Nieuwe vereniging met rechtenstudenten uit Gent geeft gratis juridisch advies aan iedereen die dat wil

Nieuwe vereniging met rechtenstudenten uit Gent geeft gratis juridisch advies aan iedereen die dat wil

Vanaf vandaag kan iedereen gratis advies krijgen van een groep rechtenstudenten uit Gent. Zij haalden de mosterd in Brussel en Antwerpen waar het initiatief al bestaat. “We willen ervaring opdoen én iets betekenen in de maatschappij”, zegt student en ondervoorzitter Magali Vandierendonck. De vereniging benadrukt dat het studenten blijven die de adviezen maken, ze verwijzen verder door naar professionals als de vragen té complex zijn. 

n Gent start een groep rechtenstudenten vandaag met het geven van gratis juridisch advies aan iedereen die dat vraagt. “We willen vragen van studenten én gewone burgers beantwoorden”, zegt vice-president Magali Vandierendonck van Ghent Law School Consultancy (GLSC). Het initiatief bestaat al sinds 2019 in Brussel, en recenter ook in Antwerpen. “Het is daar echt een succes”, stelt Vandierendonck. GLSC stelt dat alle vragen welkom zijn. De groep belooft binnen de drie dagen antwoord. “We zijn ook heel eerlijk als het ons petje te boven gaat. Dan verwijzen we door naar echte professionals.” 

Alle thema’s

“Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen die een juridische brief krijgen die ze niet begrijpen en hulp willen. Of om studenten die problemen hebben met een kotbaas. Evengoed helpen we jongeren die melden dat er filmpjes circuleren die ze liever zien verdwijnen. Alle thema’s kunnen, we zoeken studenten met verschillende interesses om zo goed mogelijk te helpen.” Eerder ontstond er wel al vzw Op Krot, die richt zich louter en alleen op studenten met kotproblemen. “We kennen de organisatie, maar willen breder werken”, stelt Vandierendonck. 

Vandierendonck legt uit dat de deelnemende studenten die de adviezen schrijven nog geen diploma hebben. “We hebben mensen van de laatste bachelorjaren en masters. De deelnemers met de meeste expertise lezen adviezen van anderen na. Op die manier hopen we een zo goed mogelijk advies te geven.” Er is nu een bestuur van een 8-tal studenten, GLSC heeft al ‘consultants’ aangetrokken en screent nu ook nieuwe kandidaten. “We leggen de lat hoog, ze moeten eerst meedoen aan een proef.” Het is niet de bedoeling dat de studenten ook verder juridisch werk doen. “We gaan niet pleiten of iets dergelijks, dat kan ook gewoon niet omdat onze studie nog niet afgerond is.” 

“Ervaring opdoen en iets betekenen in de samenleving”

De GLSC wacht op een erkenning als officiële studentenvereniging. “De procedure loopt, we hopen op snel antwoord zodat we ook een locatie kunnen gebruiken waar we samen kunnen komen om te overleggen en de kwaliteit te verbeteren.” De deelnemers engageren zich naargelang hun beschikbaarheid. “De ene heeft meer tijd dan de ander. De drijfveren zijn voor iedereen een beetje anders, maar iedereen ziet het als een mooie kans om ervaring op te doen. Tegelijk vind ik het persoonlijk ook heel belangrijk om iets terug te geven aan de samenleving”, besluit Vandierendonck. 

Er bestaat een afdeling van ‘Law School Consultancy’ in Brussel, in 2019, sinds de coronacrisis. De afdeling in Antwerpen is recent opgericht, in Gent werd ze sinds het voorjaar voorbereid. Vanaf vandaag kunnen er dus ook adviezen gegeven worden. 

Bron: vrtnws.be

Guido en zijn vrouw betalen 900 euro voor rusthuis ouders: “Getwijfeld om hen terug in huis te nemen”

De kosten voor een verblijf in een woonzorgcentrum blijven maar stijgen en dat is ook problematisch voor de kinderen, want in 90 procent van de Vlaamse gemeenten geldt een onderhoudsplicht. Dat wil zeggen dat kinderen moeten meebetalen voor de kosten van het woonzorgcentrum waar hun ouders verblijven, als die dat zelf niet kunnen betalen. Voor Guido* en zijn vrouw betekent dat een extra kost van 900 euro per maand. Hij deed in het voorjaar zijn verhaal aan Radio2: “Van mijn vrouw haar pensioen van 1.400 euro moet ze er 900 afstaan”.

fgelopen zomer is de vrouw van Guido met pensioen gegaan, maar ze keken niet echt uit naar die periode. “Mijn vrouw kan rekenen op een pensioen van 1.400 euro per maand. Door de onderhoudsplicht zal ze daarvan 900 euro moeten afgeven. Gelukkig blijf ik nog even aan het werk, anders zouden we het financieel niet trekken.”

Onderhoudsplicht?

Wanneer je ouders in een woonzorgcentrum verblijven en ze de factuur niet kunnen betalen, dan kunnen ze financiële hulp krijgen van het OCMW. Dat OCMW kan op zijn beurt die tussenkomt in de verblijfskosten terugvorderen van de kinderen, en in een uiterst zeldzame situatie van de kleinkinderen. In veel gemeenten kan het OCMW die kinderen verplichten om te betalen voor de kosten van hun ouders.

De onderhoudsplicht geldt niet in alle Vlaamse gemeenten. Uit een rondvraag van “Terzake” blijkt dat in slechts 28 gemeenten die onderhoudsplicht niet bestaat. In alle andere gemeenten ben je als kind verplicht om mee te betalen. 

Kostprijs nog eens gestegen

De schoonouders van Guido zitten samen in een woonzorgcentrum in West-Vlaanderen. “Oma is 85 jaar en dement, opa is intussen 89 jaar en zit in een rolstoel. Ze delen een kamer in een woonzorgcentrum van het OCMW.” Kostprijs: bijna 4.000 euro.

Dat kunnen ze, ondanks hun pensioen en de verhuur van hun woning, niet betalen. “Ze trekken samen 2.000 euro pensioen, de overheid past 800 euro bij en ze hebben 550 euro huurinkomsten. Dus gebruikten ze tot voor kort elke maand 650 euro spaargeld om de rekening te kunnen betalen.”

Mijn schoonouders hebben heel hun leven hard gewerkt, het kan toch niet dat ze geen rusthuis kunnen betalen?

En toen kwam het nieuws dat de prijs per persoon vanaf februari 2023 met 125 euro zou stijgen. “Dat betekent sindsdien een maandelijkse opleg van 900 euro. Het spaargeld is er intussen volledig door”, zucht Guido. En dus moeten hij en zijn vrouw nu verplicht meebetalen. Want in de gemeente waar de ouders wonen, geldt de onderhoudsplicht.

Huis verkopen?

Voorlopig lukt het voor Guido en zijn vrouw nog om de 900 euro per maand te betalen. “Maar deze zomer gaat mijn echtgenote met pensioen en valt ze terug op een uitkering van 1.400 euro per maand. Dan wordt die 900 euro wel heel zwaar.”

Dus zoeken ze naar een oplossing. Ze zouden de ouderlijke woning kunnen verkopen. “Maar omdat oma dement is, zal dit via de rechtbank moeten passeren. Dat duurt allemaal veel te lang.” Daarnaast zou de verkoop van de woning er ook voor zorgen dat ze geen recht meer hebben op bepaalde premies.

We hadden ze graag weer in huis genomen maar dat kunnen we niet aan. We zijn niet opgeleid om ze de juiste behandeling te geven

Een andere optie die ze hebben overwogen is om zijn schoonouders weer in huis te nemen. “Maar oma is dement en opa niet meer mobiel. We kunnen ze niet zelf in bed leggen of hun luiers verversen. Dat is gewoon geen optie.” Dus enige optie die overblijft, is het rusthuis, en dus betalen.

Heel hun leven hard gewerkt

Guido stelt zich vragen bij de kostprijs van een woonzorgcentrum dat wordt uitgebaat door het OCMW. “Het personeel werkt ongelooflijk hard. Maar de bewoners worden om 18 uur in bed gelegd en dan zijn er voor de hele nacht nog maar twee zorgkundigen op de afdeling. “

Hij vindt het ook onbegrijpelijk dat mensen hun hele leven lang hard werken, en dan nog niet genoeg pensioen krijgen om een kamer in een woonzorgcentrum te kunnen betalen. “Het rusthuis zou gratis moeten zijn voor wie heel zijn leven hard gewerkt heeft. Je pensioen zou moeten volstaan en wat je tekort komt, moet de staat dan maar betalen.”

*Guido is een schuilnaam. Hij wil alleen anoniem getuigen omdat zijn schoonouders diepbeschaamd zouden zijn dat hun kinderen moeten mee betalen voor hun kosten in het woonzorgcentrum. Zijn gegevens zijn bekend bij de redactie. 

Bron: VRTNWS.be

Prijzen rusthuizen blijven maar stijgen: worden onze woonzorgcentra onbetaalbaar? 

Prijzen rusthuizen blijven maar stijgen: worden onze woonzorgcentra onbetaalbaar? 

De prijzen voor een verblijf in een woonzorgcentrum in Vlaanderen zijn sinds begin dit jaar verder doorgestegen met gemiddeld 3 tot 4 procent. Dat blijkt uit nieuwe cijfers die de Vlaamse ouderenvereniging OKRA heeft opgelijst.  Gemiddeld moesten rusthuisbewoners in september 2.167 euro per maand neertellen, ongeveer 70 euro per dag. Intussen groeit de kloof met het pensioeninkomen, dat vaak maar de helft bedraagt. 

ordt een woonzorgcentrum stilaan onbetaalbaar? Feit is dat rusthuizen sinds begin dit jaar alweer 3 tot 4 procent duurder zijn geworden. De pensioenen stijgen ondertussen minder sterk, en de kloof was al zo groot. OKRA lanceert daarom een duidelijke oproep aan de overheid: rusthuisprijzen moeten beter beteugeld worden. 

OKRA vroeg voor de nieuwe studie de volledige gegevens op van alle ruim 800 woonzorgcentra in Vlaanderen, op basis van de officiële gegevens van de Vlaamse administratie. Dit zijn de belangrijkste conclusies: 

Gemiddelde maandprijs verschilt naargelang het beheer

  • in woonzorgcentra van steden en gemeenten (publieke sector) bedraagt de gemiddelde maandprijs 2.039 euro (+3,2 procent sinds januari)
  • voor non-profitinstellingen is dat 2.111 euro (+2,7 procent)
  • bij profitinstellingen (commerciële centra) tel je gemiddeld 2.274 euro neer per maand (+4 procent)

De prijsstijgingen verschillen omdat woonzorgcentra hun prijzen twee keer per jaar, op een tijdstip naar keuze, kunnen aanpassen aan de consumptie-index, stipt OKRA aan.

Kloof met pensioen-inkomen is groot (en groeit nog)

Tegenover de hoge rusthuisprijzen staan pensioenen van gemiddeld 1.422 euro netto voor mannen en 1.022 euro voor vrouwen. Vaak kost een woonzorgcentrum dus dubbel zoveel als het netto-pensioeninkomen. 

Bij elke indexering van de maandprijs loopt de kloof met het pensioeninkomen verder opOKRA

Die kloof tussen en pensioen en rusthuisfactuur groeit bovendien nog aan, omdat de rusthuisprijzen sneller stijgen. Die zijn gekoppeld aan de consumptie-index (waarin o.a. de brandstoffen zitten), terwijl de pensioenen voor rusthuisbewoners meegaan met de afgevlakte gezondheidsindex. Er is wel de premie van het Vlaamse zorgbudget, maar die bedraagt slechts 135 euro, onvoldoende om de kloof te dichten.

Zijn overheidssubsidies voor personeel te laag?

Een deel van de hoge prijzen is te verklaren door het feit dat overheidssubsidies vaak niet alle personeel dekken. De meeste woonzorgcentra stellen méér zorgpersoneel te werk dan wettelijk moet, stelt OKRA: “Gemiddeld wordt 18,8 procent meer personeel aan het werk gesteld, terwijl de overheid maar tussenkomt in de eerste 15 procent van de loonkost boven de minimumnorm. De wettelijke minimumnorm ligt te laag.” 

OKRA doet een dubbele oproep

OKRA concludeert: “Bij elke indexering van de maandprijs loopt het verschil tussen de maandprijs en een gemiddeld pensioen verder op. Het woonzorgcentrum neemt dan telkens een grotere hap uit het netto-inkomen of het overblijvende spaargeld van de bewoners.”

Om de kloof niet verder te laten stijgen, vraagt de organisatie dat de afgevlakte gezondheidsindex voortaan het maximum zou zijn waarmee prijzen voor woonzorgcentra mogen stijgen. OKRA pleit ook voor een maximumfactuur.

Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Hilde Crevits (CD&V) vindt een maximumfactuur geen goed idee. “Je gaat er dan vanuit dat alle woonzorgcentra identiek dezelfde dienstverlening aanbieden, dat is niet het geval op het terrein: je hebt moderne en oudere gebouwen. Je hebt ook wzc’s die eigendom zijn van de lokale besturen en die pompen al extra geld in rusthuizen om de dagprijs lager te houden. Als je dat gaat verbieden, krijg je eenheidsworst en mensen willen dat eigenlijk niet”, zegt Crevits in “De ochtend” op Radio 1. 

Maximumfactuur? Er is veel variatie op het terrein bij wzc’sminister Crevits

Zij pleit wel voor een transparante factuur voor bewoners, om inzicht te krijgen in de dagprijs van wzc’s. Wat wordt hen exact aangerekend? “Wat is de overheidstussenkomst? Is de verjaardagstaart bijvoorbeeld een extra component? Enz. Er wordt momenteel met de sector een specifieke boekhouding uitgewerkt. Bedoeling is die in de loop van 2024 te implementeren”, aldus Crevits.

“We hebben nog nooit zoveel geïnvesteerd in wzc’s, dat bedraagt jaarlijks meer dan 3 miljard euro”, benadrukt de minister en ze maakt de vergelijking met de kinderopvang. “We maken nu de sprong naar 1 miljard voor kinderopvang.”  

Onderhoudsplicht kan kinderen in problemen brengen

Als de rusthuisbewoner zelf de rekening niet meer kan betalen, kan hij of zij financiële hulp krijgen van het OCMW. Maar het OCMW kan op zijn beurt die tussenkomst terugvorderen van eventuele kinderen.

In veel gemeenten kan het OCMW kinderen zelfs verplichten om mee te betalen onder het principe van de onderhoudsplicht. Die geldt in de meeste gemeenten, slechts in 28 bestaat die niet. 

Soms kunnen kinderen daardoor zelf financieel in de problemen komen. Eerder dit jaar deed Guido* zijn verhaal aan Radio2. Zijn vrouw bleek toen 900 euro per maand te moeten gaan afstaan in het kader van de onderhoudsplicht, en dat net toen ze met pensioen zou gaan en terug zou vallen op 1.400 euro inkomen per maand. 

“We hebben zelfs getwijfeld om de ouders opnieuw in huis te nemen, maar dat kunnen we niet aan. We zijn niet opgeleid om ze de juiste behandeling te geven”, vertelde Guido daar toen over. (*Guido is een schuilnaam omdat hij anoniem wou getuigen)

Bron: VRTNWS.be

Tegen wie is het betogingsverbod echt bedoeld?

Het wetsontwerp van minister Van Quickenborne viseert alle soorten betogers, activisten en vakbondsleden.

Het wetsontwerp, dat eind september ter stemming voorligt in de Kamer, heeft als doel om een nieuwe straf in het Strafwetboek op te nemen, met name een ‘rechterlijk verbod om deel te nemen aan protestbijeenkomsten’. Dit betogingsverbod kan worden opgelegd aan ‘amokmakers’, omschreven als personen die zich schuldig maken aan gewelddadig gedrag tijdens demonstraties. De straf zou maximaal drie jaar bedragen (en maximaal vijf jaar bij herhaling). Zij zou kunnen worden uitgebreid tot alle soorten demonstraties, overal in België. Deze straf zou aanvullend zijn, aangezien ze bovenop de hoofdstraf komt die wordt opgelegd voor vandalisme, geweldpleging of brandstichting.

Officieel is het doel van het wetsontwerp dus om ‘relschoppers’ te verbieden deel te nemen aan demonstraties. Politici roepen graag herinneringen op aan de plunderingen van winkels in Elsene na demonstraties van Black Lives Matter. In werkelijkheid worden deze gebeurtenissen gebruikt als voorwendsel om alle soorten betogers, activisten en vakbondsleden op veel grotere schaal te viseren.

Vreedzame acties worden immers niet beschermd door het wetsontwerp. Het betogingsverbod kan worden toegepast voor een zeer breed scala aan overtredingen. In het verleden werden actievoerders bijvoorbeeld vervolgd voor:

  • verspreiden van pamfletten in het Europees Parlement tegen Eurocraten en hun buitensporige verloning (‘haatmotief tegen mensen vanwege hun rijkdom’);
  • aansteken van vuurwerk buiten het gesloten centrum 127bis (‘poging tot brandstichting’);
  • beschadigen van een gebouw van een ultravervuilende multinational door er verf op waterbasis op te gooien.
  • verbranden van paletten aan een stakingspost (zelfs als er geen echt gevaar was voor de openbare veiligheid), of het blokkeren of vertragen van vrachtwagens die bederfelijke goederen afleveren.

Met dit wetsontwerp kan het deze actievoerders nu verboden worden om te demonstreren. Wat weerhoudt werkgevers er dan nog langer van om vakbondsactivisten en -medewerkers aan te vallen door klachten tegen hen in te dienen in een poging om hen een langdurig demonstratieverbod op te leggen? Wat weerhoudt procureurs om te vervolgen?

Wie het wetsontwerp van naderbij bekijkt, begrijpt meteen dat dit betogingsverbod helemaal niet geschikt noch bedoeld is om amokmakers tegen te gaan. Ten eerste bevat het Strafwetboek een heel arsenaal om mensen die geweld plegen tijdens betogingen aan te pakken, daarvoor is deze nieuwe wet niet nodig. Bovendien hebben maatregelen mensen die van plan waren om ‘dingen kapot te maken’ nooit tegengehouden, dus ten aanzien van hen zal het geen effect hebben. Hoe gaat de wet tot slot trouwens toegepast worden? Dat kan alleen door iedereen te controleren die op een betoging aanwezig is. Is het daar waar we naartoe willen?

VERONTRUSTENDE CONTEXT

Al deze bezwaren werden overgemaakt aan de regeringspartijen en breed protest weerklonk. Desondanks was het de regering er veel aan gelegen om door te gaan met het wetsontwerp. Vanwaar die verbetenheid?

Zoals Ruud Goossens (DS, 3/6) opmerkte, past dit wetsontwerp in een verscherpte internationale context. Onze regeringen waarschuwen graag voor Poetin en Orban, maar zouden beter voor eigen deur vegen. In de ons omringende landen merken we verontrustende wetsontwerpen en processen, waarbij elk verzet tegen het neoliberalisme wordt tegengaan. Met de Public Order Bill wil het Verenigd Koninkrijk ‘disruptief protest’ aanpakken, in Nederland werden activisten van Extinction Rebellion preventief gearresteerd en in Frankrijk worden met de regelmaat van de klok vakbondsmensen vervolgd. De vergelijking met Frankrijk is treffend, want Van Quickenborne vond juist daar de mosterd.

Recente evoluties tonen overduidelijk aan dat ook in België de democratische en sociale bandbreedte systematisch wordt ingeperkt.

Denk maar aan de veroordelingen van Bruno Verlaeckt en Thierry Bodson (voorzitter ABVV Antwerpen, respectievelijk voorzitter ABVV) op basis van het beruchte artikel 406 Strafwetboek, ‘kwaadwillige belemmering van het verkeer’. Hoewel bij de invoering van deze bepaling plechtig werd verklaard dat ze niet mocht gebruikt worden tegen het stakingsrecht, was het vijftig jaar later prijs.

Ook de werknemers en vakbonden bij Delhaize kunnen erover meespreken. Via ‘spoedeisende’ rechterlijke uitspraken (geveld zonder tegenspraak) fnuikte Delhaize elke collectieve actie. Zelfs het uitdelen van flyers werd in de praktijk verboden. Burgemeesters gingen hier gretig in mee door politie naar stakingsposten te sturen, waarbij vakbondssecretarissen zelfs werden gearresteerd. Een trieste primeur.

Maar ook andere organisaties worden geconfronteerd met vervolging. Zo werden 14 activisten van Greenpeace 48 uren vastgehouden voor een vreedzame actie aan de Fluxys Gasterminal in de haven van Zeebrugge en nadien moesten ze voor de rechtbank verschijnen. Het proces is nog lopende.

Het voorgestelde betogingsverbod past in die tendens en, wat gevaarlijker is, probeert er een extra wettelijke basis aan te geven door de invoering van een bijkomende straf.

HOOPGEVEND VERZET

In zo’n context getuigt het juist van gezond verstand en anticipatie om elke inperking van de (fel bevochten, jawel) democratische rechten tegen te gaan en te eisen dat de publieke ruimte er één is waar burgers zich kunnen uiten, op allerlei mogelijke manieren.

Het is dan ook bemoedigend en hoopgevend dat een breed verzet weerklinkt, in al haar diversiteit: gaande van negatieve adviezen (Hoge Raad voor Justitie, Orde van Vlaamse Balies, Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens) tot collectieve actie (vakbonden, 11.11.11, Greenpeace, Amnesty), het middenveld is eensgezind in de afwijzing van dit wetsontwerp en verenigd in een beweging voor sociale en ecologische vooruitgang.

Bron: Sampol.be

Onze tijd is bijna op

We leven om te werken. Meer nog dan de strijd om het geld, moeten we ook opnieuw denken aan de strijd om de tijd.

De strijd om de tijd staat in het centrum van het samenleven. Vandaag wordt alles ingezet op mensen aan het werk krijgen en houden. ‘Activeren’ noemt men dat sinds de Derde Weg. De werkzaamheid opvoeren. De pensioenleeftijd optrekken. De werkethiek centraal stellen. De ideologische strijd lijkt wel gestreden: we leven om te werken.

Het was vroeger anders. Vanaf 1864 de strijd voor de achturendag: van 14 en meer uren over 12, dan 10 en uiteindelijk 8 uren werken, 8 uren slapen en 8 uren vrij. Die strijd zal meer dan een eeuw duren! De kapitalisten geven pas toe wanneer de wel gewerkte uren minstens evenveel, veelal meer opleveren. Disciplinering van de arbeid verhoogt de productiviteit. Taylorisme en bandwerk drijven de productie onmenselijk hoog op. De kritiek van Charlie Chaplin in Modern Times (1936) uit het Interbellum is nog actueel.

Niemand verdedigde de nieuwe arbeidsorganisatie omdat ze zingeving en zelfrealisatie in het werk zou bevorderen. Wel integendeel. In het contract van de naoorlogse welvaartsstaat ligt duidelijk vervat dat verhoogde arbeidsproductiviteit naast verhoogde koopkracht en sociale zekerheid moet leiden tot meer vrije tijd. Van de 48 urenweek naar de 38 urenweek. Van zes dagen werken naar een weekend vrij. Naar betaalde feestdagen en zeven weken vakantie. Telkens weer werd de invulling van de tijd een inzet: vrijheid, vermaak, vorming, consumptie, enzovoort. Arbeidstijdsverkorting zou het leven buiten de arbeid een vrije invulling geven. De invoering van steeds nieuwe technologieën zou de vrijetijdsmaatschappij dichterbij brengen. Fascinerende toekomstbeelden over autonomie in de postindustriële samenleving, over vrijetijdseducatie, over heteronome versus autonome activiteit, enzovoort. De 30-urenweek werd door het Franse planbureau aangekondigd voor 1980! Dus: vervreemde arbeid en toegenomen arbeidsproductiviteit, in ruil voor steeds meer eigen tijd.

Dat contract is, en dat wordt vandaag veelal vergeten in de duidingsprogramma’s over activering, opgezegd met de neoliberale draai van de jaren 1980. Technologische vernieuwing, arbeidsorganisatie en stijgende arbeidsproductiviteit staan nu ten dienste van de concurrentiepositie en de winst. De kosten van de arbeidskracht als productiemiddel worden zoveel mogelijk gedrukt. Veertig jaar het riedeltje van liberaliseren, dereguleren, flexibiliseren en privatiseren. Een economische logica losgekoppeld van sociaal beleid. Aanwervingen vergen steeds een hogere gemiddelde productiviteit. Ondanks gevoelig verhoogde scholing en ondanks de tekorten stijgt de prijs van de arbeid nauwelijks. Niet-productieven worden stelselmatig uitgestoten en komen in de wachtrijen van de sociale voorzieningen terecht. Reclame, commerciële zenders, levensstijl en mode zorgen er ook voor dat de vrije tijd vooral consumptietijd wordt. Flexibilisering en segmentering van de arbeid zorgen voor een grotere beschikbaarheid van de werkenden. Wat doorgaans postindustriële dienstverlening wordt genoemd, is vandaag hyperindustrieel georganiseerd. Zij die werk hebben werken vandaag meer (ik zeg meer, niet per se langer), zitten meer in werkmodus. En dat vergt ook steeds meer ontsnappingen: korte vakanties, city trips, vermaak, drank, drugs, enzovoort. Maar al die levenssferen worden ook steeds meer afhankelijk van heteronome voorzieningen. Er is steeds minder ‘eigen tijd’.

Net dat gebrek aan echte vrije tijd, eigen tijd, tijd zonder een extern doel, activiteit omwille van de activiteit, net die ratrace, die druk, die noodzakelijke tijd, zorgt voor de gevoelige achteruitgang van de geestelijke gezondheid, voor de stelselmatige uitbreiding van de nieuwe ziektebeelden: chronisch vermoeidheidssyndroom, stress, depressie, burn-out, enzovoort. En nog is het perverse systeem niet bevredigd. Want zij die niet werken, moeten dringend worden geactiveerd: voor wat hoort wat, geen rechten zonder plichten, geen uitkeringen zonder productiviteit!

De waan van dat systeem is natuurlijk dat de productie van welvaart, van rijkdom, iedereen ten goede komt. Op zich kan productiviteitsstijging – meer produceren in dezelfde tijd – een goede zaak zijn. Groei, toch in die sectoren waar tekorten zijn, is nodig. Op enkele decennia is de productiviteit verveelvoudigd. Maar automatisering, robotisering en A.I. komen niet de gehele bevolking ten goede. De herverdeling vermindert. Thomas Piketty en Paul Goossens hebben de ongelijkheidsmachine transparant geanalyseerd. Niet alleen het geld is onrechtvaardig verdeeld, maar ook de tijd en daarmee ook de levenskwaliteiten.

Het kapitalistisch productivisme, en daarmee ook de arbeidsethiek (de protestantse werkethiek die volgens Weber aan de basis ligt van het kapitalisme), zit in een straatje zonder eind. Zij die binnen dat systeem nog wat sociale kruimels willen binnenhalen, zullen van een kale reis terugkomen. Ook al doen ze dat met de grootspraak en de overmoed na de partij, nu de maatschappij te willen hervormen. Het zou goed zijn dat ook eens structureel aan te pakken.

Meer nog dan de strijd om het geld, moeten we ook opnieuw denken aan de strijd om de tijd. Het gaat om zeggenschap, om het herwinnen van autonomie, om ‘het recht op luiheid’, maar ook om tijd voor de commons, voor hernieuwde socialisering en solidariteit. Het moet gezegd dat de arbeidersbeweging in die keuze niet altijd oordeelkundig is geweest. In zijn Time and Money (1993) heeft historicus Gary Cross aangetoond dat de work-and-spend mentaliteit bij de arbeiders de consumptiecultuur mede heeft uitgebouwd. In de onderhandelingen gingen loonsverhogingen en koopkracht altijd voor op arbeidstijdverkorting. En: natuurlijk draagt ook het werk bij tot zingeving, vooral voor die mensen die ook in het werk baas zijn over hun tijd en hun activiteit. Maar voor de velen die werken in een schema van de baas, met opdrachten en doelstellingen van buiten henzelf, is het gewoon werken voor een loon. Wat moraalridders en arbeidsexperten hen ook voorhouden.

Zonder brede maatschappelijke discussie over de tijdsorde komt er geen nieuwe emancipatie. Activering van de mensen stoot op de steeds verhogende werkdruk zonder echte loonsverhoging. De werklozen wensen of kunnen aan die voorwaarden niet intreden. De afbouw van de overlegeconomie en de verzwakking van de vakbonden verschuift de arbeidsverhoudingen naar het individuele niveau. Om dan de druk af te houden is individuele arbeidstijdverkorting, of egocentrische flexibiliteit, of nog ziekteverzuim de enige uitweg. Vele jongeren kiezen voor onthaasting. En dat is dan weer tegenstrijdig met de ons aangeprezen consumptieve levensstijlen.

We hebben gewoon geen tijd genoeg om aan alle verwachtingen te beantwoorden. De huidige samenleving bijt in haar staart. Omdat ze onophoudelijk op zoek is naar productiviteitswinst ten voordele van exhibitionistische rijken en ten koste van het dagelijks leven zelf. Opnieuw gaan voor echte vrije tijd, gewoon een deel van de stijgende arbeidsproductiviteit opeisen, harder werken inruilen voor minder werken, de tijd van de baas duurder verkopen, kortom controle op de werkdruk centraal stellen. Wanneer heeft men het in de media eens over de arbeidsverhoudingen zelf? De economie wordt vandaag te veel als een paradijs beschreven.

We moeten opnieuw op zoek naar een maatschappelijk evenwicht tussen arbeidsproductiviteit, koopkracht en vrije eigen tijd. Dat evenwicht in balans brengen met de ecologische en de culturele uitdagingen is de opdracht van een echt links alternatief. Tenzij men de puinhoop beheren en deelhebben aan de voordelen van dat beheer als maximumprogramma heeft. En: men mag zich eindelijk wel eens de vraag stellen naar het eigendomsrecht van die nieuwe arbeidsbesparende technologieën. Zal de ontwikkeling van de artificiële intelligentie en de verdere robotisering iedereen meer vrije tijd geven of leidt het alleen maar naar meer rijkdom geconcentreerd in private handen en naar meer werkloosheid en inactiviteit voor velen? Jazeker: ik ben voor het collectief bezit van dergelijke technologische innovatie! Verhoogde arbeidsproductiviteit moet de gehele samenleving ten goede komen. En vooral: opnieuw tijd vrijmaken voor het samen leven. Daar kunnen we tijdens vakanties eens over nadenken.

Bron: Sampol.be