De uitslagen zijn nog niet geteld, daarom vindt u hier een studie van Randstad over de vakbond.
Maar liefst 69% van alle werknemers is van mening dat de vakbond een zetel verdient in de raad van bestuur van de onderneming waar men werkt. Een verrassend hoog aandeel als we in rekening brengen dat noch werkgevers, noch vakbonden hier voorstander van zijn. Dit is de belangrijkste vaststelling uit de vierjaarlijkse studie van Randstad naar de participatiemogelijkheden van werknemers op de werkvloer naar aanleiding van de sociale verkiezingen. Wegens het toeslaan van het coronavirus en het uitstellen van de sociale verkiezingen werd de studie dit jaar twee keer uitgevoerd. Dit leverde echter geen nieuwe inzichten op.
Sinds 2004 onderzoekt Randstad, naar aanleiding van de sociale verkiezingen, hoe de werknemer in België de mogelijkheden evalueert om te participeren in de onderneming waar men werkt. Uit deze studie blijkt telkens dat de vakbonden, zeker daar waar ze effectief aanwezig zijn, kunnen rekenen op een groot draagvlak in het bedrijf. Dit blijkt ook uit deze vijfde studie. Werknemers zijn globaal genomen positief, bij uitbreiding trouwens ook over het sociaal overleg in het bedrijf.
Er zijn geen aanwijzingen dat dit draagvlak afkalft doorheen de tijd. Ook in 2020 heeft 70% van de werknemers vertrouwen in de vakbond. 53% voelt zich zelfs sterk betrokken bij de vakbond. En voor zeven op tien werknemers mag de vakbond zelfs in de raad van bestuur van het bedrijf zitten. Bij kaderleden gaat het nog steeds om 46%. Dit is een hoog cijfer als we meenemen dat noch vakbonden noch werkgevers hier voorstander van zijn.
Dit hoge cijfer pro medebestuur kan misschien de aanleiding vormen voor de sociale partners om hierover eens opnieuw na te denken. Landen als Zweden en Duitsland tonen aan dat dit model perfect kan werken. Hiervoor moeten de sociale partners wel uit hun comfortzone komen.De vraag is of ze hiertoe in staat zullen zijn.
De positieve visie van de gemiddelde werknemer ten aanzien van de vakbond en de sociale verhoudingen in het bedrijf, neemt niet weg dat de tevredenheid over de persoonlijke participatiemogelijkheden in het bedrijf licht afneemt. Dit geldt zowel voor het bedrijf als geheel, de afdeling waar men werkt als de eigen werkplek. In 2012 bedroeg de gemiddelde score voor het eigen bedrijf 6, in 2020 bedroeg deze 5.7. Deze daling merken we bij alle mogelijke subgroepen. Na de lockdown was er nog een heel lichte daling naar 5.6. De vraag dringt zich op of de mogelijkheden om te participeren in het bedrijf echt afnemen doorheen de tijd of dat het hier om gestegen verwachtingen van de werknemers gaat.
De licht dalende tevredenheid inzake participatiemogelijkheden heeft geen direct effect op de tevredenheid, motivatie en verbondenheid met het bedrijf. Deze blijft grosso modo stabiel (resp. 6.7, 6.8 en 6.4 bij eerste meting). Bij de tweede meting na de lockdown van het voorjaar lagen de cijfers in alle drie de gevallen trouwens iets hoger dan bij de eerste meting (resp. 6.9, 7 en 6.6).
De tevredenheid over de institutionele participatiemethodes (ondernemingsraad, syndicale delegatie, comité voor preventie en bescherming op het werk) blijft heel stabiel in vergelijking met 2016 (resp. 6.3, 6.3 en 6.4)