In 1903 schreef Rosa Luxemburg een artikel over het belang van marxistische theorie en het dialectisch verband met revolutionaire praktijk. Ze deed dit naar aanleiding van de 20ste verjaardag van de dood van Marx. Welk beter eerbetoon kon ze aan Marx brengen dan door de essentie van het marxisme uit te leggen? Hieronder een eerste vertaling van die tekst.
Marxistische theorie en de arbeidersklasse (1903)
‘De filosofen hebben de wereld enkel verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan haar te veranderen’. (Marx’ elfde stelling over Feuerbach).
Twintig jaar geleden legde Marx zijn hoofd te ruste. En hoewel we slechts een paar jaar geleden wat de Duitse professoren de ‘crisis van het marxisme’ noemen meemaakten, volstaat het om een blik te werpen op de massa’s die vandaag enkel al in Duitsland het socialisme volgen en op het belang van het socialisme in alle zogenaamd beschaafde landen, om de immense impact van het werk van Marx te bevatten.
Als het erom ging om in een paar woorden uit te drukken wat Marx voor de hedendaagse arbeidersklasse heeft gedaan, dan zou men kunnen zeggen: Marx heeft de moderne arbeidersklasse als historische categorie blootgelegd, dat wil zeggen als een klasse met bijzondere historische bestaansvoorwaarden en bewegingswetten. Een massa van loonarbeiders, die tot solidariteit worden aangezet door de gelijkenis van hun sociale bestaan in de burgerlijke maatschappij en op zoek zijn naar een uitweg uit hun toestand en deels naar een brug naar het beloofde land van het socialisme, bestond aantoonbaar al in kapitalistische landen vóór Marx. Marx was de eerste die arbeiders tot de arbeidersklasse verhief door hen te verbinden met de specifieke historische taak van het veroveren van de politieke macht doorheen de socialistische revolutie.
De klassenstrijd voor het veroveren van de politieke macht was de brug die Marx sloeg tussen het socialisme en de arbeidersbeweging die elementair oprijst uit de grond van de huidige maatschappij.
De burgerij heeft altijd een zeker instinct getoond toen ze de politieke aspiraties van de arbeidersklasse met haat en angst volgde. Al in november 1831, toen Casimir Périer [1] aan de Franse Kamer van Afgevaardigden verslag uitbracht over de eerste impulsen van de arbeidersklasse op het continent, zei hij: “Heren, we kunnen opgelucht zijn! Uit de arbeidersbeweging van Lyon is niets politieks voortgekomen.” De heersende klassen beschouwden namelijk elke politieke impuls van de arbeidersklasse als een vroeg teken van de komende emancipatie van de arbeiders uit het paternalisme van de burgerij.
Alleen Marx slaagde erin om de politiek van de arbeidersklasse te funderen op de bewuste klassenstrijd en het zo om te smeden tot een dodelijk wapen tegen de orde van de bestaande maatschappij. De materialistische opvatting van de geschiedenis in het algemeen en de marxistische theorie van de kapitalistische ontwikkeling in het bijzonder vormen het fundament van de huidige socialistische arbeiderspolitiek. Alleen iemand voor wie de essentie van socialistische politiek en de essentie van het marxisme evenzeer een mysterie zijn, kan denken aan klassenbewuste arbeidspolitiek buiten de marxistische theorie.
Engels (1886) formuleerde in zijn Feuerbach de essentie van de filosofie als de eeuwige vraag naar de relatie tussen denken en zijn, de vraag naar het menselijk bewustzijn in de objectieve, materiële wereld. Als we de concepten van zijn en denken overbrengen van de abstracte wereld van de natuur en individuele speculatie, waar professionele filosofen met ijzeren vastberadenheid aan vasthouden, naar het domein van het maatschappelijke leven, dan kan hetzelfde in zekere zin gezegd worden over het socialisme. Socialisme is altijd het gevoel voor en het zoeken naar middelen en manieren geweest om het zijn in overeenstemming te brengen met het denken, namelijk om de historische bestaansvormen in overeenstemming te brengen met het maatschappelijk bewustzijn.
Het was aan Marx en zijn vriend Engels overgelaten om de oplossing te vinden voor een eeuwenoude moeizame taak. Marx heeft de belangrijkste drijfveer van de geschiedenis onthuld door te ontdekken dat de geschiedenis van alle tot nu toe bestaande samenlevingen in laatste instantie de geschiedenis is van haar productie- en ruilrelaties, waarvan de ontwikkeling zich onder de heerschappij van het privé-eigendom in de politieke en sociale instellingen manifesteert als klassenstrijd. Daarmee hebben we een verklaring gekregen voor de noodzakelijke ongelijkheid tussen bewustzijn en zijn in alle tot nu toe bestaande samenlevingsvormen, tussen menselijke wil en sociale actie, en tussen bedoelingen en resultaten.
Dankzij marxistische ideeën ontdekte de mensheid voor het eerst het geheim achter haar eigen maatschappelijke proces. Bovendien legde de ontdekking van de wetten van de kapitalistische ontwikkeling ook de weg uit die de maatschappij aflegde van haar natuurlijke, onbewuste stadium, waarin de geschiedenis werd gemaakt op de manier waarop bijen hun honingraten bouwen, naar het stadium van de bewuste, weloverwogen, echte menselijke geschiedenis, waarin voor het eerst de wil en het handelen van de maatschappij met elkaar in overeenstemming komen, zodat de sociale mens voor het eerst in duizenden jaren zal doen wat hij wil doen.
“De sprong van de mensheid uit het rijk van de noodzakelijkheid naar het rijk van de vrijheid,” om met Engels te spreken (Anti-Dühring, 1877), die enkel door de socialistische revolutie kan gerealiseerd worden, vindt al plaats binnen de bestaande orde – in de socialistische politiek. Met de Ariadne-draad van Marx’ theorie in de hand is de arbeiderspartij vandaag de enige partij die vanuit historisch oogpunt weet wat ze doet en daarom doet wat ze wil. Dit is het hele geheim van de kracht van de socialisten.
De burgerlijke wereld is al lang verbaasd over de verbazingwekkende veerkracht en gestage vooruitgang van het socialisme. Van tijd tot tijd zijn er enkele seniele idioten die, verblind door de bijzonder morele successen van onze politiek, de burgerij adviseren om lessen te trekken uit ons ‘voorbeeld’ en uit de geheime wijsheid en het idealisme van het socialisme. Ze begrijpen niet dat wat een bron van leven en een bron van jeugd en energie is voor de opkomende politieke van de arbeidersklasse, dodelijk gif is voor de burgerlijke partijen.
Want wat is het eigenlijk dat ons de innerlijke morele kracht geeft om de grootste repressie, zoals tien jaar van de wet tegen socialisten,[2] met zoveel lachende moed te doorstaan en van ons af te schudden? Is het bijvoorbeeld de gretigheid van de onterfden om kleine verbeteringen van hun toestand na te streven? De moderne arbeidersklasse is in tegenstelling tot de filistijn en de kleinburger niet bereid een held te worden omwille van het alledaagse comfort. De eenvoudige, nuchtere onverdraagzaamheid van de wereld van de Engelse vakbonden laat zien hoe weinig het pure vooruitzicht van kleine materiële voordelen voor de arbeidersklasse in staat is om een morele vlucht te creëren.
Is het misschien het ascetische stoïcisme van een sekte die net als bij de oorspronkelijke christenen des te feller opflakkert naarmate er meer vervolging is? De moderne arbeider is, als erfgenaam en leerling van de burgerlijke maatschappij, veel te veel een geboren materialist en een gezond zinnelijk mens van vlees en bloed om alleen liefde en kracht voor zijn ideeën te putten uit martelingen in overeenstemming met de slavenmoraal.
Is het uiteindelijk de ‘rechtvaardigheid’ van onze zaak die ons zo onneembaar maakt? De doelen van de Chartisten, de volgelingen van Weitling [3] en de utopische socialistische scholen waren niet minder ‘rechtvaardig’ dan onze doelen, maar desondanks bezweken ze allemaal al snel onder de veerkracht van de moderne maatschappij.
Als de arbeidersbeweging vandaag zegevierend de manen schudt en alle gewelddaden van de vijandelijke wereld trotseert, dan is dat vooral te danken aan haar kalme inzicht in de rechtmatigheid van de objectieve historische ontwikkeling, het inzicht in het feit dat de “kapitalistische productie” “met de onverbiddelijkheid van een natuurlijk proces […] haar eigen negatie” voortbrengt (Marx 1867) – namelijk de onteigening van de onteigenaars, de socialistische revolutie. Het is dit inzicht waaruit de arbeidersbeweging de stevige garantie voor haar eindoverwinning put, niet alleen onstuimigheid, maar ook het geduld, de kracht tot actie en de moed om te volharden.
De eerste voorwaarde voor een succesvolle politiek van strijd is het begrijpen van de bewegingen van de tegenstander. Maar wat is de sleutel tot het begrijpen van de burgerlijke politiek tot in de kleinste vertakkingen en de labyrinten van de dagelijkse politiek, zodat we net zo goed beschermd zijn tegen verrassingen en illusies? De sleutel is niets anders dan het inzicht dat we alle vormen van maatschappelijk bewustzijn in hun innerlijke beroering moeten verklaren vanuit de belangen van klassen en groepen, vanuit de tegenstellingen van het materiële leven en in laatste instantie vanuit “het conflict tussen de sociale productiekrachten en de productieverhoudingen.” (Marx 1859).
En wat geeft ons het vermogen om onze politiek aan te passen aan nieuwe verschijningsvormen van het politieke leven, zoals bijvoorbeeld de wereldpolitiek, en vooral om die te beoordelen, ook zonder bijzonder talent en diepgang, met de diepgang van het oordeel dat doordringt tot de kern van de verschijningsvorm zelf, terwijl de meest getalenteerde burgerlijke critici alleen maar aan de oppervlakte krabben of verstrikt raken in hopeloze tegenstellingen bij elke blik in de diepte? Nogmaals, niets anders dan het overzicht van de historische ontwikkeling gebaseerd op de regel dat “de wijze waarop het materiële leven wordt geproduceerd, voorwaarde is voor het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen.” (Marx 1859).
Wat is het dat ons bovenal een maatstaf geeft om bij de keuze van de wegen en middelen van de strijd doelloze experimenten en utopische escapades te vermijden die een verspilling van energie zijn? Als we eenmaal de richting van het economische en politieke proces van de hedendaagse samenleving begrijpen, kan dit begrip niet alleen dienen als maatstaf voor de algemene richting van ons campagneplan, maar ook voor elk detail van onze politieke inspanningen. Dankzij deze richtlijn is de arbeidersklasse er voor het eerst in geslaagd om het idee van het socialisme als het uiteindelijke doel om te zetten in de dagelijkse politiek en om het dagelijkse politieke detailwerk te verheffen tot het uitvoerende instrument van het grote idee. Er was burgerlijke politiek geleid door arbeiders en er was revolutionair socialisme vóór Marx. Maar pas sinds Marx en door Marx bestaat er een socialistische arbeidersklasse-politiek die tegelijkertijd en in de meest volledige betekenis van beide woorden revolutionaire Realpolitik is.
Als we onder Realpolitik een politiek verstaan die zichzelf alleen haalbare doelen stelt die ze binnen de kortste tijd wil bereiken met de meest effectieve middelen, dan is het verschil tussen proletarische klassenpolitiek die in de marxistische geest staat en burgerlijke politiek dat burgerlijke politiek echt is vanuit het standpunt van de materiële dagelijkse politiek, terwijl socialistische politiek echt is vanuit het standpunt van de historische tendens van ontwikkeling. Precies hetzelfde verschil kan gevonden worden tussen een vulgaire economische theorie van waarde die waarde opvat als een verschijning vanuit het standpunt van het marktkraam en de marxistische theorie die waarde opvat als een maatschappelijke verhouding in een bepaald historisch tijdperk.
Maar Realpolitik van de arbeidersklasse is ook revolutionair in die zin dat het in alle onderdelen van zijn streven verder gaat dan de grenzen van de bestaande orde waarin het opereert, door zichzelf slechts bewust te beschouwen als het voorstadium van de handeling die Realpolitik van de arbeidersklasse verandert in de politiek van de heersende revolutionaire arbeidersklasse.
Op deze manier doordringt en verlicht de theorie van Marx alles – de morele kracht, waarmee we gevaren overwinnen; onze strijdtactiek, zelfs de laatste details ervan; onze kritiek op tegenstanders; onze dagelijkse agitatie, waarmee we de massa’s voor ons winnen; ons hele werk tot in de vingertoppen. En als we hier en daar de illusie koesteren dat onze politiek vandaag met al haar innerlijke kracht onafhankelijk is van de theorie van Marx, dan toont dit alleen maar aan dat onze praxis in de termen van Marx spreekt, hoewel we het niet weten, net zoals de bourgeois van Molière in proza sprak.
Het volstaat dat we de prestaties van Marx visualiseren om te begrijpen dat de burgerlijke maatschappij hem tot haar dodelijke vijand maakte vanwege zijn concept van de socialistische revolutie van de arbeidersklasse. Het werd de heersende klassen duidelijk dat het overwinnen van de moderne arbeidersbeweging betekende dat Marx overwonnen moest worden. In de twintig jaar sinds de dood van Marx hebben we een constante reeks pogingen gezien om de geest van Marx in de theorie en praktijk van de arbeidersbeweging te vernietigen.
De arbeidersbeweging heeft vanaf het begin van haar geschiedenis geschipperd tussen de twee polen van revolutionair-socialistisch utopisme en burgerlijke Realpolitik. De volledig absolutistische of semi-absolutistische pre-burgerlijke maatschappij vormde de historische bodem van de eerste. De revolutionair-utopische fase van het socialisme in West-Europa is in grote lijnen afgesloten met de ontwikkeling van burgerlijke klassenheerschappij, hoewel we tot op de dag van vandaag enkele terugvallen daarin kunnen waarnemen. Het andere gevaar – verdwalen in de lappendeken van de burgerlijke Realpolitik – is pas ontstaan toen de arbeidersbeweging zich versterkte op het terrein van het parlementarisme.
Het idee was dat het burgerlijke parlementarisme wapens zou leveren om de revolutionaire politiek van de arbeidersklasse praktisch te overwinnen en dat de democratische vereniging van de klassen en de sociale vrede die door hervormingen tot stand werd gebracht, de klassenstrijd zou vervangen.
En wat is er bereikt? De illusie heeft hier en daar misschien even standgehouden, maar de ongeschiktheid van de burgerlijke methoden van de Realpolitik voor de arbeidersklasse werd onmiddellijk duidelijk. Het fiasco van de regeringsdeelname in Frankrijk [4], het verraad van het liberalisme in België [5], de ineenstorting van het parlementarisme in Duitsland [6] – de droom van een “rustige ontwikkeling” met staking na staking werd doorprikt. De marxistische wet van de tendens van de verscherping van sociale tegenstellingen als basis van klassenstrijd deed zich gelden. En elke dag brengt nieuwe tekenen en wonderen. In Nederland opende de 24-urenstaking bij de spoorwegen als een aardbeving van de ene op de andere dag een gapende kloof midden in de samenleving, waaruit de klassenstrijd oplaaide. Nederland staat in brand.[7]
Dus in het licht van de ‘mars van de arbeidersbataljons’ breekt de basis van de burgerlijke democratie en de burgerlijke wetgeving af als een dunne ijslaag en maakt de arbeidersklasse er steeds opnieuw van bewust dat haar einddoel niet op deze basis kan worden bereikt. Dit alles is het resultaat van de vele pogingen om Marx ‘praktisch’ te overwinnen.
Honderden ijverige apologeten hebben van het theoretisch overwinnen van het marxisme hun levenstaak gemaakt en de springplank van hun carrière. Wat hebben ze bereikt? Ze zijn erin geslaagd om in de kringen van de gelovige intelligentsia de overtuiging te creëren dat de werken van Marx ‘eenzijdig’ en ‘overdreven’ zijn. Maar zelfs ernstige burgerlijke ideologen, zoals Stammler [8], hebben begrepen dat er niets bereikt kan worden met wat meer of minder halve waarheden tegen “zo’n diepe en diepzinnige theorie.” Maar wat kan de burgerlijke academische wereld tegen de marxistische theorie in zijn geheel inbrengen?
Sinds Marx het historische standpunt van de arbeidersklasse op het gebied van filosofie, geschiedenis en economie heeft benadrukt, is het burgerlijke onderzoek op deze gebieden de draad kwijtgeraakt. Er is een einde gekomen aan de klassieke natuurfilosofie. Er is een einde gekomen aan de burgerlijke geschiedenisfilosofie. Er is een einde gekomen aan de wetenschappelijke politieke economie. In het historisch onderzoek heeft, voor zover er geen sprake is van de overheersing van een onbewust en inconsequent materialisme, een eclecticisme dat in alle kleuren schittert de plaats ingenomen van een eenduidige theorie. Dus is er het opgeven van de eenduidige verklaring van het proces van de geschiedenis, dat wil zeggen van de filosofie van de geschiedenis als zodanig. Economie schommelt tussen twee scholen, de ‘historische’ en de ‘subjectieve’. De ene is een protest tegen de andere. En beide zijn een protest tegen Marx. De eerste ontkent de economische theorie, d.w.z. de kennis op dit gebied, in principe om Marx te ontkennen, terwijl de andere de enige – objectieve – onderzoeksmethode ontkent die van de politieke economie voor het eerst een wetenschap maakte.
Zeker, de boekenbeurs voor sociale wetenschappen brengt elke maand hele bergen producten op de markt die het resultaat zijn van burgerlijke vlijt. En de dikste boeken, geschreven door ambitieuze, moderne professoren, worden in grootschalig kapitalistisch, machine-achtig tempo uitgegeven. Maar in zulke ijverige monografieën begraaft het onderzoek zijn kop als een struisvogel in het zand van kleine, gefragmenteerde fenomenen, zodat het geen bredere verbanden hoeft te zien en alleen werkt voor de dagelijkse behoeften. Of onderzoek simuleert alleen maar gedachten en ‘sociale theorieën’ die in laatste instantie slechts reflexen zijn van Marx’ gedachten die verborgen zitten onder overladen klatergoudversieringen die appelleren aan de smaak die geassocieerd wordt met handelswaar van de ‘moderne’ bazaar. Autonome gedachtesprongen, een gedurfde blik in de verte of een verkwikkende deductie zijn nergens te bekennen.
En als de sociale vooruitgang opnieuw een nieuwe reeks wetenschappelijke problemen heeft gecreëerd, dan biedt opnieuw alleen de marxistische methode benaderingen om ze op te lossen.
Het is dus overal alleen maar theorieloosheid, epistemologisch scepticisme, dat de burgerlijke sociale wetenschap tegenover marxistische kennis kan stellen. De marxistische theorie is een kind van de burgerlijke wetenschap, maar de geboorte van dit kind heeft de moeder het leven gekost.
Daarom heeft de opleving van de arbeidersklasse de wapens uit de handen van de burgerlijke maatschappij geslagen die deze wilde gebruiken op het slagveld tegen het marxistische socialisme. En vandaag, 20 jaar na de dood van Marx, is de burgerlijke maatschappij des te machtelozer tegen hem, maar Marx levendiger dan ooit.
Natuurlijk heeft de hedendaagse maatschappij nog één troost over. Terwijl de maatschappij tevergeefs worstelt om een middel te vinden om Marx’ theorie te overwinnen, merkt ze niet dat de enige echte middelen om dat te doen verborgen liggen in deze theorie zelf. Omdat ze door en door historisch is, claimt de marxistische theorie slechts een in de tijd beperkte geldigheid. Omdat ze door en door dialectisch is, draagt ze de definitieve zaden van haar eigen ontbinding in zich.
Als we abstraheren van haar onveranderlijke deel, namelijk van de historische methode van onderzoek, dan bestaat de marxistische theorie in haar meest algemene contouren uit inzichten in de historische weg die leidt van de laatste ‘antagonistische’ maatschappijvorm, d.w.z. maatschappijen die gebaseerd zijn op klassenconflicten, naar de communistische maatschappij die gebouwd is op de solidariteit van alle leden.
De marxistische theorie is vooral, net als eerdere klassieke theorieën van politieke economie, de mentale reflex van een bepaalde periode van economische en politieke ontwikkeling, namelijk de overgang van de kapitalistische naar de socialistische fase van de geschiedenis. Maar het is meer dan alleen een reflex. De historische overgang die Marx identificeerde kan namelijk niet plaatsvinden zonder dat marxistische kennis de kennis is geworden van een bepaalde klasse in de samenleving, de moderne arbeidersklasse. Dat de theorie van Marx de bewustzijnsvorm van de arbeidersklasse wordt en als zodanig een element van de geschiedenis, is de voorwaarde voor de verwezenlijking van de historische revolutie die in de theorie van Marx wordt geformuleerd.
Marx’ theorie bewijst voortdurend waar te zijn met elke nieuwe arbeider die de klassenstrijd steunt. Marx’ theorie maakt dus tegelijkertijd deel uit van het historische proces en is zelf ook een proces. Sociale revolutie zal het laatste hoofdstuk van ‘Het Communistisch Manifest’ zijn.
Bijgevolg zal het deel van de marxistische theorie dat het gevaarlijkst is voor de bestaande maatschappelijke orde vroeg of laat worden ‘overwonnen’. Maar alleen samen met de bestaande maatschappelijke orde.
Voetnoten
[1] Casimir Pierre Périer (1777-1832) was een Franse bankier en politicus, die de negende premier van Frankrijk was (1831-1832).
[2] De Duitse kanselier Otto von Bismarck (1815-1898) voerde in 1878 de “Wet tegen het openbare gevaar van sociaaldemocratische inspanningen” (beter bekend als Sozialistengesetz of de anti-socialistenwet) in. Deze wet was tot 1890 van kracht en verbood bijeenkomsten, publicaties, vakbonden en verenigingen die zich door socialistische principes lieten leiden.
[3] Wilhelm Weitling (1808-1871) was een vroege communistische schrijver en activist.
[4] Luxemburg zinspeelt hier op het feit dat de socialist Alexandre Millerand van 1899 tot 1902 als minister van Handel, Industrie, Post en Telegrafie deel uitmaakte van de burgerlijke Franse regering van premier Pierre Waldeck-Rousseau.
[5] In april 1902 waren er wilde stakingen in België die uitmondden in een algemene staking voor de afschaffing van het meervoudige stemsysteem dat de rijken bevoordeelde. Onder de indruk van deze protesten van de arbeidersklasse diende de leider van de Belgische Werkliedenpartij, Emile Vandervelde, een motie in voor de invoering van algemeen enkelvoudig stemrecht in het Belgische parlement. De motie werd verworpen. De invoering van het algemeen stemrecht vereiste een nieuwe algemene staking in 1913 en de strijd duurde tot in 1919, toen het revolutionaire gevaar van onder meer de Russische revolutie en de sfeer van revolutie in Europa de burgerij tot toegevingen dwong. Vertegenwoordigers van de Liberale Partij waren ook tegen het meervoudig stemrecht, maar wilden de discussie hierover ten alle prijze beperken tot het parlement, waar er echter geen meerderheid was. De BWP-leiding stelde zijn opstelling steeds meer af op de liberale strategie.
[6] Voor het einde van de Duitse monarchie in de Novemberrevolutie van 1918 en de oprichting van de Weimarrepubliek had de Duitse Rijksdag geen volledige politieke macht. Politieke beslissingen werden vaak onafhankelijk van de Rijksdag door de regering genomen.
[7] In 1903 organiseerden Nederlandse spoorwegarbeiders een algemene staking in solidariteit met andere arbeiders voor het recht om te staken en een vakbond op te richten.
[8] Rudolf Stammler (1856-1938) was een rechtstheoreticus en de belangrijkste vertegenwoordiger van de neo-Kantiaanse rechtsfilosofie in Duitsland.
Bron: socialisme.be