24 oktober 2023

Geert Schuermans

Terwijl het onderwijsdebat over het dalend kennisniveau hevig woedt, krijgt een ander fenomeen amper aandacht: in weinig landen is het verschil tussen arme en rijke leerlingen zo groot als in Vlaanderen. Onderwijssocioloog Mieke Van Houtte (UGent): “Het Vlaamse onderwijsbeleid gaat niet de juiste richting uit, maar in scholen trekken mensen zich daar steeds minder van aan. Dat soort zachte rebellie stemt mij hoopvol.”

School is deel van de samenleving

Mieke Van Houtte is onderwijssocioloog. Dat wil zeggen dat ze zich in haar onderzoek niet beperkt tot de schoolprestaties van leerlingen. “Dat laat ik graag aan de onderwijskundigen over”, knipoogt ze als we haar spreken in haar kantoor op de Universiteit Gent.

“Natuurlijk is er iets aan de hand met het niveau van leerlingen”, zegt ze als we daarnaar vragen. “Als ik aan studenten vraag wie in het secundair nog een verhandeling geschreven heeft, dan moet ik eerst uitleggen wat ik met een verhandeling bedoel.”

Geduldig legt Mieke Van Houtte uit dat de studies die een dalend kennisniveau aangeven, zoals PISA, eigenlijk meten wat jongeren vandaag weten en kunnen. Die testen meten niet wat er concreet op school gebeurt, al staan ze er niet los van. “Op die lijstjes zakken we met Vlaanderen een beetje. De vraag is echter of dat louter aan ons onderwijs ligt?”

Meer dan een uur lang houdt Van Houtte een vurig betoog om ons onderwijs niet in het luchtledige te zien. Het onderwijs is een instituut dat door onze samenleving gevormd wordt maar deze ook vorm geeft. “Neem leesvaardigheid, die gaat achteruit. Maar tegelijk zien we in heel de samenleving een ontlezing. Hoeveel mensen zie jij op de trein nog met de neus in een boek? We zijn allemaal bezig op onze telefoon, wat nog eens nefast is voor ons concentratievermogen. Het zijn dat soort sociale trends die we dringend mee in het debat moeten nemen, in plaats van de achteruitgang op scholen en leerkrachten te steken.”

In je eigen onderzoek focus je niet enkel op het prestatieniveau van leerlingen.

“Voor mij is welbevinden van leerlingen minstens even belangrijk. Werknemers die zich niet goed voelen, functioneren minder. Daar is zowat iedereen het over eens. Waarom zou dit bij kinderen en jongeren anders zijn?”

“Ik heb het in mijn onderzoek dus over engagement, motivatie en zelfwaardering, maar als socioloog kijk ik uiteraard ook naar de relaties die jongeren met elkaar aangaan. De vriendschappen die ze sluiten.”

En wat zijn dan opvallende conclusies?

“Ik zie grote verschillen tussen jongeren, en voor één keer maak ik me minder zorgen om leerlingen met een migratieachtergrond. Zij gaan vriendschappen aan met een grote diversiteit aan medeleerlingen, ook met Belgische leerlingen. Het probleem zit vooral bij jongeren uit de witte middenklasse die zelden of nooit in contact komen met jongeren met een andere achtergrond. Dat is niet hun schuld. We hebben in Vlaanderen nu eenmaal een schoolsysteem gecreëerd dat leerlingen sociaal en etnisch segregeert.”

En dat is een probleem?

“Absoluut. Op die manier krijg je een duale samenleving. Door de manier waarop ons onderwijs is georganiseerd, hoeven mensen van verschillende komaf elkaar vanaf de leeftijd van 12 jaar niet meer tegen te komen. En wanneer groepen mensen elkaar niet meer ontmoeten, kennen ze elkaar niet. En als je elkaar niet kent, hoe zou je elkaar dan vertrouwen? Waarom zou je dan solidair met elkaar zijn? “

“Sociaal-etnische segregatie heeft ook impact op de verwachtingen van leerkrachten en op de prestaties en ambities van de leerlingen. De brede eerste graad met een A- en B-stroom heeft ons geen stap dichterbij gebracht. Iedereen weet welke scholen er in de omgeving ASO-richtingen aanbieden, en welke scholen TSO en BSO inrichten. Dat betekent dat je in de praktijk altijd een school kiest met bepaalde richtingen en dus een bepaald profiel.”

Die keuze is vaker dan we denken sociaal bepaald?

“Inderdaad, daar speelt een sterke sociale determinant in mee. Jongeren uit arbeidersgezinnen of jongeren met migratieroots zijn meer geneigd om voor technisch- of beroepsonderwijs te kiezen. Jongeren van ouders uit de hogere inkomenscategorieën of een diploma hoger onderwijs kiezen vaker voor algemeen vormende richtingen.”

Gebeurt de keuze van de opleiding in het middelbaar dan niet op basis van de prestaties in de basisschool?

“Uiteraard speelt het cognitieve een belangrijke rol, maar het vormt wel maar een deel van het verhaal. Ook sociale keuzeprocessen zijn belangrijk. Uit onderzoek weten we dat ouders hopen dat hun kind minstens hun geen eigen socio-economische niveau behoudt. Ze mijden het risico dat het lager eindigt.”

“Het gevolg is dat bij de keuze van een studierichting het principe van ‘niet-voor-mensen-zoals-wij’ sterk speelt. Jongeren met een arbeidersachtergrond zijn bijvoorbeeld terughoudend om Latijn te kiezen, ook al kunnen ze dat volgens hun resultaten aan. In hun familie heeft meestal nog nooit iemand Latijn gevolgd. Ze weten dus niet wat dat is maar wel dat ‘het niet iets is voor mensen zoals zij’. Bovendien speelt de angst om het verwijt te krijgen dat ze het hoog in hun bol hebben gekregen.”

Omgekeerd geldt die angst ook voor leerlingen uit de hogere sociale klassen.

“Zeker. In ons onderzoek kwamen we verhalen tegen van jongeren die handig waren en een technische opleiding wilden volgen. Maar dan kwamen hun ouders – meestal was het de vader – in het vizier die zei: ‘Dat is niet voor mensen zoals wij’. Dus starten veel van die jongeren eerst in de Latijnse en zakken ze gaandeweg af. De onderwijswaterval is nog steeds een realiteit in het onderwijssysteem.”

Kan het advies dat leerlingen op het einde van de basisschool krijgen daar geen tegengewicht voor zijn?

“Niet echt. Ten eerste zien we dat hoogopgeleide ouders dat advies naast zich neerleggen als het niet aan hun zelfbeeld of verwachting beantwoordt, terwijl kortgeschoolde ouders het wel opvolgen. Bovendien zijn er in die schooladviezen elementen die de ongelijkheid versterken.”

Hoezo?

“Laat ik dit voorop stellen: leerkrachten bedoelen het zeker niet slecht, maar we zien dat zij in hun beoordeling kenmerken van leerlingen meenemen waarvan we al sinds de jaren 1950 weten dat ze sterk klassegebonden zijn. Zo zie je dat arbeiderskinderen die in principe wel een ASO-richting aankunnen, toch het advies krijgen voor een technische opleiding omdat ze bijvoorbeeld te weinig zelfstandig werken.

”Zoiets doet natuurlijk al onze sociologische alarmbellen afgaan omdat dit vaardigheden zijn die typisch met de professionele beroepen van de hogere milieus samenhangen. In managementfuncties is het bijvoorbeeld essentieel dat je zelf initiatief neemt, terwijl dat in een arbeidersfunctie net niet geapprecieerd wordt. Ouders geven dat zonder het te beseffen door aan hun kinderen.”

Je hebt het hier nu al een aantal keer over het belang van klasse. Nochtans gaat het daar in het maatschappelijke debat amper over. We richten ons eenzijdig op leerlingen die geen of slecht Nederlands spreken.

“Haast elk wetenschappelijk onderzoek toont aan dat taal een rol speelt. Je moet Nederlands kunnen om het goed te doen op school. Maar als we willen verklaren waarom jongeren met migratieroots het minder goed doen en we controleren voor socio-economische status, dan zien we dat dat het doorslaggevende kenmerk is. Kansenongelijkheid in het onderwijs is eigenlijk heel sterk socio-economisch bepaald.”

Hoe keer je dat?

“Dat is erg moeilijk. Wat helpt zijn voorbeeldfiguren die in een samenleving geprivilegieerde posities innemen en van daaruit voor emancipatie van hun groep vechten. Waarom hebben we stappen gezet in de vrouwenemancipatie? Omdat vrouwen zijn gaan studeren.”

“Dezelfde evolutie zie je stilaan ook bij mensen met een migratieachtergrond. In Gent heb je Burgerplicht waarin mensen uit de Turkse middenklasse hun gemeenschap op sleeptouw nemen. Het is zeer vergelijkbaar met wat de vakbonden vroeger voor arbeidersjongeren betekenden. Alleen zie je dat in het middenveld het verhaal van klassenongelijkheid vandaag op de achtergrond verzeild geraakt is.”

Terug naar het etnisch-culturele aspect. Hoe sta jij tegenover het gebruik van andere talen dan Nederlands in de klas?

“Uit internationaal onderzoek blijkt dat je kinderen een goede basis moet geven in hun moedertaal. Als dat fundament stevig is, wordt het veel makkelijker om hen een tweede taal te leren. Dat is ook niet vreemd. Ook wij bouwden eerst vertrouwen en taalvaardigheid op in het Nederlands en leerden zo goed Frans en Engels.”

De thuistaal van jongeren kan dus een hulpmiddel zijn?

“Leerkrachten denken nogal eens dat jongeren hen uitlachen als ze onder elkaar in hun eigen taal aan het babbelen zijn. Wij hebben dat uitgezocht: we lieten jongeren een groepswerk maken, gaven aan dat het toegelaten was om in de eigen taal met elkaar te spreken, namen de werkzaamheden op en analyseerden het later.”

“Wat bleek? Er werd al eens een grapje gemaakt in de eigen taal, maar veel vaker werd deze gebruikt om elkaar zaken uit te leggen die ze eerst niet goed begrepen. Het gebruik van de eigen thuistaal was een voordeel waardoor leerlingen beter leerden. Bovendien zegt ander onderzoek dat leerlingen zich veel beter voelen op school wanneer ze die eigen taal mogen spreken.”

Nochtans wil Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts enkel nog Nederlands op school. Hij wil zelfs ouders via het Groeipakket straffen als ze hun kinderen onvoldoende Nederlands bijbrengen.

“Waarmee hij dus alle wetenschappelijke inzichten aan de kant schuift. Toch vind ik die uitspraken geen verrassing. Ze passen in het verhaal van individuele verantwoordelijkheid dat je op tal van andere terreinen ook ziet.”

“Dat is geen toeval. Als je louter wijst op de persoonlijke verantwoordelijkheid van mensen dan valt de maatschappelijke verantwoordelijkheid weg. Politici kunnen er dan hun handen van aftrekken, want structuren doen er niet meer toe. Je ziet dat in het discours van Ben Weyts over taal, maar de terugkeer van het concept ‘IQ’ in het onderwijs wijst daar ook op.”

Nochtans is IQ een betwistbaar concept dat vaak gebruikt wordt om groepen in kwetsbare positie uit te sluiten.

“Zeker in een psychologische benadering van het onderwijs duikt het begrip opnieuw op, ook in Vlaanderen. Ongelijkheid in het onderwijs wordt dan gewoon het resultaat van individuele intelligentie. Alleen is de cruciale vraag wat je precies onder intelligentie begrijpt. Daar zijn we al decennialang niet uit. Maar eigenlijk zeg je omfloerst dat al die arbeiders- en migrantenkinderen gewoon dom zijn.”

“Wat bleek? Er werd al eens een grapje gemaakt in de eigen taal, maar veel vaker werd deze gebruikt om elkaar zaken uit te leggen die ze eerst niet goed begrepen. Het gebruik van de eigen thuistaal was een voordeel waardoor leerlingen beter leerden. Bovendien zegt ander onderzoek dat leerlingen zich veel beter voelen op school wanneer ze die eigen taal mogen spreken.”

Nochtans wil Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts enkel nog Nederlands op school. Hij wil zelfs ouders via het Groeipakket straffen als ze hun kinderen onvoldoende Nederlands bijbrengen.

“Waarmee hij dus alle wetenschappelijke inzichten aan de kant schuift. Toch vind ik die uitspraken geen verrassing. Ze passen in het verhaal van individuele verantwoordelijkheid dat je op tal van andere terreinen ook ziet.”

“Dat is geen toeval. Als je louter wijst op de persoonlijke verantwoordelijkheid van mensen dan valt de maatschappelijke verantwoordelijkheid weg. Politici kunnen er dan hun handen van aftrekken, want structuren doen er niet meer toe. Je ziet dat in het discours van Ben Weyts over taal, maar de terugkeer van het concept ‘IQ’ in het onderwijs wijst daar ook op.”

Nochtans is IQ een betwistbaar concept dat vaak gebruikt wordt om groepen in kwetsbare positie uit te sluiten.

“Zeker in een psychologische benadering van het onderwijs duikt het begrip opnieuw op, ook in Vlaanderen. Ongelijkheid in het onderwijs wordt dan gewoon het resultaat van individuele intelligentie. Alleen is de cruciale vraag wat je precies onder intelligentie begrijpt. Daar zijn we al decennialang niet uit. Maar eigenlijk zeg je omfloerst dat al die arbeiders- en migrantenkinderen gewoon dom zijn.”

Zijn de lege boterhammendozen het grote probleem?

“Het compenserende vermogen van scholen geldt minstens evenzeer voor kennisoverdracht. Alleen is het lerarenkorps vandaag redelijk homogeen: witte vrouwen uit de middenklasse zetten de toon. Die achtergrond maakt het blijkbaar moeilijk om te zien dat ze soms onbewust opdrachten geven die voor sommige leerlingen haast onmogelijk uit te voeren zijn.”

“Het gaat vaak over schijnbaar eenvoudige taken, zoals thuis een collage maken over de actualiteit. In een middenklassengezin slingeren er zeer waarschijnlijk kranten en tijdschriften rond. In kwetsbare gezinnen is dat minder het geval en de kans dat kinderen die kapot mogen scheuren is al helemaal klein. Compenseer dat op school. Leg een stapel kranten en tijdschriften en zorg ervoor dat de opdracht klassikaal gebeurt.”

Hoe creëer je dat bewustzijn?

“Op de eerste plaats door leerkrachten in spe ervan te doordringen dat hun referentiekader niet vanzelfsprekend is voor leerlingen in een kwetsbare positie.”

“Je hebt over heel Vlaanderen, fantastische projecten met brugfiguren. Ik heb in Gent gezien wat een impact ze hebben. Brugfiguren kunnen aan leerkrachten de thuissituatie uitleggen. Het is makkelijk gezegd dat leerlingen hun problemen aan de schoolpoort moeten achterlaten, maar in de praktijk is dat natuurlijk een naïef idee. Als er thuis een vechtscheiding aan de gang is, als een vader in de gevangenis zit, als er armoede heerst … dan moeten leerkrachten dat weten. Brugfiguren kunnen het verschil maken.”

Die brugfiguren worden best betrokken bij het beleid van de school?

“Liefst wel, anders blijft het bij brandjes blussen. Brugfiguren moeten volwaardig deel uitmaken van het schoolteam en de keuzes daar kunnen bevragen. Denk bijvoorbeeld aan een school die van ouders verwacht dat ze thuis voorlezen. Dat klinkt nobel, maar je weet gewoon dat er gezinnen zijn waar dat niet gebeurt omdat de ouders zelf niet goed kunnen lezen, omdat ze er de tijd niet voor hebben, omdat hun leven er heel anders uitziet dan dat van de mensen in de lerarenkamer….”

“Het is aan brugfiguren om dat uit te leggen en er mee voor te zorgen dat de school dit gaat compenseren, en zeker die gezinnen niet gaat culpabiliseren.”

Ben je eigenlijk hoopvol dat we de onderwijstanker ooit nog kunnen keren?

“Als ik met leerkrachten spreek, hoor ik steeds meer realiteitszin. De dag nadat Ben Weyts had aangegeven dat hij enkel nog Nederlands op de speelplaats wilde horen, waren de reacties ongelooflijk, maar dan wel in goede zin: ‘Denkt die nu echt dat wij tijd hebben om voor zoiets klein op de speelplaats te patrouilleren?’”

“Hetzelfde met de lege brooddozen. Een kind met honger kan niet leren. Dus zeggen leerkrachten: ‘Wij gaan die boterhammen gewoon smeren. Punt!’ Het Vlaamse onderwijsbeleid gaat niet de juiste richting uit, maar in scholen trekken mensen zich daar steeds minder van aan. Dat soort zachte rebellie stemt mij hoopvol.”

Bron: sociaal.net