Recent onderzoek en alarmsignalen over uitval van werknemers omwille van spier- en skeletaandoeningen komt nauwelijks aan bod in het debat rond langer werken. Dat komt omdat diegenen die daar het minste last van hebben het hoogste woord voeren, aldus Maarten Hermans (ACV).

Deze maand presenteerde zowel de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen als de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg grootschalig onderzoek naar arbeidskwaliteit in respectievelijk Vlaanderen en België. Dit beleidsonderzoek is echter niet gelanceerd met wetenschappelijk zeer discutabele stellingen over het activeren van werklozen, dus het haalt noch de krantenkoppen, noch veel likes.

En dat gebrek aan aandacht is zeer spijtig, want de bevindingen op basis van bijna drie decennia aan data over arbeidskwaliteit zijn juist bijzonder pertinent voor het tewerkstellings- en eindeloopbaanbeleid. Zoals de statistieken over het verontrustend breed en toenemend voorkomen van risicofactoren voor spier- en skeletaandoeningen (SSA), zoals lage rugpijn, tendinitis en artrose.

Zwaar en repetitief werk

Zo staan de indicatoren voor zwaar fysiek en repetitief werk in België momenteel nog nooit zo hoog sinds de start van de enquêtering in 1995. Zware lasten heffen, personen tillen, repetitieve handelingen uitvoeren, in vermoeiende en onnatuurlijke houdingen moeten werken – al deze risicofactoren zijn nog verder gestegen sinds de vorige meting in 2015.

Hier spreken we niet over een handvol verdwijnende functies in de zware industrie, waar desnoods het beleid gericht zou kunnen compenseren via een puntensysteem voor zware beroepen. Deze risicofactoren en haar gevolgen zijn zeer breed verspreid doorheen de arbeidsmarkt. Het is bijvoorbeeld ondertussen de sector gezondheid en welzijn die de bouwsector heeft voorbijgestoken als recordhouder, met 41% van de werknemers die fysiek zware arbeid rapporteren.

En via Delhaize-franchise of in directe tewerkstelling, voor een kwart tot 43% van de werknemers in de groot- en kleinhandel gaat het om fysiek zwaar werk, werken in ongemakkelijke houdingen, en met gedurige repetitieve bewegingen. Dit werk dient een derde van de retail-werknemers uit te voeren onder problematische werkdruk: een duidelijke én de laatste 15 jaar enkel stijgende risicofactor voor fysieke én mentale gezondheidsproblemen.

Recordaantal gezondheidsklachten

Met zulk wijdverspreid voorkomen van ziekmakende arbeidskenmerken, mag het dan ook niet verbazen dat ondertussen een recordaandeel van 72% van de Belgische werknemers SSA-gerelateerde klachten rapporteert. Slechts 58% van deze groep werknemers acht het mogelijk om hun huidige of een gelijkaardige job uit te oefenen tot 60 jaar, laat staan tot 67 jaar. Dit zien we ook bevestigd in longitudinaal onderzoek: als werknemers naar fysiek lichter werk kunnen wisselen, halveert hun kans om met spier- en skeletaandoeningen in blijvende arbeidsongeschiktheid te belanden.

Blijf je dus werknemers blootstellen aan zulke risicofactoren, dan belanden ze met een kapotte rug in werkloosheid, een vorm van pensioen, of in langdurige ziekte. Een derde van het half miljoen langdurige zieken is uitgevallen met zulke spier- en skeletaandoeningen. Dit is een enorme hoeveelheid individueel menselijk leed, met daarbovenop een collectieve kost van 3 miljard euro aan gezondheidszorguitgaven.

De stijgende trend, grootschalige omvang, en dwingende conclusies voor tewerkstellings- en eindeloopbaanbeleid, staan in schril contrast met de effectiviteit van de wetgeving die zou toelaten dit aan te pakken. Mee doordat de werkgeversorganisaties een voorgestelde Europese richtlijn hierover hebben weggelobbied, zitten we in België een decennium later nog steeds met een juridisch gat in onze wetgeving over risicofactoren voor spier- en skeletaandoeningen.

Monoloog van de opiniërende klasse

Dat er zo veel inkt vloeit over tewerkstellings- en eindeloopbaanbeleid, maar deze pertinente dimensie maar niet in het debat geraakt, heeft veel te maken met de terechte vaststelling van De Morgen-journalist Bart Eeckhout dat het eindeloopbaandebat minder debat dan monoloog is, vooral gedeclameerd door de politieke en opiniërende klasse van hoger opgeleiden.

Diegene die sneller de arbeidsmarkt zal moeten verlaten met spier- en skeletaandoeningen is bijvoorbeeld de poetshulp die je keuken kuist, de begeleidster die je peuter optilt, en de verpleegster die je grootouder in bed heft. Ondertussen zijn het anderen – ja, inclusief mijzelf – die zo de tijd hebben om vanuit een ergonomische bureaustoel rapporten, opiniestukken en tweets te pennen over hoe de eerste groep werknemers langer op de arbeidsmarkt moet blijven.

Pseudowetenschappelijke onzin

Om een uitgesproken contrast te nemen: hoogleraren hebben bijvoorbeeld als beroepsgroep de meest optimistische vooruitzichten qua gezonde levensverwachting, met in de periode 2001-2017 de helft minder kans op overlijden tegenover het gemiddelde in de actieve beroepsbevolking. Het poetspersoneel dat hun bureau thuis of in onderaanneming aan de unief proper houdt juist een kwart méér kans.

Die extra gezonde levensjaren en zeer degelijk pensioen zijn natuurlijk van harte gegund. Misschien zouden we in ruil wel wat meer zelfreflectie mogen vragen van beroepsgroepen zoals hoogleraren, parlementairen en bedrijfsleiders, die individueel én meer gewicht hebben in het eindeloopbaandebat, én daar juist minder over wakker liggen.

Voel je een tweet opkomen om Macron te prijzen voor zijn ‘moedige hervormingen’, of om de pseudowetenschappelijke onzin te verspreiden dat lagere uitkeringen 60-jarige werklozen aan het werk helpen, sta dan even op uit de ergonomische bureaustoel voor een babbel met de poetshulp over haar werk en leefwereld. Dat is gezond, voor de bloeddoorstroom én het maatschappelijk debat.

Maarten Hermans is ACV-expert welzijn op het werk en vrijwillig wetenschappelijk medewerker aan de VUB.

Bron: Knack