Requiem voor de Amerikaanse Droom – Noam Chomsky – deel 1

Het boek ‘Requiem for the American Dream’ is gebaseerd op de gelijknamige documentaire uit 2015. In 2019 verscheen bij uitgeverij Ten Have een Nederlandse vertaling met als titel ‘Het einde van de Amerikaanse Droom – De 10 Principes voor de Concentratie van Rijkdom en Macht’.

Een commentaar op de Amerikaanse Droom

De Amerikaanse Droom – wie doorzet, wordt vanzelf rijk – is grotendeels een mythe. Immigranten die in de tweede helft van de negentiende eeuw en aan het begin van de twintigste eeuw uit Europa naar Amerika kwamen, konden er tot een hoger niveau van welstand en vrijheid komen dan mogelijk ware geweest in hun land van herkomst. Maar dat in de VS iedereen zomaar rijk kan worden en dat wie onderaan de sociale ladder blijft bengelen dat alleen maar aan zichzelf te danken heeft, dat is larie en apekool.

Tijdens de Grote Depressie (eind jaren 20 en de volledige jaren 30 van vorige eeuw) zag de sociale toestand in de VS er allesbehalve rooskleurig. Maar er heerste een zeker optimisme, een gevoel van ‘we geraken er wel uit’. De opkomst van de vakbonden stemde de kleine man hoopvol. Er was licht aan het eind van de tunnel. Toen na de Tweede Wereldoorlog de economie weer begon te groeien, profiteerden alle lagen van de bevolking van de toegenomen rijkdom.

Vandaag ontbreekt elk optimisme. De sociale mobiliteit in de VS is momenteel lager dan die in Europa. Er is meer ongelijkheid dan ooit tevoren. Politici beloven beterschap en refereren hierbij aan de Amerikaanse Droom. Het geloof in die mythe moet levend gehouden worden om perspectief te bieden aan de middenklasse. Maar de waarheid is dat er zich gedurende de afgelopen dertig jaar een radicale verschuiving in het sociaal-economische beleid van de VS heeft voltrokken. Tegen de wil van het volk, en met enorme winsten voor de superrijken als gevolg.

De Amerikaanse Droom is oogverblinding, propaganda. Op de schroothoop ermee, voor eens en voor altijd. Want de situatie is dramatisch. Alles ligt op zijn gat.

Inleiding

Concentratie van rijkdom leidt tot concentratie van macht. Neem nu de verkiezingen. Verkiezingscampagnes kosten handenvol geld. Om verkozen te kunnen geraken, zijn presidentskandidaten afhankelijk van giften van grote bedrijven. Die zijn zeer toeschietelijk. Om hun potentiële goudhaantje aan de macht te helpen, kijken ze niet op een dollar. Als dame Fortuna hen toelacht en de door hen gefinancierde kandidaat het Witte Huis haalt, is het voor die grote bedrijven terugverdientijd. Door hun goede relaties met het politieke bestel lukt het hen beleidsmaatregelen door te drukken die in hun voordeel zijn. Dat kan bijvoorbeeld gaan om meer deregulering, of om ingrepen op de fiscale wetgeving … Zo worden ze nog rijker. En krijgen ze nog méér macht. Het is een vicieuze cirkel.

In zijn boek ‘The Wealth of Nations’ uit 1776 noemde Adam Smith kooplui en fabrikanten de ‘masters of mankind’ (heersers over de mensheid). Vandaag zijn dat de financiële instellingen en de multinationals. Die scharen zich eensgezind achter de ranzige leus: “Alles voor ons en niets voor alle anderen”. Ze kijken alleen maar naar het eigen voordeel. En zolang er vanuit het grote publiek geen reactie komt, zullen ze dat blijven doen.

Principe 1: beperk de democratie

Democratie legt de macht in de handen van het volk. Doorheen de geschiedenis werd dat idee door de machthebbers en de geprivilegieerden zelden op applaus onthaald.

James Madison, een van de voornaamste auteurs van de Amerikaanse grondwet en vierde president van de VS, was een aristocraat. Hij vond democratie geen goed idee. Hij zag ze als een bedreiging voor de gefortuneerden. Volgens hem moest het schip van staat gestuurd worden door een speciale klasse van vooraanstaanden en geprivilegieerden. Daarom legde hij de macht grotendeels in de handen van een niet-verkozen Senaat. Het Huis van Afgevaardigden stond dichter bij het volk maar had weinig in de pap te brokken. Het volk moest onder de duim gehouden worden door middel van repressie en door verdeeldheid te zaaien.

Thomas Jefferson, derde president van de VS, was een democraat. Hij vond dat de macht aan het volk toekwam en dat er iets moest gedaan worden aan het probleem van de ongelijkheid.

Dit schisma – aristocraten versus democraten – loopt tot op vandaag doorheen de hele Amerikaanse geschiedenis.

Aristoteles schreef de ‘Politika’, het allereerste boek dat handelt over politieke systemen. Hoewel hij net als Madison een aristocraat was en vond dat de democratie moest beperkt blijven tot vrije mannen, was hij tegelijk voorstander van minder ongelijkheid. Door bepaalde tegemoetkomingen aan het volk – het verstrekken van maaltijden bijvoorbeeld – wilde hij verhinderen dat er opstanden uitbraken. Met enige goede wil zou je kunnen zeggen dat deze benaderingswijze overeenkomt met de idee van de welvaartstaat.

De Amerikaanse geschiedenis verloopt in fases. Tijden van sociale vooruitgang (zoals de jaren 50 en 60 van vorige eeuw) en tijden van stagnatie en achteruitgang (zoals de afgelopen 30 jaar) wisselen elkaar telkens weer af.

De democratiseringsgolf van de jaren 60 van vorige eeuw – vrouwenrechten, burgerrechten, het verzet tegen de oorlog in Vietnam – leidde tot grote paniek bij de gevestigde orde. De reactie zou niet uitblijven. Het volk moest koste wat kost weer in het gareel gedwongen worden. De geest van de democratie moest weer in de fles.

Principe 2: herzie de ideologie

In de jaren 70 van vorige eeuw lanceerde het bedrijfsleven een groot offensief om de opmars van het egalitarisme een halt toe te roepen.

In 1971 schreef Lewis F. Powell het ‘Powell Memorandum’, een vertrouwelijk memorandum aan de voorzitter van de onderwijscommissie van de Amerikaanse Kamer van Koophandel. Hierin stelde Powell dat de kapitalistische klasse de meest vervolgde van de VS was. Volgens hem had het zakenleven de controle over de maatschappij verloren en moest het democratiseringsproces hoe dan ook worden gestopt. Om dat doel te bereiken, moesten volgens Powell de bedrijven hun economische macht gebruiken. Powell zei eigenlijk: “Wij hebben het geld, wij zullen ervoor zorgen dat het volk zich weer aan discipline onderwerpt.”

In 1975 verscheen ‘The Crisis of Democracy’, een rapport van de Trilaterale Commissie. Deze commissie bestond uit liberale internationalisten uit de drie grootste kapitalistische industrielanden van toen: de VS, Europa en Japan. Het rapport stelde vast dat steeds meer mensen zich begonnen te organiseren en aan politiek begonnen te doen. Die overdaad aan democratie werd toegeschreven aan het feit dat de instanties die normaal moesten zorgen voor de ‘indoctrinatie van de jongeren’ – scholen, universiteiten, kerken – schromelijk tekortschoten in hun taak. Daardoor kwam het systeem onder te grote druk te staan. Het rapport kwam tot de conclusie dat de democratiseringsgolf dringend moest bedwongen worden om te voorkomen dat het systeem in elkaar zou storten.

Vanaf de jaren 70 van vorige eeuw onderging het onderwijssysteem in de VS een aantal ingrijpende wijzigingen:

  • Het schoolgeld werd voortdurend opgetrokken. De bedragen zijn nu belachelijk hoog. Hierdoor is voortgezet onderwijs voor veel jongeren geen optie meer. Studenten van wie de ouders een eerder bescheiden inkomen hebben, kunnen een studielening afsluiten. Dat systeem zadelt studenten op met torenhoge schulden. Wie afstudeert, kan daarom maar beter meteen op zoek gaan naar een goed betalende job. De studieschulden blijven gewezen studenten hoe dan ook levenslang boven het hoofd hangen.
  • In de lagere school kwam de nadruk steeds meer op mechanisch talent te liggen en steeds minder op creativiteit en zelfstandigheid. Deze verschuiving is een vorm van controle en indoctrinatie.
  • Het aantal contractscholen is fors toegenomen. Contractscholen werken met overheidsgeld maar zijn in privéhanden. Ze presteren absoluut niet beter dan publieke scholen. Deze evolutie moet gezien worden als een poging tot ondermijning van het openbaar onderwijssysteem.

Er zijn geen documenten voorhanden die aantonen dat deze maatregelen kaderen in een gericht beleid. Maar je ziet wél welke kant het opgaat…

Wie kritiek heeft op dergelijke ingrepen wordt algauw ‘anti-Amerikaans’ genoemd. Kritiek op een beleidsmaatregel wordt meteen geduid als een aanval op de hele maatschappij. Eigenlijk is ‘anti-Amerikaans’ een totalitaire notie.

Wat Powell in zijn memorandum schreef, komt neer op het volgende: “Wij hebben het geld, wij moeten ervoor zorgen dat het volk weer in de pas loopt”. De Trilaterale Commissie dacht volgens dezelfde lijn. Ze vond ook dat de media de pedalen volledig kwijt waren en dat het aan de overheid was om daar wat aan te doen. Alleen het bedrijfsleven ontkwam over de hele lijn aan de kritiek van de Trilaterale Commissie. Agressief lobbyen, verkiezingscampagnes kopen, de uitvoerende macht infiltreren … En wat dan nog? Daar is toch niks mis mee? Goed gedaan, jongens!

Bron: DeWereldMorgen