De voorbije maanden explodeerden de energieprijzen. Ook in ons land. Dat heeft grote budgettaire gevolgen voor de gezinnen. Toch wordt niet iedereen gelijk getroffen. Een studie van Mathias Somers voor denktank Minerva “Elektriciteitsverbruik in Vlaanderen. Wie verbruikt hoeveel?” onderzoekt de link tussen inkomen en verbruik. Daar vallen heel wat lessen uit te trekken, zowel naar financieel ondersteunend beleid naar koopkracht als voor een duurzaam energiebeleid. Allebei zaken met een hoge prioriteit in de samenleving.
Aangezien het omwille van privacy redenen niet mogelijk is om de situatie op het niveau van individuele huisgezinnen te bestuderen onderzoekt de studie het verbruik op het niveau van wijken. Statbel onderscheidt zo’n 20 000 sectoren afhankelijk van morfologie, inkomen gezinssamenstelling etc. in België. Zo’n 9000 van die sectoren bevinden zich in Vlaanderen. Naast het fiscale inkomen is ook het aantal gezinnen en afnamepunten voor elektriciteit bekend van die wijken. Zo kan van elke buurt het gemiddeld inkomen en het gemiddeld verbruik worden bepaald. Dat wordt dan vergeleken met het Vlaamse gemiddelde.
De rijkere buurten zijn overigens eerder te vinden in het centrum van het land en in een gordel rond de Antwerpse binnenstad. Het West-Vlaamse hinterland en Limburg kennen gemiddeld lagere inkomensbuurten. Ook binnen steden zijn er soms relatief grote verschillen. Bijvoorbeeld Zurenborg of Bijloke zijn opmerkelijk rijker dan Rabotof Borgerhout-Gemeentehuis.
Als je alle buurten indeelt per deciel, krijg je in het eerste deciel de buurten met de tien procent armste inwoners. Het tiende deciel de buurten met de tien procent rijkste inwoners. Daarnaast kan je dezelfde oefening nog eens maken op het vlak van bevolkingsdichtheid en elektriciteitsverbruik. Ook kan je de oefening nog eens herhalen per vintiel (5 procent).
Rijken verbruiken meer energie
“Uit deze analyse,” zo stelt Somers, “blijkt dat er, niet verrassend, een grote kloof gaapt tussen het inkomen van de rijkste buurten en het inkomen van de armste buurten.” Vijf procent van de Vlamingen woont in een wijk waarvan het inkomen 40% hoger ligt dan het gemiddelde inkomen. Omgekeerd woont vijf procent van de Vlamingen in een wijk waarvan het inkomen nauwelijks 60 procent van het gemiddelde bedraagt. De inkomens in het hoogste deciel zijn dubbel zo hoog als die in het laagste deciel.
Die inkomenskloof vertaalt zich ook in een groot verschil in energieverbruik per persoon. In de buurten met het rijkste inkomensdeciel verbruikt men gemiddeld 20 procent elektriciteit meer dan het Vlaamse gemiddelde. De 5 procent rijkste Vlamingen verbruiken zelfs 30 procent meer dan de gemiddelde Vlaming. Het verbruik in de armste wijken ligt daarentegen een stuk lager. In het armste inkomensvintiel verbruikten mensen een kwart minder dan het Vlaamse gemiddelde. In het armste deciel gaat het om 20 % minder. Zo gebruiken mensen uit het rijkste inkomensdeciel de helft meer dan mensen uit het laagste inkomensdeciel. Mensen uit het hoogste inkomensvintiel verbruiken zelfs 70 procent meer dan mensen uit het laagste inkomensvintiel. Kortom: hoe rijker de buurt hoe hoger het elektriciteitsverbruik.
Algemeen verbruik laatste jaren gedaald
Als je het historisch bekijkt is het elektriciteitsverbruik afgenomen van het net in Vlaanderen een stuk gedaald. Tussen 2011 en 2020 daalde dat jaarlijks met zo’n 3 procent. Een gemiddeld huishouden nam in 2020 zo’n kwart minder elektriciteit af van het net dan in 2011. Dit weerspiegelt grotendeels de toename aan installaties om zelf elektriciteit op te wekken, vooral zonnepanelen, wier totale vermogen in dezelfde tijdspanne verdubbelde. Maar hier geldt dat hoe hoger de inkomens hoe meer de afname van elektriciteit op het net daalde.
In het laagste inkomensdeciel daalde de energie afname tussen 2018 en 2020 met 4,1 procent terwijl het in het hoogste inkomensdeciel daalde met 7,6 procent. Wat kan aantonen dat het beleid vooral de hogere inkomenscategorieën heeft bereikt met haar financieringssystemen. Vaak omdat er prefinanciering nodig was of voordelen fiscaal verkregen konden worden. Twee zaken die minder vanzelfsprekend zijn voor lagere inkomens. Desondanks blijft het beeld van een hoger verbruik bij hogere inkomenscategorieën heel duidelijk.
De gegevens van de studie lijken belangrijk om mee te nemen voor het beleid. Er zijn economische redenen, geo-politieke redenen, klimaatredenen en sociale redenen waarom sterke koersveranderingen nodig zijn in het energiebeleid. Maar terwijl we een traditie hebben in ons land van maatregelen die zeggen de middenklasse te ondersteunen, blijkt in de praktijk vaak dat het de hogere inkomens zijn die het meest profiteren en de laagste inkomens die de dupe zijn.
Wat nu met lineaire maatregelen?
Een voorbeeld hiervan zijn lineaire maatregelen als de BTW-verlaging op elektriciteit van 21% naar 6%. De 15 % daling levert een veel groter bedrag op voor een grootverbruiker dan voor een kleinverbruiker. Bovendien beloont het verbruik, terwijl er net minder verbruikt zou moeten worden en dit door middelen van de overheid (van ons allen) te herverdelen naar de rijken, waardoor de laagste inkomens twee keer verliezen.
Terwijl de laagste inkomens ondanks hun minder grote verbruik toch een relatief groter deel van hun inkomen moeten spenderen aan elektriciteit, wat hen extra gevoelig maakt aan de impact van allerlei maatregelen en de prijsschommelingen op de energiemarkt. Zij hebben gezien hun lagere verbruik waarschijnlijk ook minder marge om nog makkelijk energie te besparen (zeker als dat gepaard moet gaan met de aankoop van zuiniger, en in aankoop vaak duurdere, apparaten). De veelvuldige ‘tips’ die sinds de prijsescalatie honderden euro’s beloven te helpen besparen in allerlei media lijken dan ook minder van toepassing voor hen.
Het onderzoek van Minerva kan voor het beleid ook een inspirator zijn om zich af te vragen waar de grote verschillen in elektriciteitsverbruik vandaan komen en of er misschien quick wins mogelijk zijn door bepaalde doelgroepen zoals rijke grootverbruikers te targeten en te sensibiliseren? Komt het grootverbruik bij hoge inkomens voort uit grotere woningen die meer elektriciteit verbruiken? Is er meer elektronische apparatuur voor het automatiseren van allerlei dagdagelijkse taken of voor entertainment? Grotere televisies? Krachtiger computers? Komt het door het feit dat ze door hun hogere inkomen minder budgettair bewust zijn en daarom minder rationeel omspringen met middelen en dus niet zo zorgzaam omspringen met energie? Misschien kan gericht onderzoek bij de sociologische doelgroep van de rijken de aanzet zijn tot een sensibiliseringscampagne om de rijken te helpen bij een rationeler verbruik. Of om hen te helpen bij een maatschappelijk verantwoord budgetbeheer.
Investeren in basisapparatuur
Tegelijk moet het besef van de geringe besparingsmarge van de laagste inkomensgroepen en het feit dat ze meer van hun inkomen besteden aan energie ook leiden tot oplossingen op maat. Minerva spreekt van progressieve tarieven: gebaseerd op inkomen en verbruik. Met lage tarieven voor basisbehoeftenverbruik bij lage inkomens en dure tarieven voor luxeverbruik bij hoge inkomens.
Maar misschien, zo voegen wij daaraan toe, kan er misschien het debat geopend geopend worden van een rollend fonds (of premies)? Waarbij de overheid investeert in duurzame basisapparatuur voor lage inkomens die deels terugverdiend worden door de winst op de energiefactuur? Of door in te zetten op het delen van elektrische apparatuur per wijk? Denk bijvoorbeeld aan een wijkwascentrum of strijkcentrum? Zo wordt bespaard op apparaten door de gezinnen, kan er geïnvesteerd worden in duurzame apparatuur, wordt er bespaard op de energiefactuur en wordt het sociaal weefsel versterkt.
Dit artikel is een overname van Climaxi vzw waar het op 16 augustus 2022 gepubliceerd is.