In zijn boek ‘De nieuwe economie’ schrijft Tim O’Reilly over de plaats die nieuwe technologieën zoals Artificiële Intelligentie moeten krijgen in onze samenleving. Trends biedt u een passage aan over de gevolgen van de technologische evolutie voor de werkgelegenheid. ‘In de toekomst komt het nieuwe werk misschien niet in de vorm van wat wij als een baan zien.’

Aan het begin van de Grote Depressie zette John Maynard Keynes een opvallende economische prognose op papier. Hij schreef dat de mens, ondanks de onheilspellende storm die op dat moment de wereld in zijn greep hield, op het punt stond een oplossing te vinden voor ‘het economische probleem’, dat wil zeggen de strijd om het dagelijks bestaan. De wereld van zijn kleinkinderen (de wereld waarin we nu leven) zou ‘voor het eerst […] te maken krijgen met het echte en blijvende probleem [van de mensheid]: hoe moest de mens omgaan met de bevrijding van economische zorgen, met het invullen van zijn vrije tijd waar de wetenschap en rente op rente voor hadden gezorgd; hoe kon hij een verstandig, aangenaam en goed leven leiden?’

Het verliep allemaal anders dan Keynes zich had voorgesteld. Zeker, na een slopende depressie en een grote wereldoorlog begon de economie aan een periode van ongekende voorspoed. Maar in de afgelopen decennia is die voorspoed wel erg ongelijk verdeeld, ondanks de opmerkelijke zakelijke en technologische vooruitgang. Over de hele wereld is de gemiddelde levensstandaard zeer sterk toegenomen, maar in moderne ontwikkelde economieën is ze in de middenklasse gestagneerd en voor het eerst in vele generaties is het mogelijk dat onze kinderen slechter af zijn dan wij. Nogmaals: we hebben te maken met, volgens Keynes, ‘de enorme tegenstrijdigheid die werkloosheid vormt in een wereld vol behoeften’, met politieke instabiliteit en onzekere zakelijke vooruitzichten die daar logischerwijs uit volgen.

Maar Keynes had gelijk. De wereld die hij zich voorstelde, waar ‘het economische probleem’ is opgelost, ligt in feite nog steeds voor ons. De armoede in de wereld is nog nooit zo gering geweest, en als we het spel maar goed spelen, kunnen we nog steeds een wereld betreden die Keynes voor ogen had.

Technologie en spreiding van kennis hebben de armoede in de wereld in belangrijke mate verminderd, ook al heeft dat voor arbeiders in ontwikkelde landen grote economische uitdagingen opgeleverd. Zoals Max Roser, maker van Our World in Data, een opmerkelijke collectie afbeeldingen over de vooruitgang van de wereld in de afgelopen vijfhonderd jaar, zegt: ‘In 1981 leefde meer dan 50 procent van de wereldbevolking nog in absolute armoede, dat is nu verminderd tot 14 procent. Dat zijn nog steeds heel veel mensen, maar de veranderingen gaan razendsnel. De data vertellen ons dat de armoede nu sneller terugloopt dan ooit tevoren.’

Een groot gedeelte van Keynes’ essay, getiteld ‘Economic Possibilities for Our Grandchildren’, gaat over de vraag wat de mens met zijn tijd aan moet als de productiviteit zo is toegenomen dat machines al het werk doen.

Is er dan echt geen werk meer voor de mens? In 1930 dacht Keynes van wel, en ik denk daar hetzelfde over. ‘We lijden momenteel aan een zware aanval van economisch pessimisme,’ schreef hij. ‘Je hoort de mensen vaak zeggen dat de eeuw die voor enorme economische vooruitgang heeft gezorgd voorbij is, dat de snelle verbetering van de levensstandaard nu wordt afgeremd en dat in het decennium dat voor ons ligt een terugval in voorspoed waarschijnlijker is dan een verbetering. Ik denk dat dat een volledig verkeerde interpretatie is van wat ons overkomt. Wij lijden, niet aan reumatiek vanwege onzehoge leeftijd, maar aan de groeipijnen van de uiterst snelle veranderingen, aan de pijnlijke ontwikkelingen die behoren bij de aanpassingen tussen de ene economische periode en de andere.’ (cursivering door de auteur)

Onvermijdelijk klinkt ook nu weer het refrein van pessimisme en twijfel. Automatisering gaat de administratieve banen om zeep helpen, net zoals het dat ooit deed met de fabrieksbanen. We hebben een economie die gebaseerd is op groei, maar de groei is eruit. Enzovoort. Keynes noemde het onderwerp van onze huidige angst met een vooruitziende blik ‘technologische werkloosheid’. Hij definieerde die term als het onvermogen om in hetzelfde tempo nieuwe toepassingen voor werk te vinden als manieren om de behoefte eraan te elimineren. Hij sluit af met: ‘Maar het is slechts een tijdelijke fase van onevenwichtigheid.’ Ik blijf optimistisch, net als Keynes. Er is al sprake van grote ontwrichting en er komt nog veel meer aan, maar als wij als maatschappij de juiste keuzes maken, komen we er uiteindelijk wel uit. De pijn op de korte termijn is zeker echt en, zoals we al hebben gezegd, om de pijn te verzachten moeten we de regels van onze economie herschrijven en onze veiligheid vergroten. Als we deze transitie zonder gewelddadige revolutie door komen, geeft de geschiedenis ons voldoende redenen tot hoop.

In 1811 zetten wevers in het Britse Nottinghamshire zich in voor de strijd die ooit begonnen was door de mythische Ned Ludd (die naar verluidt dertig jaar eerder mechanische weefgetouwen kapot had geslagen) en kwamen in opstand. Deze luddieten vernielden de machines die een bedreiging vormden voor hun levensonderhoud. En ze waren terecht bang. Er lagen grimmige decennia in het verschiet. Menselijke arbeid werd inderdaad vervangen door machines en het duurde even voordat de maatschappij zich daaraan had aangepast.

Maar die wevers hadden zich in hun stoutste dromen niet kunnen voorstellen dat hun afstammelingen meer kleren zouden hebben dan de Europese koningen en koninginnen of dat gewone mensen midden in de winter volop zomerfruit zouden eten. Ze hadden niet kunnen denken dat we dwars door bergen en onder zeeën door zouden rijden, dat we door de lucht zouden vliegen, in een paar uur tijd continenten zouden doorkruisen, dat we in de woestijn steden zouden bouwen met honderden meters hoge gebouwen, dat we op de maan zouden staan en ruimtevaartuigen het heelal in zouden schieten op weg naar veraf gelegen planeten, dat we zo ongelooflijk veel akelige ziekten zouden genezen. En ze hadden al helemaal niet kunnen bedenken dat hun kinderen zinvol werk zouden vinden waardoor al deze dingen mogelijk waren.

Wat zijn de mogelijkheden van de hedendaagse technologie die we ons nog niet kunnen voorstellen?

Nick Hanauer zei ooit tegen mij: ‘In een menselijke samenleving is voorspoed het beste te omschrijven als de optelsom van oplossingen voor menselijke problemen. Zolang er problemen zijn hebben wij werk.’ Zijn we nou klaar?

Nee, nog niet. De enorme transformaties die we als reactie op de klimaatveranderingen aan onze energie-infrastructuur moeten toepassen, zijn nog lang niet voltooid. Dan zijn er nog problemen op het gebied van de volksgezondheid met nieuwe besmettelijke ziekten, de demografische inversie waarbij een groeiende klasse ouderen onderhouden moet worden door een kleinere groep werkenden, de wederopbouw van de fysieke infrastructuur in onze [Amerikaanse] steden, schoon drinkwater voor de hele wereld, en negen miljard mensen die gevoed, gekleed en opgevangen moeten worden. Hoe maken we van miljoenen ontheemden die als vluchtelingen in smerige kampen moeten leven mensen die als een soort kolonisten de steden van de toekomst gaan bewonen? Hoe gaat educatie eruitzien? Hoe kunnen we beter voor elkaar zorgen?

De geschiedenis heeft nog een veel recenter verhaal dan dat van de luddieten in de aanbieding over banen die door machines werden overgenomen. Dankzij de makers van Hidden Figures, een ontroerende film uit 2016 over vrouwelijke Afro-Amerikaanse wiskundigen die tijdens de wedloop in de ruimtevaart in het begin van de jaren zestig in het Langley Research Center werkten, weten nu miljoenen mensen hoe Dorothy Vaughan reageerde toen ze de evenknie van de machinale weefgetouwen zag. Vaughan gaf leiding aan een aparte groep ‘computers’, in dit geval allemaal vrouwen en allemaal Afro-Amerikaans, die voor het ruimtevaartprogramma van jfk met de hand ingewikkelde wiskundige berekeningen maakten. Toen de naca (de voorloper van de nasa) in het geromantiseerde navertelde verhaal in de film een ibm 7090-computer aanschafte (zo groot dat ze muren moesten uitbreken), zag Dorothy daarin een teken aan de wand en besloot ze niet alleen zelf fortran, de programmeertaal van die computer, te leren, maar haar medewerkers daar ook in te scholen. In tegenstelling tot een werkloos bestaan hadden ze nu een baan die eerder niet bestond en deden ze dingen die nooit eerder waren gedaan.

In de toekomst komt dat nieuwe werk misschien niet in de vorm van wat wij als een baan zien. Vergeet niet dat Hanauer zei: ‘er blijft voldoende werk,’ en niet ‘er blijven voldoende banen’. Een deel van het probleem is dat ‘een baan’ een kunstmatige constructie is waarin werk wordt gedaan dat door ondernemingen en andere instituties wordt uitbesteed en waarbij individuen moeten solliciteren om deel te kunnen nemen aan de uitvoering van dat werk. Financiële markten worden geacht mensen en ondernemingen te belonen voor het werk dat gedaan moet worden. Maar zoals al in hoofdstuk 11 is besproken, wordt het verschil tussen de beloning van de financiële markten en datgene wat de economie werkelijk nodig heeft steeds groter.

Dat is wat Keynes bedoelde met ‘de enorme tegenstrijdigheid die werkloosheid vormt in een wereld vol behoeften’. Omdat bedrijven andere motivaties en beperkingen hebben dan individuen, is het mogelijk dat een bedrijf geen ‘banen’ wil of kan aanbieden, zelfs niet als er ‘werk’ genoeg is. Vanwege de structuur van vaste dienstverbanden aarzelen bedrijven in onzekere tijden om medewerkers aan te nemen, totdat ze zeker zijn van voldoende vraag naar hun producten. En vanwege de druk vanuit de financiële markten is het op de korte termijn voor bedrijven vaak gunstig om op personeel te bezuinigen, want als de prijs van de aandelen omhooggaat, krijgen de eigenaren vaak een beter resultaat dan door het aannemen van mensen om het werk te doen. Uiteindelijk lost ‘de markt’ (in theorie) de problemen op en kunnen bedrijven hun banen vervolgens weer aan bereidwillige arbeiders aanbieden. Maar er zijn veel onnodige fricties en negatieve effecten die daaruit voortvloeien, die economen ‘externe factoren’ noemen.

We hebben gezien hoe technologieplatforms nieuwe mechanismen bedenken om mensen en organisaties aan elkaar te koppelen voor werk dat gedaan moet worden; een efficiëntere marktplaats voor werk. Je kunt stellen dat het een van de belangrijkste sturende elementen is in het hart van de on-demandrevolutie, met bedrijven zoals Uber en Lyft, DoorDash en Instacart, Upwork, Handy, TaskRabbit en Thumbtack. We moeten ons niet blindstaren op de nadelen van deze platforms, waar inkomens minder consistent zijn en een sociaal vangnet ontbreekt, we moeten ook zien wat er wél goed aan is. We moeten deze platforms verbeteren zodat ze daadwerkelijk ten dienste staan van de mensen die daardoor werk vinden; we moeten niet proberen de klok terug te draaien naar de gegarandeerde werkgelegenheidsstructuur uit de jaren vijftig.

En wie neemt de leiding op zich? Wie herkent het werk dat gedaan moet worden? Denk aan wat Elon Musk heeft gedaan om nieuwe industrieën te creëren met Tesla, SpaceX en Solar City.

Ik denk, net zoals Musk, dat de Tweede Wereldoorlog op het conto kwam van onze ouders en grootouders en dat de klimaatverandering op het bordje komt van onze generatie en de volgende, en dat is een uitdaging die we het hoofd moeten bieden, anders zullen we de ernstige consequenties moeten aanvaarden. Maar door uitdagingen aan te gaan kunnen we aan een betere toekomst bouwen. Het is inmiddels duidelijk dat de transformatie van onze energie-infrastructuur een heleboel goedbetaalde banen voor mensen oplevert, maar het is ook duidelijk dat de technologie daarbij een heel grote rol gaat spelen. In datacentra, bijvoorbeeld, zorgt kunstmatige intelligentie voor een radicale verhoging van de energie-efficiency. Hoe kunnen we ons elektriciteitsnet opnieuw ontwerpen en bouwen zodat het gedecentraliseerd en adaptief is? Hoe kunnen we gebruikmaken van zelfrijdende voertuigen om de indeling van de stad opnieuw in kaart te brengen en haar vervolgens te veranderen in een groenere, gezondere en fijnere plaats om te wonen? Hoe kunnen we kunstmatige intelligentie inzetten om te anticiperen op het steeds grilliger wordende weer en onze landbouw, steden en economie beschermen?

De aankondiging in 2016 van Mark Zuckerberg en Priscilla Chan dat ze een initiatief financieren dat zich richt op het genezen van alle ziekten tijdens het leven van hun kinderen, is nog een voorbeeld van een stoutmoedige droom die veel verder gaat dan de zwakke verbeeldingskracht van de huidige markt. Het spreekt bijna voor zich dat kunstmatige intelligentie en zelflerende systemen een grote rol gaan spelen in het verwezenlijken van dat ambitieuze doel, naast onze toenemende kennis van de menselijke genetica en biologie. Kunstmatige intelligentie wordt nu al gebruikt om miljoenen radiologische onderzoeken te analyseren, en daarvoor hanteert ze een resolutie- en precisiebereik dat mensen onmogelijk kunnen evenaren. Zo helpt AI artsen ook om de stortvloed aan medische onderzoeksgegevens bij te houden op een niveau dat een menselijke dokter nooit kan bereiken. Het spreekt bijna voor zich dat er bij het uitroeien van ziekten en handicaps voor iedereen ook voor mensen nog bergen werk te verzetten zijn.

De markt werkt niet altijd feilloos. De overheid kan een rol spelen, zoals ze dat ook deed bij het internet, gps en het Human Genome Project. Die rol is niet beperkt tot alleen investeren in fundamenteel onderzoek of in projecten waarvoor een gecoördineerde inzet nodig is die groter is dan wat zelfs de allergrootste commerciële instellingen kunnen bieden. De overheid moet zich ook bezighouden met een falende markt. Dat kan een falende burgerij zijn of gewoonweg het plegen van misdrijven door commerciële actoren betreffen, maar ook de verkeerd geïnterpreteerde fitnessfunctie van financiële markten en de slechte kaarten die economen hanteren die op dit moment een wurgende invloed hebben op onze economie.

Maar de verandering kan en moet beginnen met bedrijven die ‘eigenbelang goed willen bekijken’. Jeff Immelt, ceo bij General Electric na Jack Welch, heeft de zuiver financiële analyses van het oude GE achter zich gelaten en hij heeft het bedrijf voorgesteld om ‘de moeilijkste problemen in de wereld op te lossen’, zoals hij me vertelde op de door mij georganiseerde 2015 Next:Economy Summit. Immelt vindt dat het wereldwijde gebrek aan goede banen voor iedereen de voornaamste zorg zou moeten zijn. ‘We moeten investeren in de volgende generatie en weten wie inzetbaar is en welke vaardigheden nodig zijn. Dat moet net zo goed het doel zijn van bedrijven als van scholen.’ Dat wil zeggen dat goede banen en niet alleen winst, of zelfs prachtige producten, een van de belangrijkste prestaties van een goed bedrijf zijn. Leidinggevenden moeten niet alleen maar klagen dat ze geen goede mensen kunnen vinden. Ze moeten hun verantwoordelijkheid nemen en de mensen opleiden die ze nodig hebben voor de banen van de toekomst. ‘Als er een concurrerende beroepsbevolking moet komen,’ vervolgde hij, ‘moeten wij bij de opbouw daarvan toonaangevend zijn.’

De vraag is niet of er genoeg werk is voor iedereen, maar hoe we de opbrengsten van de productie die door What the Fuck?-technologieën mogelijk is gemaakt eerlijk kunnen verdelen in wat Erik Brynjolfsson en Andy McAfee ‘het tweede machinetijdperk’ noemen. Minder uren werken tegen hetzelfde salaris is een van de manieren om de voordelen van toenemende productiviteit beter te verdelen, en dat is iets wat al jaren wordt gedaan. In 1870 werkte de gemiddelde Amerikaan (man) 62 uur per week; in 1960 was dat gedaald tot iets meer dan 40 uur en daarin is sindsdien niet veel veranderd. Toch is onze levensstandaard veel hoger geworden. Onbetaald werk thuis (meestal gedaan door vrouwen) is nog veel scherper gedaald, van 58 uur in 1900 tot 14 uur in 2011.

Een van de belangrijkste vragen is waarom de betaalde arbeidsuren buitenshuis in de afgelopen vijftig jaar niet verder zijn gedaald, in lijn met de toegenomen productiviteit van werkzaamheden in huis. Een reden daarvoor kan zijn dat de intrede van vrouwen bij betaald werk buitenshuis en daarna de wereldwijde toegang tot goedkope arbeid in lagelonenlanden, en vervolgens rechtstreekse wettelijke maatregelen de onderhandelingspositie voor arbeid lijken te hebben verslechterd; daardoor konden bedrijven het surplus aan de bedrijfswinsten toevoegen en was het niet noodzakelijk de arbeidsweek te verkorten en hogere uurlonen uit te betalen, zoals in het verleden wel het geval was.

Onderwijs is ook een van de redenen waarom het aantal gewerkte uren lager is geworden. Ooit moesten jonge kinderen werken, maar in Amerika stuurden we hen vanaf de negentiende eeuw naar school. In de eerste helft van de twintigste eeuw zorgde de beweging voor middelbaar onderwijs ervoor dat het onderwijs met zes jaar werd uitgebreid; in de tweede helft zorgden hogescholen en universiteiten voor nog eens twee tot vier jaar extra. Het onderwijs zal opnieuw uitgebreid moeten worden om aan de eisen van de eenentwintigste eeuw te kunnen voldoen, zoals in hoofdstuk 15 besproken zal worden.

Er moet iets gebeuren om een einde te maken aan deze ‘tijdelijke fase van slechte aanpassingen’; die heeft al veel te lang geduurd en heeft ongelooflijk veel economische pijn veroorzaakt voor veel te veel mensen! Jammer genoeg blijkt de mens maar heel zelden over een vooruitziende blik te beschikken. In zijn wijze en verhelderende boek, The Wealth of Humans, volgt hoofdredacteur van de Economist Ryan Avent de lessen die we zouden moeten en kunnen leren van de eeuwen van economische en politieke strijd, die van de vernieuwingen in de industriële revolutie tot de succesvolle economieën in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft geleid. Toen de vruchten van de productiviteit op grote schaal werden gedeeld, kwam de voorspoed; de snel om zich heen grijpende ongelijkheid zorgde echter voor vijandschap, politieke onrust en zelfs regelrechte oorlogen. Het mag duidelijk zijn dat ruimhartigheid de beste strategie is.

Machinaal geld en menselijk geld

Een van de voorgestelde mechanismen om de overgang van het huidige systeem naar een mensgerichtere toekomst mogelijk te maken, is het basisinkomen. Dit houdt in dat ieder mens voldoende inkomen ontvangt om zijn of haar basisbehoeften te bekostigen. Voor progressieven klinkt het als een fundamenteel mensenrecht en voor conservatieven als een manier om de complexe regels van de huidige welvaartsstaat radicaal te versimpelen.

De legendarische Amerikaanse vakbondsleider Andy Stern liet het vakbondswerk achter zich om een boek te schrijven over de voordelen van het basisinkomen; in Oakland, Californië, is Y Combinator Research een pilotprogramma gestart; en GiveDirectly, een peer-topeerliefdadigheidsorganisatie, vraagt de gebruikers een pilot in Kenia te financieren. Dit laatste experiment is dubbel fascinerend: het wordt gefinancierd via crowdfunding door gewone mensen, die het platform al gebruiken om rechtstreekse hulp aan de armen te geven, maar omdat de kosten in een ontwikkelingsland lager zijn, kan het programma grootschaliger zijn en is er dus een echt gerandomiseerd onderzoek met controlegroep mogelijk.

Deze experimenten laten zien hoe ver we met het idee zijn gekomen sinds het basisinkomen in 1795 door Thomas Paine voor het eerst werd geopperd, en recenter door Milton Friedman in 1962 (en Paul Ryan in 2014). Je kunt veel argumenten tegen het basisinkomen bedenken, met name de kosten om het voor iedereen te laten gelden, en het feit dat het verschaffen van een inkomen aan mensen, of ze dat nu nodig hebben of niet, de bestaande steun aan de mensen die het echt nodig hebben, om zeep helpt. Het basisinkomen vormt echter een boeiende denkoefening om je een radicaal andere opzet van ons sociaal vangnet voor te stellen en, als je even verder nadenkt over hoe we dat moeten betalen, een radicaal andere manier om de economische taart te verdelen.

Ik vroeg de arbeidseconoom van het mit, David Autor, of er al experimenten werden uitgevoerd met het basisinkomen en wat we daarvan konden leren. Hij vertelde over het contrast tussen Saoedi-Arabië en Noorwegen. Beide landen zijn rijk door enorme olievoorraden, zei hij, maar in Saoedi-Arabië gaat het grootste gedeelte van de rijkdom naar een klein percentage van de bevolking. Men kijkt neer op het gewone werk, dat gedaan wordt door slecht betaalde ‘gastarbeiders’, terwijl een elitair groepje mensen dik betaald wordt voor luizenbaantjes of helemaal niets doet. Autor zegt dat in Noorwegen, daarentegen, ‘elk soort werk gewaardeerd wordt. Iedereen werkt, alleen werken ze allemaal iets minder.’ De royale herverdeling van de oliewinsten en een sterk sociaal vangnet dat gefinancierd wordt door de rijkdom die beschouwd wordt als gemeenschappelijk bezit, maakt Noorwegen tot een van de gelukkigste en rijkste landen ter wereld.

Voor het technologische perspectief wendde ik me tot Paul Buchheit, bedenker van Gmail en nu partner bij Y Combinator, en Sam Altman, directeur van Y Combinator. In een gesprek dat we in 2016 hadden zei Paul tegen mij: ‘Misschien is er straks wel behoefte aan twee soorten geld: machinaal geld en menselijk geld. Machinaal geld is wat je gebruikt om dingen mee te kopen die door machines zijn gemaakt. Die dingen worden steeds goedkoper. Menselijk geld is wat je gebruikt om dingen mee te kopen die alleen door mensen gemaakt kunnen worden.’ Het idee van twee soorten geld moeten we eerder als een provocerende metafoor zien dan als een concreet voorstel. Waarom zouden we twee soorten geld nodig hebben? Geld ís al een mechanisme om de ruilvoet van totaal verschillende soorten goederen en diensten vast te stellen. Ik betwijfel of Buchheit het letterlijk bedoelde. Ik denk dat hij bedoelde dat de primaire aanleiding voor het scheppen van geld in verschillende periodes in de geschiedenis is veranderd. Ooit was het bezit van land de sleutel tot grote rijkdom. Tijdens het industriële tijdperk ontwikkelden we mechanismen die geschikt waren om mensenwerk en machinaal werk optimaal te combineren en in geld om te zetten. In de eenentwintigste eeuw moeten we onze wereld opnieuw reorganiseren en optimaliseren voor een ander soort waarde.

In de ogen van Paul Buchheit is het belangrijkste verschil dat mensen ‘authenticiteit’ kunnen bieden, machines kunnen dat niet. Je kunt een goedkope tafel kopen die door een machine is vervaardigd, zei hij, of een handgemaakte tafel die door een mens is gemaakt. Op de lange termijn zou de prijs van de eerste (in machinaal geld) moeten dalen, maar zal de laatste in menselijk geld altijd ongeveer hetzelfde kosten (ruwweg proportioneel aan het aantal uren dat ervoor nodig is om het product te maken).

Volgens Buchheit is ‘burgerdividend’, de term die Thomas Paine ook gebruikt in Agrarische Gerechtigheid, eigenlijk de juiste benaming voor wat velen een basisinkomen noemen. Paine deed een oproep om de waarde van onbebouwd land met iedere inwoner van de nieuwe Verenigde Staten te delen; Buchheit oppert dat de gehele mensheid recht zou moeten hebben op een gedeelte van de vruchten van de technologische vooruitgang. Dat houdt in dat we in Amerika het belastingbeleid zouden moeten inzetten om een gedeelte van het geld dat voortkomt uit machinale productie te innen en dat te verdelen onder de gehele bevolking, als een soort bezoldiging waarmee iedereen in de dagelijkse behoeften kan voorzien. Bill Gates stelde in 2017 iets soortgelijks voor, een ‘robotbelasting’; die zou gebruikt moeten worden voor de financiering van kinder- of ouderenzorg, of voor onderwijs.

Paul Buchheit vindt dat de bonus van de productiviteitswinst die de volgende generatie machines gaat opleveren, goed verdeeld moet worden, zodat iedereen genoeg ‘machinaal geld’ heeft om te voorzien in zijn of haar basisbehoeften. Door die productiviteitsstijging zouden goederen ook steeds goedkoper moeten worden, waardoor de waarde van het burgerdividend omhooggaat. Dit is de wereld van voorspoed en succes die Keynes voor zijn kleinkinderen voor ogen had.

Maar hoe valt zo’n basisinkomen te betalen? Het totale bedrag dat de Amerikaanse federale overheid aan uitkeringen uitgeeft (668 miljard dollar in 2014), zou neerkomen op slechts 2.400 dollar per persoon. De Nederlander Rutger Bregman, auteur van Gratis geld voor iedereen, een boek over het basisinkomen, verdeelt de koek op een andere manier. Hij wijst erop dat we in plaats van geld te geven aan mensen die het niet nodig hebben, een negatieve inkomstenbelasting zouden kunnen invoeren, zodat het geld alleen terechtkomt bij de mensen die het werkelijk nodig hebben. De schrijvers Matt Bruenig en Elizabeth Stoker berekenden in 2013 dat het slechts 175 miljard dollar zou kosten om alle Amerikanen die onder de armoedegrens leven ten minste op die grens te brengen.

Sam Altman legt uit dat de discussie over de vraag hoe we het basisinkomen moeten bekostigen, de kern mist. ‘Ik weet zeker dat we het ons kunnen veroorloven als het echt nodig is,’ zei hij in 2016 bij een discussie met Andy Stern en Natalie Foster van het Aspen Institute over het basisinkomen bij de wereldwijd opererende durfkapitaalonderneming Bloomberg Beta. In ons gesprek dat erop volgde, zei Sam dat één belangrijk aspect buiten beschouwing wordt gelaten, namelijk dat de technologie enorme productiviteitswinst kan opleveren en dat die gebruikt kan worden om de prijzen van machinaal vervaardigde goederen te verlagen; een mandje met voldoende goederen en diensten om in de basisbehoeften te voorzien, dat vandaag 3.500 dollar kost, zal misschien ook 3.500 dollar kosten in een toekomst waarin machines zoveel mensen van hun baan hebben beroofd dat een basisinkomen noodzakelijk is geworden.

Hal Varian is het daarmee eens. ‘Het is in feite de enige mogelijkheid,’ zei hij tegen mij. Als de mensen een bepaalde technologie omarmen omdat die meer produceert tegen een lagere prijs, dan wordt de koek groter. Waar het werkelijk om draait is hoe die toegevoegde waarde wordt verdeeld.’

Wat Paul en Sam niet hebben genoemd, is dat niet alle goederen in gelijke mate goedkoper worden: in veel steden bijvoorbeeld zijn de kosten voor huisvesting veel sneller gestegen dan de prijzen van consumptiegoederen zijn gedaald. Ook de politieke obstakels die er bij het verdelen van deze koek ongetwijfeld zullen zijn, noemen ze niet. Niettemin zit er voldoende waarheid in dit idee om de metafoor van Paul, dat machinaal geld aan andere regels onderhavig kan zijn dan menselijk geld, te ondersteunen. Op een fundamenteel niveau geldt dat de waarde van machinaal geld aan inflatie onderhevig is, niet zoals gewoon geld dat is, maar omdat de lagere kosten als gevolg van machinale productie de koopkracht ervan steeds verder verhogen. Daarnaast zouden de dalende kosten van machineproductie juist moeten betekenen dat aan werk dat alleen door mensen gedaan kan worden, meer in plaats van minder waarde wordt toegekend.

De rest van dit hoofdstuk is gewijd aan enkele manieren waarop deze toekomstvisie zich al dan niet ontvouwt.

Veel mensen zetten vraagtekens bij een toekomst zonder banen, net als destijds de vele sceptici die waarschuwden dat de softwarebranche het loodje zou leggen als gevolg van opensourcesoftware. De wet van Clayton Christensen voor het behoud van aantrekkelijke winsten gaat hier ook op. Als het ene gewoon wordt, wordt het andere waardevol. We moeten onszelf de vraag stellen wat straks waardevol wordt, als de huidige taken gewoon zijn geworden.

Zorgen en delen

Wat gaan we met onze tijd doen als we een basisinkomen krijgen dat voldoende is om de eerste levensbehoeften mee te bekostigen, of als de tijd die we aan betaald werk besteden net zo sterk zou dalen als de tijd die we aan huishoudelijk werk besteden en de salarissen stijgen? Keynes had gelijk. De belangrijkste vraag voor de mensheid zou móéten zijn hoe we gebruik gaan maken van de bevrijding van economische zorgen, hoe we onze vrije tijd gaan invullen en hoe we ‘verstandig, aangenaam en goed kunnen leven’.

Wat zouden we allemaal kunnen doen met onze tijd als we niet hoefden te werken voor ons dagelijks brood? Om te beginnen: de dingen waarvoor mensen nodig zijn. Zorgen voor onze ouders en vrienden. Een kind voorlezen. En andere dingen die we uit liefde doen. Met een geliefde ergens uit eten gaan is iets wat machines niet efficiënter kunnen maken.

Ik vind het verschil dat Paul aanbrengt tussen twee soorten geld prachtig, maar ik vraag me af of dat beeld wel compleet is. Zijn idee van menselijk geld bestaat uit twee heel verschillende soorten goederen en diensten: namelijk soorten die een intermenselijk karakter hebben – ouderschap, lesgeven en allerlei vormen van verzorging – en soorten die te maken hebben met creativiteit.

Misschien moeten we ‘menselijk geld’ verder onderverdelen in ‘zorggeld’ en ‘creatief geld’. Zorgen en verzorging zijn een levensbehoefte, net als eten en onderdak, en zouden in een rechtvaardige maatschappij niemand onthouden mogen worden.

Zorgen vraagt tijd. En daarmee is de cirkel rond en zijn we weer terug bij de on-demandeconomie als een alternatief voor de traditionele banen. Voor veel mensen zou een on-demandplatform met een betere mix van ‘menselijke’ tijd en machinaal geld waarschijnlijk een echte stap voorwaarts betekenen. De arbeidseconomie zou veel beter af zijn dan met pogingen iedereen weer in het keurslijf van het gereglementeerde industriële tijdperk te dwingen, met standaard veertigurige werkweken. Anne-Marie Slaughter, de voorzitter van New America en auteur van Unfinished Business: Women Men Work Family, merkt op dat de ondemandeconomie ‘niet alleen de verschillende manieren van werken opnieuw zal vormgeven, maar ook de consumptiepatronen’. Zij hoopt op een toekomst waarin de keuze om vrij te nemen om kinderen op te voeden of voor ouders te zorgen geen einde van een carrière betekent. ‘Verzorging is onvoorspelbaar en werk is traditiegetrouw aan vaste uren gebonden. En dat werkt niet,’ zei ze tegen mij in een live interview op mijn 2015 Next:Economy Summit in San Francisco. ‘Je eigen werk indelen is dé oplossing voor het zorgprobleem, maar alleen als we mensen in staat stellen de kost te verdienen én de zorg vragende gezinnen te ondersteunen.’

Economieën gedijen echter bij ruil, en zelfs in de wereld van zorg is geld een vervanger van tijd. En dus bestaat er een zorgeconomie van betaalde professionals bestaande uit leraren, artsen, verpleegkundigen, ouderenverzorgers, kinderoppassen, kappers en masseurs. Wie had in 1950 kunnen vermoeden dat er in 2014 in de Verenigde Staten bijna driehonderdduizend ‘fitnesstrainers’ zouden zijn?

Als je naar de economische situatie kijkt, zie je enorme en nog steeds groeiende aantallen van dit soort dienstverlenende banen. Uit een onderzoek door advieskantoor Deloitte naar Britse volkstellinggegevens bleek dat in 1871 slechts 1,1 procent van de totale beroepsbevolking werkzaam was in de verzorgende sector. In 2011 was dat 12,2 procent. In het onderzoeksrapport staat ook dat het aantal ziekenverzorgenden en -hulpen tien keer zo groot was geworden en het aantal onderwijsassistenten bijna zeven keer zo groot.

In een samenleving met een omgekeerde demografische piramide, waar dus veel meer ouderen zijn dan jongeren om hen te helpen, zien we dat er in 2050 in veel ontwikkelde landen niet voldoende mensen zijn om het verzorgende werk te doen en dat er mogelijk zelfs machines zullen worden ingeschakeld om dat gat te vullen. Het probleem beperkt zich niet alleen tot de ontwikkelde landen, de snel groeiende Chinese middenklasse is ook een gretige afnemer van zorg.

Het lijkt erop dat de markt nog verder zal groeien door on-demandtechnologieën. Seth Sternberg, de oprichter van Honor, een dienst waardoor ouderen langer in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen, beloont zijn zorgverleners als fulltime medewerkers met secundaire arbeidsvoorwaarden, maar gebruikt on-demandtechnologie om de zorg voor de afnemers flexibeler en betaalbaarder te maken. Dat je precies de zorg kunt inkopen die je nodig hebt op het moment dat je die nodig hebt, betekent dat mensen die zich dit soort zorg nooit konden veroorloven dat nu wel kunnen, en die markt wordt steeds groter, zegt Seth.

Het economische probleem is dat werkzaamheden in de zorg in onze samenleving onvoldoende gewaardeerd worden. Als de waslijnparadox ergens van toepassing is, is het hier wel. Waarom verwachten we dat werk dat zo belangrijk is voor onze samenleving, gratis wordt gedaan, of als het dan toch betaald wordt, zo slecht betaald wordt?

Als we met een nieuw schema, een nieuwe kaart gaan werken, met het doel mensenwerk op waarde te schatten in plaats van af te schaffen, moeten we in elk geval allereerst een economische waarde toekennen aan zorgverlening.

Als je erover nadenkt is dat precies wat de meeste landen (en progressieve werkgevers in de Verenigde Staten) doen door betaald ouderschapsverlof voor zowel mannen als vrouwen in te stellen, of wat landen doen als ze de ouderenzorg uit de openbare middelen financieren. (De Verenigde Staten is een van de twee landen waar geen zwangerschapsverlof bestaat, voor vrouwen noch voor mannen; het andere land is Papoea-Nieuw-Guinea.)

Ouderschapsverlof is slechts het begin. De eerste schooljaren van een kind zouden revolutionair kunnen veranderen met een economisch systeem waarin een basisinkomen is geregeld, waardoor ouders de flexibiliteit hebben om meer tijd met hun kinderen door te brengen. Het aanstellen van meer leraren en kleinere klassen op openbare scholen (zodat die in Amerika naar het niveau van de beste particuliere scholen worden getild) zou een andere pragmatische manier zijn om de overgang te maken naar een zorgzame economie. Het begint geleidelijk door te dringen dat we de prijs voor onvoldoende zorg voor kinderen toch wel gaan betalen, als het niet aan het begin is, dan aan gezondheidszorg of detentiekosten in het latere leven.

Zelfs zonder veranderingen in de uitgaven aan kinder- en ouderenzorg of onderwijs verwacht ik dat mensen vanzelf meer van hun inkomen aan zorg, onderwijs en dergelijke zullen uitgeven, mits we het probleem van een betere inkomensverdeling in alle lagen van de maatschappij op een andere manier kunnen tackelen. We weten tenslotte allang dat mensen, als ze voldoende inkomen hebben, in de regel meer uitgeven aan betere, persoonlijke dienstverlening. De rijken leven nog steeds in een wereld waarin dokters visites komen afleggen en privéonderwijs de norm is.

Zou het zo kunnen zijn dat in een wereld waarin routinematige cognitieve taken door AI worden overgenomen, de menselijke inbreng waardevoller wordt en daarmee een concurrentievoordeel heeft?

Blijft de vraag of een combinatie van marktwerking en politieke actie het inkomen kan verhogen van degenen die werk doen dat niet weg geautomatiseerd gaat worden. En ook al zullen er altijd banen genoeg zijn, we moeten ons blijven afvragen wat voor soort leven die banen gaan financieren. Een wereld waarin een klein aantal mensen kan profiteren van productief, uitstekend betaald werk en zich dure hobby’s en perfecte persoonlijke zorg kan permitteren, terwijl anderen een miserabel leven leiden, is een wereld die zich niemand zou moeten willen wensen.