De federale regering wil de aftrek van huurgelden als beroepskosten aan strikte voorwaarden onderwerpen, en in sommige gevallen gewoonweg niet meer toestaan. Dat blijkt uit een wetsontwerp dat aan de Kamer zal worden voorgelegd en nog moet worden aangenomen.

Als een huurder zijn gehuurde woning of een deel ervan gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroep en de huur fiscaal als kosten inbrengt, wordt de verhuurder belast op zijn werkelijke huurinkomsten en niet op basis van het doorgaans lagere kadastraal inkomen van de woning. Daarom bevat nagenoeg elk woonhuurcontract een clausule die de huurder verbiedt de gehuurde woning voor zijn beroep te gebruiken en de huur fiscaal in te brengen. Doet de huurder dat toch, vaak buiten medeweten van de verhuurder en in weerwil van die clausule, dan zal de fiscus na controle de verhuurder zwaarder belasten, op de werkelijk ontvangen huur. Die laatste kan zijn meerbelasting dan via de rechtbank op de huurder verhalen. Die gang van zaken is uiteraard niet bevorderlijk voor de goede verstandhouding tussen de huurder en de verhuurder.

De zwaardere belasting van de verhuurder is geen automatisme. Ze kan maar worden opgelegd na controle van de belastingaangifte van de huurder. Stelt de belastingcontroleur in die aangifte de aftrek van huurkosten vast, dan moet hij zijn collega die over de belastingaangifte van de verhuurder gaat, daarvan op de hoogte brengen door een fiche op te stellen. Dat vergt menselijk ingrijpen en kost tijd, iets wat de doorsneebelastingambtenaar niet op overschot heeft.

Met de nieuwe wet wil men dat proces automatiseren. Volgend jaar zal de huurder die zijn huur met betrekking tot dit jaar als beroepskosten wenst in te brengen, de persoonsgegevens van zijn verhuurder moeten opnemen in bijlage bij zijn belastingaangifte, zodat de fiscus automatisch de link kan leggen tussen de fiscaal afgetrokken huur (door de huurder) en te belasten huur (bij de verhuurder). Die meldplicht gaat ver. Zo worden niet alleen de naam en het adres van de verhuurder gevraagd, maar ook zijn rijksregister- of nationaal nummer. Het is voor het eerst dat een belastingplichtige zo’n gevoelige persoonsgegevens, niet van hemzelf of van zijn gezin, maar van een derde, de verhuurder, moet prijsgeven in de belastingaangifte. De bijlage zal integrerend deel uitmaken van de aangifte.

De wetgever begeeft zich daarmee op glad ijs, en beseft dat ook. Hij legt de nieuwe meldplicht ter advies voor aan de Gegevensbeschermingsautoriteit. Bovendien zal de wetgever de huurder uitdrukkelijk en specifiek machtigen om het nationaal nummer van de verhuurder aan de fiscus door te geven, die het slechts gedurende een periode van maximaal tien jaar mag bewaren. De nieuwe meldplicht zal ongetwijfeld de drempel verhogen om huurgelden nog als beroepskosten in te brengen.

Bovendien verbiedt het wetsontwerp de huurder soms zijn huur nog als kosten van zijn inkomen af te trekken. Dat is het geval als de huurder en de verhuurder een overeenkomst hebben gesloten voor de verhuring van een woning “die uitsluitend bestemd is voor huisvesting van een gezin of een persoon”, én die overeenkomst (gratis) geregistreerd is. De aard van het contract sluit het beroepsgebruik en de aftrek van huur in principe uit. De verhuurder kan in dat geval – en dat is een goede zaak – niet langer voor onaangename verrassingen komen te staan wanneer zijn huurder een deel van de woning bijvoorbeeld als thuiskantoor gebruikt. Hij kan zijn huur eenvoudigweg niet meer als kosten inbrengen, waardoor de verhuurder belast blijft op het kadastraal inkomen van de woning en niet op de werkelijke huurinkomsten. Zo heeft de verhuurder binnenkort een extra reden om het huurcontract te laten registreren.

Bron: Trends