Tien jaar geleden werd Tunesië het beginpunt van een keten van historische gebeurtenissen die oorspronkelijk tot de verbeelding van het volk spraken over de hele wereld en die sindsdien een ingrijpende verandering teweegbracht in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
De lucifer die de Tunesische straatverkoper Mohamed Bouazizi gebruikte om zichzelf op een winterdag in 2010 in brand te steken, zette de hele regio in vuur en vlam. Binnen enkele weken beefden de heersende Arabische families, generaals, zakenmagnaten, machthebbers en dictators, sjeiks en monarchen en hun machtige internationale aanhangers van angst toen miljoenen uitgebuite mensen de straat op trokken, van Tunis tot Sana’a, van Manama tot Caïro. De slogan “Ash-sha’b yurid isqat an-nidham” (Het volk wil dat het systeem valt) weerspiegelde de wanhopige dorst naar een fundamentele breuk met de oude orde. Gebukt onder ondraaglijke ellende, corruptie, alomtegenwoordige werkloosheid, voortdurende vernedering door repressieve staatsapparaten, konden de massa’s niet meer leven zoals voorheen. De oude manier waarop de heersende elites hun systeem in stand hielden, werkte niet meer. De omstandigheden waren rijp voor een massale confrontatie tussen de klassen.
Op de ochtend van 15 januari 2011, toen de Tunesische despoot Zine El Abidine Ben Ali de dag ervoor het land was ontvlucht nadat een krachtige staking hem geen andere keuze had gelaten, trok ik met mijn haastig gepakte rugzak naar de luchthaven van Londen Heathrow. De medewerker van British Airways vroeg me waar mijn vlucht heen ging. “Tunesië,” zei ik hem. “Is dat niet waar er een oorlog is of zo?” vroeg hij, een beetje verrast door mijn antwoord. “Het is geen oorlog, het is een revolutie,” probeerde ik hem uit te leggen. Toen de oorlogen in Libië, Syrië en Jemen later de krantenkoppen haalden, werden de begrippen oorlog en revolutie enigszins samengesmolten. De internationale luchthaven Tripoli waar ik doorheen reisde, werd toen nog gedomineerd door de welwillende blik op de grote portretten van Muammar Kadhafi aan de muren. Sindsdien is deze luchthaven vernietigd door bombardementen in confrontaties tussen rivaliserende milities. Revolutionaire herinneringen aan de slecht benoemde ‘Arabische Lente’ werden nadien overspoeld door beelden van militaire belegeringen, sektarisch geweld, massale uittocht van vluchtelingen, uitgehongerde kinderen en de afschuwelijke acties van Daesh (ISIS). In een artikel dat in december 2016 werd gepubliceerd onder de titel “Syrische tragedie betekent het einde van de Arabische revoluties,” schreef de doorgaans bijzonder alerte journalist wijlen Robert Fisk: “Net zoals de rampzalige Anglo-Amerikaanse invasie van Irak een einde maakte aan het Westerse epos van militaire avonturen in het Midden-Oosten, garandeert de Syrische tragedie dat er geen Arabische revoluties meer zullen plaatsvinden.”
Lees verder via: “Het volk wil de val van het systeem”. Inleiding op nieuw boek over Tunesische revolutie – nl.socialisme.be