‘Een bezorgde en geëngageerde leraar heeft  redenen te over om zich zorgen te maken. Bijgevolg gedijen cynisme en cultuurpessimisme uitstekend in een leraarskamer’, schrijft Dries Cromheecke. Hij beschrijft de zorgen die bij veel van zijn collega’s leven wanneer het gaat over de ‘modernisering’ van ons onderwijs.

De sfeer in mijn leraarskamer wordt meer en meer bepaald door frustraties over de staat van het onderwijs in Vlaanderen. We zien met eigen ogen hoe slecht het gesteld is met het gemiddelde kennis- en vaardigheidsniveau van onze jeugd en hun vaak belabberde taalniveau lokt nagenoeg dagelijks verbazing uit. Al jaar na jaar bevestigen diverse studies ons aanvoelen.

Was dit maar het enige probleem. Wij zijn tenslotte allemaal in het onderwijs gestapt om de toekomstige generaties wat bij te brengen en kozen sowieso een job met voldoende uitdaging.

Spijtig genoeg wordt het onderwijs ook langs heel wat andere fronten aangevallen. Ik lees in de kranten over de dalende kwaliteit van lerarenopleidingen en foute didactische visies die algemeen verspreid zijn. Sociale media en artificiële intelligentie knagen aan de concentratie, inhoudelijke bagage en kritische ingesteldheid van leerlingen, terwijl ze die paradoxaal gezien net nodig hebben om er op een verantwoorde wijze mee om te gaan.

Een bezorgde en geëngageerde leraar heeft dus redenen te over om zich zorgen te maken. Bijgevolg gedijen cynisme en cultuurpessimisme uitstekend in een leraarskamer.

Over één gigantisch onderwijsprobleem lees en hoor ik echter bitter weinig in de Vlaamse media. Nochtans heeft het mijn bloed al meermaals tot aan het kookpunt gebracht: de ‘modernisering van het secundair onderwijs’. Wat de overheid en de koepels momenteel op de middelbare scholen afvuren, is een draak van een hervorming. Ze lanceren nieuwe structuren, nieuwe richtingen, nieuwe lessentabellen en nieuwe leerplannen. Helaas worden er mijns inziens amper problemen opgelost, maar integendeel net talloze nieuwe problemen bij gecreëerd.

Sommige studierichtingen verdwijnen, terwijl andere een gewijzigde invulling krijgen. Daarnaast worden er nieuwe richtingen gelanceerd. Zoals voorheen krijgt elke richting een label opgeplakt. Het onderscheid tussen aso, kso, tso en bso blijft bestaan, maar daarnaast is er nu ook een indeling in DO-, DG-, DA- en A-richtingen. A-richtingen behoren niet tot het aso, maar tot het bso. De aso-richtingen zijn zogenaamde DO-richtingen: ze zijn ‘domeinoverschrijdend’. Dit in tegenstelling tot sommige tso-richtingen die ‘domeingebonden’ zijn (DG) – als u niet weet wat er met ‘domeingebonden’ en ‘domeinoverschrijdend’ bedoeld wordt, moet u zeker niet op de website van het Departement Onderwijs gaan zoeken; dat wordt daar immers niet afdoende uitgelegd. Niet alle tso-richtingen zijn trouwens DG-richtingen; sommige hebben een ‘dubbele finaliteit’.

Bent u nog mee? Waarschijnlijk niet: deze zogenaamde ‘matrix’ hangt met haken en ogen ineen. Nochtans is een transparante en eenvoudige structuur een must in de communicatie naar leerlingen en ouders toe, die per slot van rekening een doordachte studiekeuze moeten maken.

Ik heb daarnaast mijn sterke twijfels over de inhoud en het nut van sommige nieuwe richtingen. Zo kun je in de tweede graad bijvoorbeeld kiezen tussen de richtingen Economische Wetenschappen en (het nieuwe) Bedrijfswetenschappen. Beide richten zich tot leerlingen die na het middelbaar willen verder studeren en beide hebben hetzelfde hoofdvak: economie. Dit vak heeft trouwens exact hetzelfde leerplan. Er is alleen een verschil in het aantal uren: waar de leerlingen van Economische Wetenschappen dit leerplan in vier lesuren per week kunnen verwerken, krijgen de leerlingen Bedrijfswetenschappen hier zes uur voor. De extra uren die men in deze richting aan dit vak geeft, worden gehaald bij o.m. Frans, wiskunde en geschiedenis. Kortom: de leerlingen uit de richting Bedrijfswetenschappen leren niets méér dan hun leeftijdsgenoten in Economische Wetenschappen — enkel minder. De keuze voor deze richting is dan ook per definitie een negatieve keuze: weg van probleemvakken zoals Frans of wiskunde — toch belangrijke inhoud in een economische richting. Heb je niet liever een degelijke en brede vorming als je hoger onderwijs ambieert?

Volgend jaar komt de ‘modernisering’ naar het vijfde middelbaar, maar zowel het GO als de katholieke koepel hebben nog geen enkel leerplan voorhanden. Welke nieuwe leerstof moeten wij binnen enkele maanden aanbieden? Welke nieuwe vaardigheden worden van de leerlingen verwacht? Al helemaal ridicuul wordt het wanneer scholen beslissingen moeten maken over nieuwe vakken die ze moeten inrichten, want niemand die een flauw idee heeft van welke leerinhouden daarin aan bod zullen komen. Pas na de paasvakantie belooft het Katholiek Onderwijs Vlaanderen meer duidelijkheid te verschaffen. Ook de overheid kan leraren niet verder helpen: hun eindtermen werden vorig jaar vernietigd door het Grondwettelijk Hof.

Deze onrust over volgend schooljaar leeft bij sommige collega’s nog sterker omdat ze zien dat er drastisch gesneden wordt in het aantal uren voor hun vak. Het Katholiek Onderwijs voorziet maar één uur biologie per week meer in de richting Wetenschappen-Wiskunde (een halvering ten opzichte van de huidige situatie), en slechts twee uur Engels in het vijfde jaar Economie-Moderne Talen of Latijn-Moderne Talen (evenveel dus als leerlingen uit wiskundige richtingen). Het GO biedt een groot deel van de aso-leerlingen dan weer een uur minder Nederlands aan.  Is dit geen verschraling van het algemeen secundair onderwijs?

Het is stuitend om te zien hoe zorgeloos en amateuristisch de overheid én de koepels tewerk gaan bij de vernieuwingen van het secundair onderwijs. Nochtans is een grondige en doordachte hervorming meer dan wenselijk. De pijnpunten zijn al decennialang duidelijk: veel leerlingen zitten niet op hun juiste plaats, sociale ongelijkheid wordt in ons onderwijssysteem eerder bestendigd dan weggewerkt en maar liefst een op acht verlaat de schoolbanken zonder diploma. Een goede onderwijsstructuur vermag niettemin veel: ze zorgt ervoor dat elke leerling de vorming krijgt die precies aansluit bij zijn/haar interesses, talenten en toekomstdromen. Daarnaast kan ze ook het lerarentekort (deels) oplossen door richtingen en vakken efficiënter in te richten.

Om deze duurzame en warme scholen van de toekomst uit te tekenen, hebben we echter architecten met visie nodig. Bescherm ons van bric-à-bracverbouwingen en koterijen van mensen zonder kennis van zaken en oog voor het geheel.

Dries Cromheecke is leraar Nederlands en geschiedenis in de derde graad. Hij schrijft deze bijdrage in eigen naam.

Bron: Knack