De minister van Pensioenen heeft haar pensioenplannen uit de doeken gedaan aan het kernkabinet. Die werden nagenoeg niet gewijzigd sinds ze in september via de pers uitlekten. Economen waarschuwen dat er iets belangrijks ontbreekt in de plannen: hervormingen om de pensioenen betaalbaar te houden.
In ons land betaalt de werkende bevolking het pensioen van de bevolking op rust via bijdragen aan de sociale zekerheid en belastingen. Een daling van de vruchtbaarheidscijfers zorgt ervoor dat steeds minder schouders de pensioenlasten moeten dragen. Tegelijkertijd is de levensverwachting in onze contreien gestegen, waardoor mensen langer van hun pensioen kunnen genieten. Bovendien zorgt de relatief grote babyboomgeneratie voor een versnelling van de vergrijzing.
“Het is teleurstellend dat de minister van Pensioenen, Karine Lalieux (PS), weinig aandacht heeft voor de betaalbaarheid van de pensioenen”, vindt Annelore Van Hecke, senior macro-econoom bij Belfius en voormalig lid van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. “Er zijn aan het begin van de legislatuur cadeaus uitgedeeld, zoals de geleidelijke verhoging van het minimumpensioen voor werknemers met een volledige loopbaan tot 1.585 euro bruto per maand in 2024. Ook de berekening van het pensioen voor zelfstandigen is aangepast, zodat vanaf 2021 100 procent van hun inkomen in plaats van 69 procent meetelt voor de pensioenberekening.”
1 miljard euro per jaar
Van Hecke is niet tegen extra’s voor gepensioneerden, maar vraagt zich af hoe de overheid de pensioenen en de bijkomende kosten in de gezondheidszorg zal blijven betalen. “Tot 2030 komt er elk jaar gemiddeld een miljard euro aan vergrijzingskosten bij”, waarschuwt Van Hecke. “Daarna stijgen de kosten tot 2050. We zijn nog maar halfweg de steile klim van de vergrijzingskosten.”
De vergrijzingskosten worden uitgedrukt in procent van het bruto binnenlands product (bbp), omdat de marktwaarde van alle goederen en diensten die geproduceerd worden in een land een maatstaf is voor de welvaartscreatie of de draagkracht van een land. “Door de gezondheidscrisis wegen de vergrijzingskosten zwaarder door in termen van het bbp. De Belgische economie bevindt zich nog onder het groeipad dat voor de crisis was uitgetekend”, stelt Van Hecke. Volgens de jongste voorspellingen zitten de sociale uitgaven tegen 2040 bijna aan 30 procent van het bbp, een stijging met 5 procentpunt ten opzichte van 2019.
‘We zijn nog maar halfweg de steile klim van de vergrijzingskosten’
Van Hecke waarschuwt dat de kosten van de vergrijzing sinds 2002 jaar na jaar naar boven werden bijgesteld door de Studiecommissie voor de Vergrijzing. “Enkel na de pensioenhervorming van de regering-Michel in 2014, toen de geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd werd ingevoerd en de voorwaarden voor vervroegd pensioen strenger werden, kon de commissie de verwachte uitgaven naar beneden bijstellen”, weet Van Hecke. Het verhogen van de pensioenleeftijd is één ding. Ervoor zorgen dat meer mensen de pensioenleeftijd effectief halen, is nog iets anders.
Ons land bengelt onderaan in de lijst met OESO-landen met een effectieve pensioenleeftijd van om en bij 61 jaar. Volgens de jongste cijfers is de werkelijke pensioenleeftijd in 2020 zelfs nog licht gedaald, “waarschijnlijk een tijdelijk gevolg van de covid-crisis”. Een structureel probleem vindt Van Hecke dat meer dan de helft van de ambtenaren op zijn zestigste al met pensioen is, als gevolg van de vele regelingen voor vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt.
Van Hecke wil benadrukken dat ouderen niet enkel een kostenpost zijn voor de maatschappij. De gepensioneerden zijn vaak nog heel actief, als vrijwilliger, als mantelzorger of als babysit voor de kleinkinderen. Dat levert ook besparingen op voor de overheid, die minder moet investeren in kinderopvang, thuisverpleging en residentiële zorg.
Beleidswijzigingen
“Het is moeilijk om projecties te maken over een heel lange termijn. Normaal maak je projecties ‘bij ongewijzigd beleid’, maar de Studiecommissie voor de Vergrijzing houdt in haar berekeningen al rekening met bepaalde hervormingen. Voor een beleidsinstrument dat een probleem aankaart, is het ietwat misleidend als de oplossingen al gedeeltelijk in de berekeningen vervat zitten”, stelt de econome van Belfius vast. Zo gaat de commissie ervan uit dat de overheid de tewerkstellingsgraad en de productiviteitsgroei de komende jaren opkrikt. Dat betekent dat de overheid maatregelen moet treffen om meer mensen aan het werk te krijgen en/of die mensen meer goederen en diensten te laten produceren. “De productiviteitsgroei daalt al decennia in alle geïndustrialiseerde landen”, weet Van Hecke. “Er is wel innovatie, maar die leidt niet altijd tot meer productiviteit. Een klassiek voorbeeld daarvan is de elektrische auto. Die brengt ons niet sneller van punt a naar punt b, maar zorgt wel voor schonere lucht. Hetzelfde gaat op voor de energietransitie.”
‘Minister Lalieux laat haar nieuwe pensioenplannen het best nog eens doorrekenen’
De Studiecommissie voor de Vergrijzing berekent enkel de stijging van de uitgaven. De veroudering van de bevolking zorgt voor een vermindering van bepaalde overheidsinkomsten. Gepensioneerden betalen minder personenbelasting en dragen minder bij aan de sociale zekerheid. Al wordt dat enigszins gecompenseerd met andere belastingen. Via de btw op consumptie en vermogensbelastingen draagt de oudere bevolking wél meer bij dan de jongere. Een 60-plusser geeft gemiddeld ruim 4.000 euro meer uit dan een vijftiger en 7.000 euro meer dan een veertiger en heeft vaak ook meer vermogen bijeengespaard. Op het totale plaatje hebben we geen zicht.
Vandaag zien we alleen het deel van de ijsberg dat boven het wateroppervlak uitsteekt, de stijgende vergrijzingskosten, terwijl we geen zicht hebben op de ijsmassa of de belastinginkomsten die onder water zitten. “We mogen niet blind varen. De impact van de vergrijzing op de belastinginkomsten zou moeten worden berekend. Ook minister Lalieux laat haar nieuwe pensioenplannen het best nog eens doorrekenen”, vindt Van Hecke.
Bron: Trends