Het opleiden van volwassenen is een maatschappelijke uitdaging die een specifieke nationale onderwijs-strategie vergt. Om het traject te laten slagen, moeten we onderzoeken met welke moeilijkheden de volwassenen die zich in dit avontuur storten geconfronteerd worden. Bij deze, een eerste analyse.
In België is het aanbod van volwassenenonderwijs verdeeld onder een overvloed aan bedrijven die over het hele grondgebied verspreid zijn. Sommige cursussen worden ondersteund door de Gewesten (de beroepsopleidingen), terwijl andere onder de verantwoordelijkheid van de Gemeenschappen vallen (het onderwijs). Alle werknemers hebben de mogelijkheid om opleidingsverlof te vragen. In bedrijven met meer dan tien werknemers moet de werkgever gemiddeld vijf opleidingsdagen voorzien per voltijdsequivalent per jaar. Werklozen moeten actief en positief meewerken met de opleidingen die de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling voorstelt.
Op het eerste gezicht wordt dus iedereen uitgenodigd om zich permanent te vormen. Nochtans blijkt uit de laatste enquête van Randstad1 dat alleen de meest competente profielen dat doen. De personen in de beroepen met een hoog risico om te verdwijnen, daarentegen, vormen zich niet genoeg. Ook mijn persoonlijke ervaring sluit hierbij aan: met mijn universitair diploma, een zelfstandigenstatuut en (nog) geen ouderlijke verantwoordelijkheden beschik ik over de tijd, middelen en geestelijke ruimte om me eenvoudig te organiseren als ik een bijkomende opleiding wil volgen. Maar dat is uiteraard niet bij iedereen het geval.
Iemand die vrijwillig een voortgezette opleiding volgt, weegt eerst heel wat factoren af. Ten eerste, moet hij/zij een min of meer gelukkige relatie met de academische instelling hebben. Als de schoolervaring pijnlijk was, moet de persoon die onaangename relatie te boven komen, en tegelijkertijd zichzelf ook geruststellen over zijn geestelijk vermogen om de lessen te volgen, taken af te geven en examens af te leggen. Een tweede moeilijkheid, die voor sommige van onze medeburgers onoverkomelijk lijkt, is het fysieke vermogen om dit nieuwe tijdelijke engagement te beheersen. Hoe organiseer ik mijn gezinsleven, de verplaatsingen tussen werk, kinderen en opleiding, en de tijd die besteed wordt aan de lessen en studeren? En niet te vergeten: hoe zorg ik voor een goed contact met mijn werkgever, iets dat moeilijker zou kunnen worden ten gevolge van een minder grote beschikbaarheid? Deze moeilijkheden verklaren waarom heel wat medeburgers zich een voortgezette opleiding niet rustig kunnen voorstellen, ook al zou hun beroep in een min of meer nabije toekomst kunnen verdwijnen.
Het herscholen gebeurt trouwens vaak pas na een gedenkwaardige gebeurtenis, zoals een sociaal plan of een andere werkaanbieding. We zijn het allemaal eens over de voordelen van levenslang leren. Maar we mogen niet wachten tot dat soort gebeurtenissen, om ervoor te zorgen dat iedereen massaal gaat deelnemen aan permanente vormingen.
Begrijpen waarom onze landgenoten al dan niet opleidingen volgen is niet meer dan de eerste fase van het werk. Maatregelen voorstellen die gestoeld zijn op dit micro-economische gedrag is de tweede fase. Ze dan vertalen naar concrete maatregelen zodat het voor het individu gemakkelijker wordt om de beslissing te maken, is de derde en laatste fase. De aanzet voor de twee eerste momenten kan gegeven worden door het maatschappelijke middenveld, iets waar we bij de Vrijdaggroep ook volop over reflecteren. De derde fase – de concrete maatregelen – is de verantwoordelijkheid van de politiek, die de uitdaging moet aangrijpen als een kans om een gemeenschappelijk project te creëren met de bevolking én de onderwijsinstellingen.
We moeten ons allemaal achter een verenigd project schuilen: onze maatschappij de volgende tien jaar omvormen zodat de voortgezette opleiding voor volwassenen integraal deel uitmaakt van onze cultuur, net zoals de schoolplicht dat is voor kinderen.
De Vlaamse sociale partners formuleren drie stappen voor meer levenslang leren.
Eens afgestudeerd, leert de Vlaming nog te weinig bij tijdens zijn / haar loopbaan. Zowel de Vlaamse als federale regering willen daar iets aan doen en denken aan een leer- of opleidingsrekening. Wat men daarmee precies bedoelt, is nog onduidelijk. Daarom formuleren de Vlaamse sociale partners zelf al een aantal aandachtspunten. Ze stellen een driestappenplan voor meer leergretigheid voor. Een eerste stap moet zijn om zo snel mogelijk een digitaal platform uit te bouwen. Voor werknemers en werkzoekenden kan dat via Mijn Loopbaan op de VDAB-website, voor werkgevers en zelfstandigen via het e-loket ondernemers. Via dit digitaal platform krijgt iedereen snel zicht op het aanbod van opleidingen en steunmaatregelen en wordt de stap naar bijleren eenvoudiger.