuimelen doet de betergegoeden naar beneden trappen.’
De angst om van de maatschappelijke ladder te tuimelen doet de beter gegoeden naar beneden trappen. Het besef van het belang van solidariteit en publieke voorzieningen gaat overboord. Wat overblijft is een overwaardering van eigen welzijn en zelfzorg.
Deze hang naar zelfbehoud resulteert steeds vaker in extreme meningen, zoals corona- en klimaatontkenning. Het probleem ligt dus zeker niet alleen bij de lagere middenklasse of mensen in armoede.
Kloof
Misschien is de kloof tussen gele hesjes en bakfietsers eerder een valse tegenstelling. Een paar maanden geleden publiceerden Louise Hoon (Denktank Minerva) en Karel Pype (Reset.Vlaanderen) in De Standaard een opinie getiteld: ‘Viseer de blauwe pakken, niet de gele hesjes’. Daarin tonen ze aan dat het vooral het grootkapitaal is dat met haar enorme drukkingsmacht de broodnodige klimaatplannen torpedeert.
‘Mensen aanvaarden klimaatbelastingen als het duidelijk is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.’
“Politici verstoppen zich achter het argument dat gele hesjes en gewone mensen zich tegen het klimaatbeleid zullen verzetten als we te snel gaan”, schrijven Hoon en Pype. Van Lancker en Otto benoemen de destructieve functie van dit soort lobbying wel, maar gaan er slechts zijdelings op in. Wel stellen ze dat de zoektocht naar een gedeeld gemeenschappelijk belang tussen gele hesjes en bakfietsers een noodzakelijk tegengewicht kan bieden.
Niet toevallig pleiten Van Lancker en Otto ervoor om klimaatschadelijk gedrag rechtvaardig te belasten. Recent OESO-onderzoek wees erop dat mensen klimaatbelastingen aanvaarden wanneer deze een sterk progressief karakter hebben. Met andere woorden: als het duidelijk is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.
Herverdelen
Het opgehaalde geld moet volgens Wim Van Lancker en Ademine Otto zo herverdeeld worden dat wie het meer nodig heeft ook meer krijgt. Daarbij schuiven ze het principe van progressief universalisme naar voren waarbij een brede groep burgers voor uitkeringen gerechtigd zijn, maar mensen in armoede consequent meer ontvangen. Tot zover gaat alles goed.
‘Het is een helder geschreven en slim opgebouwd boek.’
Alleen kiezen de auteurs er voor, vanwege een bezorgdheid om draagvlak, om de normen van de wederkerigheid hierbij niet al te veel te schenden. “Het verhogen van de leeflonen tot boven de armoedegrens zou betekenen dat ze boven de minimumlonen komen te liggen. Dat wordt moeilijk aanvaard.”
Lees ook ‘Klimaatverandering dreigt een turbo op ongelijkheid te zetten’
Hoewel de auteurs dit willen opvangen via huursubsidies en kindergeld is het doodjammer dat ze (onbedoeld) intekenen op het voor-wat-hoort-wat principe dat de voorbije decennia zo veel gezinnen de ellende heeft ingestort. Het was mooi geweest als dit essay de idee hierachter – dat leefloongerechtigden niet willen werken – met evenveel nuance ontkracht had, als het dat doet met de mythe dat mensen in armoede niet om het klimaat geven.
Gesneden koek
Gelukkig is de rest van ‘Waarom gele hesjes niet met een bakfiets rijden’ meer dan sterk genoeg om deze faux-pas met een mantel der liefde te bedekken.
Wat overblijft is een helder geschreven en slim opgebouwd boek dat een zeer complexe materie op een laagdrempelige manier uitwerkt. Daarmee is het gesneden koek voor sociaal werkers, maar eigenlijk ook voor de nieuwe voorzitters van Groen of voor dat witte konijn dat heden ten dage de partij Vooruit bestiert.
by admin | dec 7, 2022 | Boeken
Wie kent het niet? De plannen staan op papier, de mijlpalen zijn benoemd en de afspraken gemaakt. En toch vlot het proces niet. Iedereen beweegt een andere kant op en de besluitvorming stagneert. Herkenbaar zijn vast óók de momenten dat het opeens wél werkt. Er ontstaat een vliegende start, er is energie en mensen weten elkaar te inspireren tot experimenten. Zowel in de eerste als in de tweede situatie is het lastig om aan te wijzen wat precies de stagnatie of de flow veroorzaakt.
Proceskunde, een pleidooi voor werken met aandacht gaat over de ongrijpbare kant van samenwerken, organiseren en ontwikkelen. Proceskunde levert geen tien stappen naar succes, of een plan dat we maken als leidinggevende, professional of in ons persoonlijke leven. De auteurs reiken een zienswijze aan die recht doet aan de dynamiek tussen mensen, datgene wat zich ín het proces voltrekt. Deze zienswijze noemen zij het proceskundig perspectief. Het is een pleidooi voor werken met aandacht, in plaats van grijpen naar een oplossing of aanpak.
Het boek is bedoeld voor externe en interne adviseurs, projectleiders, managers, bestuurders en trainers die hun procesgerichte aandacht willen verdiepen. Voor hen die interesse hebben in de dynamiek in verschillende vormen van samenwerking.
Aan de orde komen vragen als: de procesdimensie bij samenwerken, wat is
dat? En van wie zijn processen? Hoe verhoudt de procesdimensie zich tot de
inhoud en de gewenste doelen? Wat betekent het voor mijn rol in het werk?
Wat betekenen woorden als ‘aandacht’, ‘intuïtie’ en ‘open waarnemen’ voor mij?
Met dit boek kan de lezer zelf op onderzoek gaan in de eigen werkpraktijk en dagelijkse beroepsuitoefening. Met een palet aan inspiraties kan de lezer de route kiezen die op dat moment voor hem of haar relevant en ondersteunend is.Beschikbaarheid: Op voorraad (766)
by admin | dec 7, 2022 | Boeken
Het municipalisme is een ruwe, herontdekte diamant van de politieke theorie. Roger Jacobs bestudeert hem aan verschillende kanten. Hij probeert de municipalistische verschijningsvormen die hij om zich heen ziet groeien onder te brengen in een soort van typologie die hij zelf zeer onvolledig noemt, maar die toch zeer belangrijk is omdat het bij mijn weten een van de eerste theoretische pogingen is om lijnen te trekken in het zeer verscheiden landschap van het nieuwe municipalisme dat op dit ogenblik in volle ontwikkeling is. Een aanrader.
Achter dat moeilijk uit te spreken woord – denk maar aan het Franse ‘municipalité’- zit het politiek streven om op het gemeentelijk of stedelijk vlak een vorm van zelfbestuur te realiseren. De grondslag van het municipalisme gaat ervan uit dat het stedelijk niveau toelaat om een andere politiek uit te werken en te streven naar andere politieke verhoudingen dan op nationaal niveau. Municipalisme bekijkt de stad ook als een bevoorrechte schaalgrootte waar het gaat over politieke participatie.
Terug van weggeweest
Dat municipalistisch streven, soms ook communalisme genoemd, is terug van weggeweest. Het nieuwe municipalisme is een exponent van bewegingen van onderuit die omstreeks de millenniumwissel nieuw leven werden ingeblazen. Er is wereldwijd sprake van een fameuze opbloei van breed verspreide, vaak spontane en zeer diverse bottom-up-initiatieven die ingaan tegen het dominante neoliberale verhaal, maar ook tegen een betuttelende representatieve democratie die geen ruimte laat voor werkelijke burgerparticipatie.
De Occupy-beweging en de indignados in Spanje en op andere plaatsen in de wereld maken deel uit van die opwaartse beweging vanuit de straten en de wijken, die zich na de laatste gemeenteraadsverkiezingen van 2015 in Spanje vertaald heeft in de opkomst van ciudades del cambio of ciudades rebeldes, ‘rebelse steden’. Niet alleen in Europa ontstaan er in de praktijk van het hic et nunc municipalistische experimenten, maar ook in de Koerdische regio en bij de Zapatisten in het Mexicaanse Chiapas wordt er van onderuit en met vallen en opstaan aan een nieuwe samenleving gewerkt. (1)
Municipalisme en anarchisme
‘Het municipalisme is zeker niet de uiteindelijk opgedolven zuivere parel aan de kroon van de politieke theorie maar wel een herontdekte ruwe diamant die, met het nodige bijslijpen, nieuwe perspectieven kan bieden voor een geëmancipeerde toekomst.’ Dat schrijft de Belgische filosoof en publicist Roger Jacobs in de afsluitende zin van zijn zeer uitvoerige voorwoord. Hij heeft het eerste woord in Municipalisme dat uit een drieluik bestaat en waarin hij alleen als huidige tijdgenoot een bijdrage leverde. De andere bijdragen zijn historische teksten die teruggrijpen naar de wortels van het municipalisme.
De derde en oudste tekst met als titel ‘De gemeente’ is van Peter Kropotkin en de middelste tekst ‘Een nieuwe municipalistische politiek’ is van de Amerikaanse anarchist, politiek filosoof en ecoloog Murray Bookchin en werd vertaald door Johny Lenaerts uit Janet Biehl (ed.) The Murray Bookchin-reader. Het korte artikel van Kropotkin maakt duidelijk dat Bookchins ideeën een hedendaagse uitwerking zijn van wat in de negentiende eeuw door anarchisten werd gepropageerd. Op die manier wordt de link gelegd tussen het historisch municipalisme, dat ongetwijfeld anarchistisch geïnspireerd was, en het nieuwe municipalisme dat nu de kop opsteekt en waarop Roger Jacobs in zijn bijdrage uitvoerig ingaat.
Het ideologische en politieke conflict tussen marxisten en anarchisten met als hoogte- of liever dieptepunt de splitsing in 1872 van de Internationale Arbeidersassociatie wordt meestal voorgesteld als een strijd tussen Michael Bakoenin en Karl Marx, maar ook Peter Kropotkin zal in dat conflict later zeer eigen accenten leggen waardoor hij gerekend wordt tot de stroming van ‘het anarchistisch communisme’, waaraan hij een belangrijke bijdrage heeft geleverd. Die ongewone en op het eerste gezicht contradictorische woordcombinatie beantwoordt aan Kropotkins intellectuele zoektocht naar een maatschappelijke constellatie waarin de waarden ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’ elkaar niet in de weg lopen.
Deze publicatie past dus heel goed in het profiel van de Kelderuitgeverij die in haar fonds heel wat anarchistisch geïnspireerde teksten heeft opgenomen waarvan Johny Lenaerts vaak de vertaler is. Deze dappere eenmansuitgeverij doet met ‘Municipalisme’ nogmaals waarin ze goed is: ‘Teksten brengen die niet vergeten moeten worden, herinneringen van en monumenten voor mensen die hun leven eraan gewijd hebben een rechtvaardiger maatschappij te scheppen.’
Poging tot typologie
‘Het municipalisme als politiek alternatief’ is de titel van de tekst van Roger Jacobs die al vaker over Murray Bookchin en zijn ideeëngoed publiceerde onder meer in het groene tijdschrift Oikos. Deze tekst spreekt mij het meest aan en daarom zal ik deze bespreking van Municipalisme voornamelijk daaraan wijden. Het is zeker de grote verdienste van Roger Jacobs dat hij, samen met Johny Lenaerts als vertaler, het werk van Murray Bookchin ontsloten heeft voor een Nederlandstalig publiek. (2) Hij heeft niet alleen op een grondige manier kennis genomen van zijn werk, maar hij is de Amerikaanse anarchist ook jaren geleden al gaan opzoeken in zijn thuisbasis Burlington in het kleine VS-staatje Vermont, waar Bernie Sanders ooit burgemeester is geweest.
In deze bijdrage doet hij dat nog eens op een heldere manier over, maar hij beperkt zich echter niet alleen tot het expliciteren van dat gedachtegoed. Murray Bookchin sterft in 2006 op 85-jarige leeftijd en is niet meer in staat geweest om de revival van het municipalisme in al zijn zeer uiteenlopende uitingsvormen te bestuderen. De pogingen die in de Koerdische regio ondernomen worden om tot een Democratisch Federalisme te komen zijn nochtans volledig geïnspireerd op zijn werk, maar Bookchin zelf is wegens ziekte niet kunnen ingaan op de vraag van de door de Turken gevangen genomen Koerdische leider Abdullah Öcalan om de Turkse en Syrische Koerden te helpen bij het installeren van de ideeën van het libertair municipalisme.
Mocht Bookchin nu nog leven dan zou hij ongetwijfeld verheugd zijn dat er zoveel belangstelling is voor zijn politieke theorie, maar die blijkt zich nu in verschillende richtingen te vertalen. Burgerparticipatie, burgerbegrotingen, wijkraden, netwerking, federaties en confederaties zijn allemaal begrippen die in het vocabularium van Bookchins libertair municipalisme thuishoorden, maar ze worden vaak op zeer verschillende manieren ingevuld – ook de N-VA spreekt over een confederatie – waardoor ‘municipalisme’ verschillende inhouden krijgt. (3) Er is op dit ogenblik wel degelijk sprake van een municipalistische revival, al dan niet beïnvloed door Bookchins denken, maar er is zeker geen sprake van een eenvormig municipalistisch model.
Roger Jacobs probeert al die municipalistische verschijningsvormen die hij om zich heen ziet groeien onder te brengen in een soort van typologie die hij zelf zeer onvolledig noemt, maar die toch zeer belangrijk is omdat het bij mijn weten een van de eerste theoretische pogingen is om lijnen te trekken in het zeer verscheiden landschap van het nieuwe municipalisme dat op dit ogenblik in volle ontwikkeling is. De Engelse onderzoeker Matthew Thompson werkte in een paper What’s so new about New Municipalism? ook aan een interessante typologische afbakening, maar veel verder onderzoek buiten naar het even actuele fenomeen ‘commons’ is mij niet bekend. (4)
Van Cesar De Paepe naar Benjamin Barber
Roger Jacobs onderscheidt in zijn bijdrage vijf uitingsvormen van municipalisme. Wat hij het socialistisch municipalisme noemt situeert hij in de laatste helft van de 19de eeuw en als vertegenwoordiger daarvan vermeldt hij het werk van de Belg Cesar De Paepe (1841-1890), ook wel eens de armendokter in de Brussels volkswijken genoemd. Zijn municipalisme wijkt behoorlijk af van de huidige invulling. Maatschappelijke en sociale dienstverlening werden door hem urgenter geacht dan actief burgerschap. Van burgerparticipatie was er nog geen sprake: het was volgens Jacobs een socialisme voor maar nauwelijks met en voor de arbeiders.
Daarnaast en van recentere datum onderscheidt hij een technocratische variant van het municipalisme dat hij ook het burgemeestermunicipalisme noemt en waarvan de Amerikaanse auteur Benjamin Barber – denk aan zijn laatste boek ‘If mayors ruled the world’ – de belangrijkste vertegenwoordiger is. Barber volgde oorspronkelijk in grote lijnen de ideeën van Bookchin rond het libertair municipalisme, maar in zijn latere werken gaf hij gas terug en verliet hij het pad van de radicale democratie. Hij zag een belangrijke rol weggelegd voor de burgemeesters die volgens hem minder politiek handelen dan politici op een meer landelijk niveau. Pragmatisme in het zoeken naar de meest geschikte of redelijke oplossing ligt bij hen voor. Aldus Barber. In zijn laatste boek vermeldt Barber bijvoorbeeld de Antwerpse burgemeester Patrick Janssen en ook Bart Somers, burgemeester van Mechelen die in 2016 uitgeroepen werd tot de ‘beste burgemeester ter wereld’ en daarvoor de World Mayor Prize ontving, past in dit rijtje. Die pragmatische ‘burgemeesterhouding’ leidt dan vaak weer tot een technocratisch bestuur dat blind is voor de alomtegenwoordige machtsverhoudingen.
Light en strong municipalisme
Om de derde en vierde verschijningsvorm binnen die veelheid aan municipalistische initiatieven te duiden, brengt Jacobs een onderscheid aan tussen een light en een strong versie ervan. Met de light versie verwijst hij naar het dwarsliggende progressieve beleid van sommige steden en gemeenten die rond bepaalde thema’s een andere koers varen dan die van hun nationale regeringen. Steden die zich presenteren als fearless cities of rebelse steden behoren daartoe. Als voorbeeld vermeldt hij o.a. Amerikaanse klimaatsteden die, tegen de politiek van Trump in, een beleid voeren dat verder gaat dan het Klimaatakkoord van Parijs, maar hij verwijst ook naar steden zoals Napels die, tegen de neoliberale trend in, aan hermunipalisering doen van publieke voorzieningen en ook naar steden en gemeenten die zich TTIP- en CETA-vrije zones uitriepen. Ook steden die participeren met een of andere vorm van participatieve budgetten of burgerbegrotingen maken er zijns inziens deel van uit.
De strong versie van municipalisme verschilt volgens hem van de lichte versie omdat het in die gevallen om het intentioneel bewerkstelligen van machtopbouw van onderop gaat door strijd te voeren binnen maar ook buiten de instellingen. De Spaanse rebelse steden met dan voornamelijk Barcelona en de burgerbeweging Barcelona en Comú met activiste-burgemeester Ada Colau als uithangbord beantwoordden volgens hem best aan dat profiel. In 2017 organiseerde Barcelona een wereldwijde bijeenkomst van ciudades sin miedo, van steden zonder vrees en daarbij was niet toevallig ook de Amerikaanse journaliste Debbie Bookchin, dochter van Murray Bookchin uitgenodigd. Roger Jacobs meent dat om tot die strong versie van municipalisme te behoren in de beleidslijnen, zoals in Barcelona, minstens vijf elementen moeten aanwezig zijn. Zeer beknopt samengevat betekent het dat municipalisten:
- burgerplatformen willen zijn die oor en oog hebben voor de sociale en politieke signalen die er uitgaan van de bevolking.
- streven om meer middelen en bevoegdheden over te hevelen naar het gemeentelijk niveau.
- politieke programma’s willen ontwikkelen op basis van de collectieve intelligentie van de bewoners.
- ernaar streven de macht van de instellingen te combineren met de macht van de straat: activisten versterken het bestuur maar het bestuur remt de activisten ook niet af.
- geen parochialisme willen beoefenen, maar streven naar transnationalisme.
Ideologisch municipalisme
Zoals Jacobs erop wijst baseren de huidige municipalistische experimenten zich zeker niet alleen op het werk van Murray Bookchin, maar wordt er ook inspiratie geput uit lokale politieke tradities en uit de ideeën van andere denkers. Dat gaat zeker ook op voor wat hij, naar mijn smaak wat minder gelukkig, het ideologisch municipalisme noemt en waarvoor hij verwijst naar de Koerdische experimenten in Syrië en Turkije, maar ook naar de Zapatisten in het Mexicaanse Chiapas.
In dat laatste geval is de invloed van inheemse tradities zeer groot en kan de vraag zelfs gesteld worden in hoeverre daarbij invloed is geweest van theorieën die in de eerste plaats ontstaan zijn in een westerse context. Vormen van directe democratie, van horizontale verhoudingen, maar ook van het jaarlijks rouleren van leiderschap in kleine gemeenschappen waarvoor men zich geen kandidaat mag stellen, maar waarvoor men door heel de gemeenschap als meest geschikte persoon moet worden aangesteld, behoren daartoe. Verder ook allerlei vormen van coöperatief gedrag en rituelen die uitgaan van de noodzaak voor een collectiviteit om te kunnen overleven, vaak in klimatologisch moeilijk omstandigheden, en niet ter meerdere eer en glorie van een individu, behoren tot de ruime schatkamer van de reciprociteit waar de westerse wereld zich van verwijderd heeft, maar die nog altijd blijft voortleven in inheemse gemeenschappen.
De ruwe diamant
In navolging van Murray Bookchin onderscheidt Jacobs een libertaire en een autoritaire pool in de menselijke geschiedenis. De libertaire onderstroom noemt hij de legacy of freedom en die is gebaseerd op de overgeërfde (tribale) egalitaire tradities van het absolute minimum, het gebruiksrecht en de wederzijdse hulp zoals die soms nog aanwezig is bij inheemse volkeren.
Daartegenover staat de autoritaire traditie die hij de legacy of domination noemt en die gekenmerkt wordt door overheersing, dwang en uitbuiting. De libertaire en utopische onderstroom van dat municipalisme wordt stilaan groter.
Dat is de ruwe diamant waarover Roger Jacobs het heeft en die hij in deze zijn boeiende bijdrage van verschillende kanten heeft bestudeerd. Een aanrader dus.
by admin | dec 7, 2022 | Onderwijs
Door het grote lerarentekort missen leerlingen niet alleen lessen, sommige scholen schrappen ook examens. Het vreet verder aan de al tanende kwaliteit van het Vlaams onderwijs. Mensen uit de privé lokken blijkt moeilijker dan verwacht. Intussen verlaten meer en meer leerkrachten het zinkende schip. Een op de vijf leerkrachten stopt binnen vijf jaar.
Eva Vertenten: ‘Ik was op. Ik kroop van mijn bureau recht mijn bed in’
Eva Vertenten (25) uit Vrasene begon drie jaar geleden vol goede moed aan haar eerste job als leerkracht Frans en Nederlands in het vierde middelbaar in de Sint-Maarten Bovenschool in Beveren. ‘Tijdens mijn studies taal- en letterkunde Nederlands-Frans begon het te kriebelen om zelf voor de klas te staan. Na het volgen van de lerarenopleiding kon ik in september meteen 22 uur – wat 1 uur meer is dan een fulltime – aan de slag als leerkracht. Maar een succes was het niet. Na vier maanden heb ik mijn ontslag gegeven.’
Vertenten gaf als beginnende leerkracht les in het ASO, TSO en BSO. ‘Dat was niet makkelijk. Ik had zes klassen van in totaal bijna 100 leerlingen waarvoor ik vijf verschillende lespakketten moest voorbereiden. Ook was er een nieuw handboek. En ik was de enige leerkracht Frans in het vierde middelbaar. Overleggen met een collega was geen optie.’
De toekomst zag er nochtans rooskleurig uit voor Vertenten. ‘Ik deed geen vervanging en ik zou snel in aanmerking komen voor een vaste benoeming. Ik zat in een luxepositie, ook qua loon. Ook had ik fijne collega’s en kreeg ik voldoende ondersteuning vanuit de school. Toen ik zei dat ik het zwaar had, kreeg ik een mentor om me te begeleiden. Collega’s probeerden me ervan te overtuigen dat de eerste drie jaar de zwaarste zijn. ‘Als je daar door bent, zal het wel vlotten.’ Maar dat zag ik niet meer zitten’, zegt Vertenten.
‘Mensen zeggen altijd dat leerkrachten goede uren hebben, maar dat klopt niet. Ik zat elke avond tot 23 uur aan mijn bureau lesvoorbereidingen te maken en uren te verbeteren. In het weekend moest ik vaak mijn plannen afzeggen door het vele werk. Ook was ik dan nog eens coklastitularis en namen leerlingen me vaak in vertrouwen. Die problemen nam ik eveneens mee naar huis en kon ik niet van me afzetten’, zegt Vertenten.
‘Ik was op. Ik kroop recht van mijn bureau mijn bed in. Naar het einde toe was ik elke dag aan het wenen. Toch was de keuze om te stoppen heel moeilijk. Ik ben echt geen opgever, maar ik moest voor mezelf en mijn gezondheid kiezen. Ik vind het schrijnend dat het zo is moeten lopen. Ik gaf heel graag les, maar door het systeem zijn ze me verloren.’
Ondertussen zijn we twee jaar verder en werkt Vertenten als projectleider voor een natuurpark van de Vlaamse overheid. ‘Ik stap nooit opnieuw in het onderwijs. In die twee jaar heb ik nog geen enkel moment spijt gehad van mijn beslissing. Ik ben veel gelukkiger nu.’
Koen Geldof: ‘Ik ben ingeschreven als leerkracht, hoewel ik geen minuut lesgeef’
Ook voor zij-instromers blijft de overstap van de privésector naar het onderwijs weinig aantrekkelijk. Vooral als je een administratieve of ondersteunende functie wilt vervullen, zegt Koen Geldof (57) uit het West-Vlaamse Ingelmunster. Na een lange carrière in diverse financiële functies in het bedrijfsleven werd hij in 2003 algemeen directeur van een scholengroep. In 2018 verruilde hij het onderwijs heel even voor de privésector, om een jaar later opnieuw aan de slag te gaan in een andere scholengroep als administratief medewerker.
‘Net als twintig jaar geleden was het een administratieve lijdensweg om in dienst te treden. Omdat ik voor een andere scholengroep – 5 kilometer verderop – gekozen had, was ik mijn vaste benoeming kwijt en kreeg ik opeens een jaarcontract’, zegt Geldof, die ingeschreven werd als leerkracht. ‘Nochtans geef ik geen minuut les en kom ik zelfs nooit in contact met de leerlingen. Bovendien neem ik de plaats in van iemand die tijdelijk verlof genomen heeft. Mocht die persoon terugkomen, dan val ik zonder werk. En dat na 18 jaar tewerk-stelling in het onderwijs.’
Anciënniteit
Anciënniteit is een ander heikel punt. Dat de onderwijskoepels ervoor pleiten het maximale aantal jaren ervaring op te trekken naar twintig, vindt Geldof – die zelf tien jaar anciënniteit meenam – een goede zaak. ‘Maar er moeten nog een aantal zaken rechtgezet worden. Het verschil in loon met mensen die een pedagogisch diploma hebben. Wie er eentje heeft, verdient meer, terwijl dat in ondersteunende jobs toch helemaal geen rol speelt.’
Geldof geeft het voorbeeld van zijn twee collega’s in de cel infrastructuur van zijn scholengroep. ‘Een van de collega’s is ingenieur en is als werfleider verantwoordelijk voor onze bouwwerf. Toch moet ze drie jaar avondles volgen om een pedagogisch diploma te behalen, zodat ze niet in de laagste weddeschaal belandt. Die opleiding is compleet overbodig en zwaar om te combineren met haar twee kinderen.’
Voor Geldof, een econoom van opleiding, dringt een grote hervorming zich op. ‘Laat die verplichte opleiding vallen, maak het simpeler om mensen aan te stellen in ondersteunende functies en garandeer dat je opgebouwde rechten kan behouden in andere scholen. Zonder een deftig statuut waarbij zij-instromers een correcte behandeling krijgen, zal het onderwijs nooit een aantrekkelijke werkgever worden, vrees ik.’
‘Onderwijskwaliteit verbeteren? Luister dan eindelijk eens naar de leraarskamer’
‘Net die sluipende invoering van de didactiek uit het technisch onderwijs, heeft in grote mate bijgedragen tot de onthutsende daling in onderwijskwaliteit waar we in Vlaanderen de jongste jaren mee geconfronteerd worden’, schrijft Pieter Van den Bossche. Hij reageert op een opiniestuk van Dirk Van Damme, die pleit voor meer praktische vaardigheden in het technisch onderwijs.
In een veel gelezen opiniestuk breekt onderwijsexpert Dirk Van Damme een lans voor de praktische vaardigheden in het technisch en beroepsonderwijs. Wie met de handen wil werken en een beetje commerciële feeling heeft, komt volgens deze verlichte pedagoog zonder al teveel problemen op de gastenlijst van The sky is the limit terecht. Al dan niet dankzij het obligate zwartwerk waar werkelijk elke Belgische zelfstandige lijkt van te leven. Allemaal goed en wel. Maar beweren dat de belangrijkste reden voor de belachelijk povere uitstroom van leerlingen met een technisch profiel ligt in een misplaatste klemtoon op algemene vakken, getuigt van een ongezien gebrek aan voeling met de leraarskamer.
‘ASO-isering’ van onze praktisch georiënteerde leerlingen? Laat me niet lachen. Amper enkele jaren geleden daalde STEM (een letterwoord dat staat voor het ronkende science, technology, engeneering en mathematics) af als zaligmakend manna uit de hemel in het algemeen secundair onderwijs. Scholen sprongen massaal op de kar op vraag van verontruste ouders die vreesden dat hun kroost in een algemeen vormende opleiding te weinig wetenschappen en techniek zou krijgen. Net die sluipende invoering van de didactiek uit het technisch onderwijs, heeft in grote mate bijgedragen tot de onthutsende daling in onderwijskwaliteit waar we in Vlaanderen de jongste jaren mee geconfronteerd worden. Ons ooit zo geroemd taalonderricht, om maar iets te zeggen, is onder invloed van obscure STEM-adepten, verveld tot een inhoudsloos kader waarin de klemtoon ligt op praktische vaardigheden. Lezen en literatuur zijn al lang uit de mode en vervangen door de weg vragen naar de dichtstbijzijnde bakker of slager. In het Frans of Engels. Want in het Duits lukt zelfs dat niet meer.
Kwaliteit van het onderwijs verbeteren? Luister dan eindelijk eens naar de leraarskamer.
Dat de malaise in het onderwijs hand over hand toeneemt, heeft dan weer diverse oorzaken. Tanende interesse bij jonge mensen om les te geven is er één van. Wie nu kiest voor een job als leerkracht, doet dat vaak na een faalervaring op een ander domein. Gevolg is dat de spoeling heel dun wordt. Directeurs leggen de lat bij nieuwe aanwervingen dan ook ontstellend laag, omdat ze simpelweg niemand meer vinden. Een probleem dat elke beleidsmaker of onderwijsspecialist jaren geleden al kon zien aankomen, maar waarmee nooit aan de slag gegaan is.
Gevolg hiervan is logischerwijs een schrijnend gebrek aan vakkennis bij heel wat mensen die momenteel voor de klas staan. Begaafde studenten kiezen namelijk haast nooit voor de lerarenopleiding. U weet wel: those who can, do. Those who can’t, teach. Verbind je dat gegeven met het feit dat klassenraden monddood gemaakt zijn door een subjectieve angst voor aanvechtingen, dan hoef je geen expert te zijn om te weten waar het verkeerd loopt. Leerlingen raken achterop tijdens het schooljaar en worden niet meer dwingend georiënteerd of bijgewerkt. Nefast gevolg hiervan is onder andere een gevoel van straffeloosheid onder scholieren omdat tekorten op vakken haast nooit meer tot zware gevolgen leiden. Het C-attest in de eerste graad lijkt, net als het B-attest, volledig afgeschaft. Zelfs herexamens zijn uit den boze. Daar heeft het spiedende oog van de heilige doorlichting voor gezorgd. Scholen die teveel leerlingen in augustus laten opdraven, krijgen zonder uitzondering een zware uitbrander.
Dit alles wordt tot slot overgoten met een stinkend sausje dat onderwijshervorming heet en gekruid door een voluntaristische minister die pertinent weigert te luisteren naar de bezorgdheden op de werkvloer. Een mens begrijpt nu allicht beter waarom het aantal burn-outs en langdurig afwezigen zo hoog ligt bij leerkrachten.
Oplossingen zijn er, gelukkig, ook. Eerst en vooral een grondige herdenking van het systeem van de vaste benoeming. Momenteel heeft die werkelijk niets te maken met goed lesgeven, maar draait die helemaal om gelukkig toeval. Een systeem dat dus even demotiverend als beklemmend werkt, want wie uitgekeken is op lesgeven, laat die vermaledijde benoeming dan weer moeilijk los. Gevolg is dat er van personeelsbeleid die naam waardig in het onderwijs al decennia geen sprake meer is.
De lerarenopleiding terug met de voeten op de grond brengen, zou ook al veel zoden aan de dijk brengen. Jonge starters krijgen een complete degout van de stiel omdat ze verstikt worden door een berg administratief werk. Ellenlange lesvoorbereidingen zijn helaas niet bepaald bevorderlijk voor de didactische feestvreugde.
Deze zaken vragen natuurlijk een visie op lange termijn, mee uitgedacht door wie zelf op de werkvloer staat. Uitgerekend kenmerken waar onze onderwijsbeleidsmakers, in tegenstelling tot bezuiden de taalgrens, de jongste jaren niet echt om bekend staan. Hoog tijd dus voor een reset, uitgewerkt door en voor de mensen die de hete kastanjes dagelijks uit het vuur halen. Niet door zelfverklaarde onderwijsexperts en onderling inwisselbare politici.
Pieter Van den Bossche is leraar Latijn, Grieks en filosofie in Gijzegem.
Onderwijsexpert Dirk Van Damme gaat onderwijs moderniseren:
schets moet voor 2024 klaar zijn
Onderwijsexpert Dirk Van Damme gaat in opdracht van de Vlaamse regering een commissie leiden die een modern school- en personeelsbeleid voor het onderwijs moet uittekenen. Dat schrijft De Zondag.
“Ons onderwijs staat voor grote uitdagingen”, stelt Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA). “De onderwijskwaliteit staat al vele jaren onder druk en we kampen met een lerarentekort. We deden al enkele belangrijke hervormingen, maar op lange termijn zou het goed zijn om het hele systeem te herdenken.”
“De onafhankelijke Commissie van Wijzen die we nu oprichten, kan vertrekkend van een wit blad een blauwdruk uitwerken voor een modern beleid op vlak van personeel, professionalisering en schoolorganisatie”, aldus nog de Onderwijsminister.
In De Ochtend op Radio 1 benadrukte Van Damme dat jonge leerkrachten beter begeleid moeten worden. “De manier waarop met talenten in het onderwijs wordt omgegaan is heel nefast. We gooien jonge leerkrachten voor de leeuwen, ze krijgen de moeilijkste klassen, ze moeten uren bij elkaar sprokkelen”, zegt hij. Volgens hem is de “survival of the fittest” die vandaag bestaat in het onderwijs niet gepast voor het onderwijssysteem van de 21ste eeuw. Zeker omdat heel veel jonge leerkrachten er binnen de vijf jaar de brui aan geven.
Een job in het onderwijs zou moeten samengaan met een heel aantrekkelijke, dynamische loopbaan waarin mensen zich kunnen waarmaken en kunnen groeien. Van Damme benadrukt nog dat ons onderwijs wel goed gefinancierd wordt en dat er voldoende middelen zijn om hoogstaand, kwalitatief onderwijs te geven. “De efficiëntie van de besteding van de middelen is een probleem, maar we moeten ook kijken naar de efficiëntie van de schoolorganisatie”, zegt hij. “Met meer geld gaan we dit niet oplossen. Het ligt in concepten, de manier van werken, de wettelijke basis, de arbeidsreglementering, de rechtspositieregeling, enzovoort. Het moet een stuk flexibeler.”
De commissie zal bestaan uit onderwijsexperten, schoolleiders, leerkrachten en HR-experten, die Van Damme zelf mocht selecteren. Tegen eind 2023 wil Van Damme een concept neerleggen. Tegen dan is de huidige legislatuur bijna voorbij, maar het is volgens de onderwijsexpert de bedoeling “om een dossier te maken dat klaarligt voor de volgende regering, los van wie er in die regering zit”.