by admin | mei 8, 2023 | Economie
De energiecrisis toont het falen van de liberalisering van de sector. In handen van private bedrijven die enkel uit zijn op steeds meer winsten, zijn onze energiefacturen onbetaalbaar en wordt bovendien onvoldoende werk gemaakt van de noodzakelijke groene transitie. LSP pleit voor de nationalisatie van de volledige energiesector onder de controle en het beheer van de werkende klasse. Aan de hand van enkele sleutelartikels uit maandblad De Linkse Socialist verduidelijken we dit standpunt.
Daarna volgen enkele teksten van Lenin en Trotski die schetsen hoe marxisten tegenover de eis van nationalisatie staan en hoe dit een overgangseis is in de strijd voor een socialistische samenleving.
Tot slot publiceren we een tekst over hoe een democratisch geplande economie eruit ziet.
60 pagina’s, uitgegeven in april 2023Nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie – Webshop van socialisme.be
by admin | mei 8, 2023 | Varia
“Faire kans voor beide ouders om voor hun baby te zorgen”
Ook de tweede ouder van een pasgeboren kind moet recht hebben op 15 weken geboorteverlof. Dat heeft Groen vrijdag bepleit. Volgens de partij zullen vaders en meemoeders de moeder beter kunnen bijstaan en zal de gelijkschakeling voor meer gelijkheid op de arbeidsmarkt zorgen.
Wie bevalt heeft recht op 15 weken geboorteverlof. De vader of meemoeder heeft sinds dit jaar recht op 4 weken, maar Groen wil nog een stapje verder gaan en hen ook 15 weken gunnen. “Het is 2023. Dat beide ouders een faire kans krijgen de zorgtaken te verdelen en de tijd krijgen om voor hun baby te zorgen, is voor ons een vanzelfsprekendheid”, zegt covoorzitter Jeremie Vaneeckhout in een persmededeling.
De groenen menen dat de gelijkschakeling ook een gunstig effect kan hebben op de arbeidsmarkt. Ze verwijzen naar cijfers van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, die aangeven dat drie op de vier vrouwen die zwanger raken op één of andere manier worden gediscrimineerd op het werk. De gelijkschakeling zou de discriminatie automatisch terugdringen. “De reden om te discrimineren, het langere geboorteverlof, verdwijnt dan immers doordat het een vanzelfsprekendheid wordt voor iedereen”, legt Vaneeckhout uit. Groen haalt ook aan dat heel wat vrouwen moeilijkheden ondervinden om terug te keren naar het werk na hun bevallingsrust. Dat heeft volgens hen effect op de verdere loopbaan: als gezinnen ervoor kiezen dat één ouder deeltijds gaat werken, is het vaak de moeder. “Als beide ouders vanzelfsprekend evenveel tijd krijgen om voor hun kind te zorgen, hebben ze nadien ook een gelijk startpunt om te kiezen welke ouder eventueel minder wil gaan werken, als ze die wens zelf hebben”.
Bron: GVA
by admin | mei 8, 2023 | Sectoren
Er zijn al 475 extra mensen aan de slag in Belgische gevangenissen, maar nog steeds 600 vacatures die dringend ingevuld moeten worden
Sinds de nieuwe aanwervingscampagne van Justitie vorige zomer zijn al 475 nieuwe werknemers aan de slag in de Belgische gevangenissen. Dat meldt de Federale Overheidsdienst Justitie. Toch is er in heel wat gevangenissen, zoals het arresthuis in de Antwerpse Begijnenstraat, nog heel wat werk aan de winkel.
Jobdagen in de gevangenissen en een heuse aanwervingscampagne, met onder meer standen op festivals om de versnelde selectieprocedures in de verf te zetten, hebben de voorbije weken en maanden hun vruchten afgeworpen. Dat blijkt uit de cijfers die de FOD Justitie bekendmaakte: waar de bezetting in de gevangenissen in juli vorig jaar nog 94% bedroeg, is dat cijfer intussen gestegen naar 98,4%. Concreet betekent dat dat er sinds juli 2022 netto 475 extra mensen aan de slag zijn in het Belgische gevangeniswezen.
Toch is het werk nog niet af, weet ook minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open Vld): er zijn nog steeds 600 openstaande vacatures die dringend ingevuld moeten worden. “Het ernstige personeelstekort in het gevangeniswezen weegt op het welzijn van het personeel en de gedetineerden”, aldus Van Quickenborne. “De versnelde aanwervingsprocedure, de mediacampagnes en jobdagen die we organiseerden, hebben op heel wat plaatsen voor een kentering gezorgd, maar we hebben nog heel veel nieuwe mensen nodig.”
Antwerpse gevangenissen
De minister wijst daarbij vooral naar de nieuwe gevangenissen van Haren en Dendermonde, maar ook de gevangenissen van Antwerpen, Beveren en Mechelen hebben nood aan vers bloed: “In die gevangenissen is de onderbezetting echt prangend.” In de gevangenis van Mechelen, waar elf voltijdse equivalenten gezocht worden, wordt op 13 mei een jobdag gehouden. Kandidaten moeten zich daarvoor op voorhand inschrijven via de site van justitie, zodat ze om veiligheidsredenen gescreend kunnen worden.
In het arresthuis aan de Begijnenstraat zoekt Justitie nog zo’n 23 vte’s. Daar is de jobdag al achter de rug. “Er hebben zich zeventien kandidaten aangemeld. “Een tiental daarvan werd geschikt bevonden voor verdere gesprekken”, meldt het kabinet Van Quickenborne. Naast Antwerpen en Mechelen worden ook nog nieuwe collega’s gezocht voor de andere gevangenissen in de provincie Antwerpen. In Merksplas zijn dat vijftien voltijdsequivalenten, in Turnhout drie, in Hoogstraten vier en in Wortel acht. “In die gevangenissen is het kader zo goed als volledig ingevuld”, zegt Justitie. De jobdagen bewezen in andere gevangenissen alvast best effectief te zijn, zoals in de gevangenis van Aarlen. Daar boden zich uiteindelijk 140 kandidaten aan. “Onder hen werden zeventig sollicitanten geschikt bevonden tijdens het selectiegesprek, waarvan er al vijf werden aangenomen en negen die nog een medische keuring ondergaan. Hiermee is het kader er ingevuld”, laat Justitie weten.
Bron: GVA
by admin | mei 8, 2023 | Varia
De straten van Frankrijk zijn al meer dan drie maanden lang voor miljoenen Franse arbeiders dé plaats om een vuist te maken tegen de nieuwe pensioenwet van president Macron. Hoewel de wet er inmiddels op autoritaire wijze is doorgedrukt, is de strijd tegen Macrons regering nog niet gestreden.
Door Luca Bonsangue in Socialisme.Nu
Al in zijn eerste ambtstermijn beloofde Macron de pensioenleeftijd te verhogen, maar kreeg dit uiteindelijk in het Franse parlement niet voor elkaar. Volgens peilingen is een ruime meerderheid van de Fransen, tussen de 60 en de 66 procent, tegen Macrons nieuwe pensioenwet. Als reactie op die peilingen zei Macron dat democratische legitimiteit bij het parlement lag en niet bij de publieke opinie. Toen een maand later bleek dat hij ook niet op een meerderheid kon rekenen in het parlement, gooide Macron het over een andere boeg. Op 16 maart drukte hij zijn wetswijziging tegen de wil van een parlementaire meerderheid toch door, daarbij gebruikmakend van een ondemocratisch grondwetsartikel.
Dit tot grote woede van de Franse arbeidersklasse: meer dan 80 procent van de Franse bevolking keurde de autoritaire handelswijze van Macron af. Op 15 april keurde het Constitutioneel Hof de wet goed, met als gevolg dat de wet vanaf september van kracht zal zijn. Diezelfde avond trokken honderdduizenden woedende Fransen de straten in: er waren spontane protesten in Lyon, Rennes, Nantes en Parijs, waar demonstranten vlakbij het zwaarbeveiligde parlementsgebouw wisten te komen. De demonstraties werden met traangas, massa-arrestaties en bruut geweld uiteen geslagen. Deze escalatie van politiegeweld had niet het beoogde effect, want nog altijd steken protesten en stakingen overal in Frankrijk de kop op.
Pensioenstelsel
De woede van de Fransen is volledig terecht. De pensioenwet is niets anders dan een neoliberale aanval op de meest kwetsbare groepen arbeiders. Toch heerst er het idee dat Fransen zich druk maken om niets of werkschuw zijn. De verhoging van de pensioenleeftijd van 62 naar 64 lijkt op het eerste gezicht nog laag, zeker omdat die leeftijd in Nederland straks op 67 jaar ligt. Franse arbeiders hebben echter een totaal ander pensioenstelsel dan wij. Zo kent Frankrijk geen AOW. Terwijl werkenden in Nederland vanaf hun 15de iedere maand AOW-rechten opbouwen, moeten Fransen alles zelf zien te financieren. Hierdoor houden werkenden die met pensioen gaan in Nederland gemiddeld 90 procent van hun laatstverdiende inkomen over, terwijl hun Franse lotgenoten slechts 75 procent overhouden.
Een nog belangrijker verschil is dat de pensioenleeftijd in Frankrijk een ondergrens is. Je krijgt alleen een volledige pensioenuitkering als je op de pensioengerechtigde leeftijd minimaal 42 jaar lang hebt gewerkt en pensioenpremies hebt afgedragen. Als je na je 20ste begint met werken, dan moet je voor een volledig pensioen dus alsnog langer doorwerken, tot de bovengrens van 67. Dat is exact dezelfde pensioenleeftijd voor de Nederlandse AOW vanaf 2024. Gemiddeld genomen kan een gepensioneerde hier 2.800 euro per maand verwachten. In Frankrijk is dat slechts 1.500 euro en voor vrouwen vaak zelfs maar 1.050. Fransen die vroeg begonnen zijn met werken, worden dus bijzonder hard geraakt door een verhoging van de pensioenleeftijd. Arbeiders met een fysiek zwaar beroep die niet tot hun 64e door kunnen werken, zoals bouwvakkers en mensen in de thuiszorg, zijn ook de dupe. Vaak zijn het de laagstbetaalde arbeiders die het vroegst beginnen en het zwaarste werk moeten doen.
Macrons bewering dat de pensioenwet nodig zou zijn om de staatsschuld te beteugelen is een grove leugen. Terwijl de levensverwachting van de Fransen al decennialang zou stijgen, is het percentage van de begroting dat voor pensioensuitkeringen gereserveerd wordt ongeveer gelijk gebleven, zo rond de 13,6 procent. Overigens sterft volgens een onderzoek van statistiekbureau Insee ruim een kwart van de allerarmste Fransen vóór hun 62ste. Je levensverwachting is immers sterk afhankelijk van je vermogen.
De wet dient op alle manieren de belangen van de kapitalisten. Door een verhoging van de pensioenleeftijd zijn arbeiders langer beschikbaar op de arbeidsmarkt. Niet alleen zijn kapitalisten hierdoor relatief minder geld kwijt aan pensioenen maar het vergroot ook het aanbod op de arbeidsmarkt. Voor neoliberale politici als Macron is de verhoging van de pensioenleeftijd een middel om de krachtsverhouding tussen arbeid en kapitaal in het voordeel van de kapitalistische klasse te houden. Een groter aanbod op de arbeidsmarkt heeft een drukkend effect op de lonen, omdat arbeiders makkelijk te vervangen zijn en daardoor minder snel eisen stellen. Op die manier helpt de verhoging van de pensioenleeftijd om de lonen laag en de winsten hoog te houden, of in de woorden van Marx: om de uitbuitingsgraad te verhogen.
Nadat Macron zijn wet had doorgedrukt, volgde een escalatie van politiegeweld tegen demonstranten door heel Frankrijk. Tientallen demonstranten maakten meldingen van gebroken botten. Een man die een gevallen jongen probeerde overeind te helpen verloor zijn oog. Door het politiegeweld liggen inmiddels drie demonstranten in kritieke toestand in het ziekenhuis en nog twee liggen in coma. De Franse politie mag overigens nog altijd met hun 52e met pensioen.
Net als bij de protesten van de Gillettes Jeunes enkele jaren geleden was dit een poging om de protestbeweging en de vakbonden te breken. Dat is niet gelukt. De verscherping van het geweld illustreert vooral dat de legitimiteit van de regering is weggevallen: het is inmiddels zonneklaar dat Macron een minderheid vertegenwoordigt en het verzet van de meerderheid met geweld probeert te onderdrukken. Sinds het omzeilen van het parlement heeft Macron elke democratische legitimiteit verloren en dat maakt hem in potentie zeer kwetsbaar.
Strategische vraagstukken
Nu Macrons pensioenwet is doorgedrukt, is de protestbeweging in een nieuwe fase beland. De acties zetten zich door en draaien steeds meer om de val van de regering. Dat stelt de beweging voor een nieuw strategisch vraagstuk.
Op dit moment wordt de strijd voortgezet op dezelfde wijze als voorheen. Vakbonden CFDT en CGT hebben een volgende nationale stakingsdag afgekondigd voor 28 april en er wordt breed gemobiliseerd voor demonstraties door het hele land op de dag van de arbeid. Het probleem met deze strategie is dat het ontbreken van een serieus plan om Macron weg te krijgen ertoe leidt dat de opkomst bij acties terugloopt. Het gevaar is dat de beweging verloopt.
Tegenover de huidige poging om de strijd voort te zetten, zijn er voorstellen om de strijd op straat en in de bedrijven zo snel mogelijk te staken en binnen juridische kaders ‘voort te zetten’. De meest gematigde delen van de beweging dringen aan op een campagne om een referendum ter heroverweging van de pensioenwet te organiseren. De campagne voor het referendum is een initiatief van de reformisten in het Franse parlement, met name de Groupe Socialiste waar de sociaal-democratische Parti Socialiste de grootste van is. Ook vakbonden en de Franse Communistische Partij (PCF) steunen de campagne.
Maar zo’n campagne voor een referendum zal maanden gaan duren, waardoor het op korte termijn vooral afleidt van de strijd. Bovendien is het weinig geloofwaardig dat een president die het parlement buiten spel zet en een grote meerderheid van de bevolking negeert ineens wel naar een niet-bindende referendumuitslag zal luisteren. De inzet op een referendum lijkt vooral aan te sturen op een nederlaag.
Naast deze twee strategieën wordt er opgeroepen tot een escalatie van de strijd door een algemene staking voor onbepaalde tijd af te kondigen. Met andere woorden: om het hele land stil te leggen tot de regering valt. Een initiatief tot zo’n staking is echter niet zomaar genomen en vraagt om een grote druk op de leiding van de vakbonden. Tot slot stelt de pensioenstrijd de Franse arbeidersklasse voor een belangrijk politiek vraagstuk. De belangrijkste oppositiepartij in Frankrijk is nog altijd Le Pens Rassemblement National. Die partij werd actief geweerd op vakbondsacties. Bovendien heeft de partij veel steun onder politieagenten die zij niet wil verliezen, waardoor de partij het politiegeweld niet afkeurt. Mede daardoor is extreemrechts in Frankrijk er niet in geslaagd om van de massale woede over Macrons autoritaire optreden en asociale pensioenwet te profiteren. Desondanks is het van groot belang dat er ook een sterkere linkse politieke vertegenwoordiging komt. Het klassenbewustzijn, zelfvertrouwen en de ervaring die de Franse arbeidersklasse in de strijd heeft opgedaan komt goed van pas om zich verder te gaan organiseren.
by admin | mei 8, 2023 | Sectoren
Er werden drie etappes afgelegd in de strijd voor arbeidsduurverkorting. De langste en meest ingrijpende (einde 19de eeuw tot ongeveer 1928) zag de reductie van pakweg de zestigurenweek en langer naar de achtenveertigurenweek, die uiteindelijk bereikt werd midden jaren vijftig. In de naoorlogse bloeiperiode, van midden jaren vijftig tot de jaren zeventig, kwamen de vijfdagenweek en de vijfenveertigurenweek en in de jaren zeventig de veertig- en zesendertigurenweek in het vizier. De voorlopig laatste etappe lijkt nu in gang geschoten, maar niet door de arbeidersbeweging, maar door de werkgevers.
WERKEN IN DE 19DE EEUW: 7 DAGEN IN EEN WEEK, 52 WEKEN IN EEN JAAR, ALLE JAREN VAN JE LEVEN
Tijdens het Ancien Régime of het preindustriële tijdperk kon de dagelijkse arbeidsduur variëren volgens de seizoenen, met een jaargemiddelde van ongeveer tien uur werken per dag. Vroeger werkte men om te leven, voortaan leefde men om te werken: zo zou men zonder vals sentiment de overgang van het Ancien Régime naar de negentiende eeuw kunnen typeren. Het ritme van de seizoenen en het geluid van de klokken werden bruusk doorbroken door het dwingende werkritme van de machine en de fabriekssirene. Het kapitalisme eiste maximale prestaties, iets waaraan de eerste generatie fabrieksarbeiders allerminst gewoon was.
In die eerste decennia regende het klachten over het gebrek aan discipline en inzet en over de talrijke aanleidingen die de arbeiders van het werk hielden. Wat reglementeringen en dwangmaatregelen niet vermochten, deden de lage lonen. De daling van de koopkracht in de eerste decennia van de negentiende eeuw kon slechts worden weggewerkt door langer en harder te werken, door alle gezinsleden in te schakelen of door spaarzaam om te springen met de zuurverdiende centjes. Een van de middelen om de arbeidskrachten tot meer ijver aan te sporen was de verlenging van de arbeidsduur en de vervanging van de betaling per prestatie door het uur‑ en dagloon, met als gevolg dat voortaan meer uren per dag, meer dagen per week, meer weken per jaar en meer jaren in een leven gewerkt werd. Tot 1870 was de twaalfurige werkdag de regel. En pas bij het begin van de twintigste eeuw werd de tienurige werkdag doorbroken.
DE ZONDAGSRUST: DE ZESDAGENWEEK
Het patronaat was als de dood voor arbeidsduurvermindering: vermindering van prestaties met behoud van het loon, dat vrat aan de winstmarges. Argumenten die later ook zouden opduiken bij elk debat: de verkorting van de arbeidsduur of verlof betekende een aanslag op de vrijheid van ondernemen, bracht de concurrentiepositie in gevaar en deed de productie dalen met werkloosheid tot gevolg. Het debat over de zondagsrust zette de toon. Dat op zondag weinig of niet gewerkt werd, dat was nooit anders geweest. In de loop van de negentiende eeuw kwam die rustdag onder steeds grotere druk te staan, waardoor in de praktijk zeven dagen op zeven gewerkt moest worden. Op zondag werd zonder vergoeding in de fabriek doorgebracht voor schoonmaakactiviteiten, nazicht, en onderhoud van de machines.
In 1905 keurde het parlement de zondagsrust goed. De bijna unanimiteit waarmee dat gebeurde, verheelde dat de wet een ware parlementaire lijdensweg van maar liefst tien jaar achter de rug had, met 24 Kamer- en 5 Senaatszittingen. Iedereen kon zich wel vinden in de zondagsrust, die al stevig ingeburgerd was. Dat was dus niet het probleem. Dat patroons en conservatieven jarenlang dwarslagen, had niet zozeer te maken met het principe van een wekelijkse rustdag op zich, maar wel met de wettelijk opgelegde verplichting. Eenmaal gestemd, stond niets een verdere inperking van de arbeidsduur per dag, per week of – o gruwel – een betaalde vakantie nog in de weg.
Niets doen en toch betaald worden: dat vloekte met de kapitalistische logica. Het was een discussie die zou opduiken telkens de vermindering van de arbeidsduur op de agenda stond. De vrees voor een sociale dijkbreuk was terecht: de BWP beschouwde de invoering van de zondagsrust als een principiële overwinning en een eerste stap naar de verdere arbeidsduurvermindering. De uitzonderingen op de zesdagenwerkweek, die vol achterpoortjes zat, waren echter zo talrijk dat de wet zijn doel voorbijschoot.
ARBEIDSDUUR IN DE MIJNEN
Haast vanzelfsprekend kwam de beperking van de mijnarbeid het eerst op tafel — al sloeg die enkel op de inzet van vrouwen en kinderen onder de grond. In 1911 werd ondergronds werk voor vrouwen van alle leeftijden en voor kinderen jonger dan 14 jaar verboden. In 1904 stelde een Koninklijk Besluit de arbeidsdag voor vrouwen en adolescenten vast op 11 uur in de vlas-, hennep- en jutenijverheid en op 66 uur per week, met een maximum van 11,5 uur per dag, in de katoennijverheid.
Aan de toekenning van de Limburgse mijnconcessies in 1907 wilden de socialisten, christendemocraten en progressisten sociale voorwaarden koppelen, waaronder de achturige werkdag. Conservatieven vreesden dat de toekenning van de achturendag voor de socialisten het breekijzer zou vormen om een algemene wet ter zake in te voeren. De BWP had immers van de achturige werkdag een aansprekende eis gemaakt waarvan een sterke mobiliserende kracht uitging.
De wet uit 1909 beperkte de werkdag in de mijnen tot negen uur, maar die bezegelde enkel wat op het terrein al bestond. Vanaf het laatste decennium van de negentiende eeuw verschoof de dagelijkse arbeidsduur langzaamaan naar gemiddeld tien uur aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. De werkdag zelf echter bleef lang. Velen waren meer dan twaalf uur weg van huis. In 1896 werkt 10 procent minder dan 9 uur, de helft werkt 10 uur per dag. Een op vier werkt meer dan 11 uur. Het gaat om aanwezigheid op het werk. Dat betekent dus de 60-urenweek.
NAAR DE ACHTURENDAG EN DE ACHTENVEERTIGURENWEEK
Op 1 mei 1890 vierde de Tweede Internationale de eerste internationale Dag van de Arbeid met grote demonstraties voor de achturige werkdag. De 8-8-8 was een tot de verbeelding sprekend objectief: acht uren werken, acht uren ontspanning en acht uren rusten. Maar bovendien hanteerde de socialistische beweging argumenten die in de jaren twintig steeds meer belang zouden krijgen. De achturendag zou de werkloosheid verminderen, meer mensen aan het werk zetten, de productiviteit doen stijgen en de salarissen verhogen, en zo de koopkracht doen toenemen.
Vanuit de arbeidersbeweging wordt de eis niet om antikapitalistische overwegingen naar voren geschoven, want niet om een groter deel van de winst op te eisen. Acht uren was een fysieke drempel, daarna wordt de arbeider moe en daalt zijn productiviteit en stijgt het werkverzuim. Ziekte en dood onttrekken hem aan het productieproces. De lange werkdag levert vermoeide werknemers op, vroegtijdige onttrekking aan de arbeidsmarkt door “slijtage”.
Die stelling werd door het patronaat betwist. Het patronaat argumenteerde daartegen dat de arbeider met acht uren werken niet de bodem van zijn inspanningen bereikt heeft: hij zal door overuren of bij een andere patroon bijwerken. Bovendien zal de patroon de bijkomende kosten afwentelen op de prijs van de producten, en dat is in het nadeel van de consument. Socialisten verwijten juist de patroons dat ze slecht betaalde arbeiders lang doen werken en daardoor te weinig moderniseren. Die stelling ging uit van een nieuwe ook door de toenmalige linkerzijde aanvaarde invalshoek: die van de werknemers als productiefactor, waarmee efficiënt en spaarzaam moest omgesprongen worden, maar met een vergoeding die overeenkwam met de reële inbreng.
De invoering van de achturige werkdag was na de Eerste Wereldoorlog nog moeilijk tegen te houden. Er was het leed van de oorlog, dat eenzijdig gedragen was door soldaten van gewone afkomst, er was de revolutiedreiging waarop in heel Europa die oorlog uitliep én er was de groeiende macht van de socialistische beweging. Een poging om het patronale argument van de concurrentiepositie te ontkrachten door een internationale invoering van de achturendag mislukte. Het Verdrag van Versailles (1919) nam het principe van een streven naar een werktijd van 8 u per dag en 48 u per werkweek aan. De Conventie van Washington beval wel de achturendag aan, maar liet… Lees verder via Een kleine geschiedenis van de arbeidsduurvermindering — Denktank Minerva