Wie een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur heeft, heeft doorgaans een hoger loon, blijkt uit een studie van de Nationale Bank. De grotere ervaring van werknemers met een vast contract speelt daarbij een rol. Het verschil kan ook wijzen op een opsplitsing van de arbeidsmarkt, met beter bezoldigde en beschermde insiders en minder goed betaalde outsiders.

In België is 90 procent van de arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur, maar het aandeel van de tijdelijke contracten ging de afgelopen jaren licht vooruit. Uit een onderzoek van de Nationale Bank naar de oorzaken van loonverschillen blijkt dat werknemers met een tijdelijk contract 15 procent minder krijgen betaald als collega’s in dezelfde functie met een vast contract. Voor mannen bedraagt die kloof 14 procent, voor vrouwen zelfs 18 procent. Ook in het buitenland worden vaste contracten beter bezoldigd en zijn zulke werknemers beter beschermd.

Dat verschil in verloning heeft meerdere oorzaken. Tijdelijke contracten worden vaak gebruikt voor proefperiodes. Vaak gaat het om jonge loontrekkenden die weinig of geen anciënniteit van een vorige werkgever meebrengen. Dat drukt hun loon. Het verschil van 15 procent tussen beide overeenkomsten kan ook wijzen op een segmentatie van de arbeidsmarkt, met insiders die zowel beter beschermd als beter bezoldigd zijn, tegenover loontrekkenden die vaak genoegen moeten nemen met tijdelijke contracten.

Ervaring en kwalificaties

Uit het onderzoek van de Nationale Bank blijkt dat ervaring en anciënniteit belangrijke determinanten van de loonverschillen zijn. De lonen zouden per jaar ervaring met zowat 2,5 procent stijgen, tot een bepaald maximum. Maar ook het scholingsniveau, de kwalificatie van het beroep en de sector spelen een rol.

Wie zijn secundaire studie heeft afgemaakt, krijgt een loon dat gemiddeld 9 procent hoger is dan dat van laaggeschoolde mannen en 6 procent meer dan laaggeschoolde vrouwen. Het rendement van hogere studies bedraagt gemiddeld 28 procent voor mannen en 27 procent voor vrouwen.

Een man die een beroep uitoefent dat bepaalde kwalificaties vergt, verdient gemiddeld 5 procent meer dan iemand in een basisberoep. Bij vrouwen is dat 19 procent. Voor hooggekwalificeerde functies is dat 26 en 34 procent. Bij laaggeschoolden is de loonspreiding beperkt. Het uurloon schommelt tussen 10 en 40 euro per uur. Bij hooggeschoolden is dat tussen 20 en 80 euro per uur.

Sector en nationaliteit

De Nationale Bank zette de lonen in de industrie af tegenover die in de dienstensector en bij de overheid. Zo blijken de bezoldigingen enkel hoger te liggen in de financiële sector (+8%). In de horeca ¬ met de laagste uurlonen ¬ liggen de uurlonen 20 procent lager dan in de industriebedrijven. In de bouw is dat 16 procent.

Het brutoloon van niet-Europeanen ligt in België lager. Voor mannen van buiten de Europese Unie is dat ongeveer 17 procent, voor vrouwen 10 procent. Toch vindt die groep nog altijd moeilijk werk in ons land: in 2019 bedroeg het verschil in werkgelegenheidsgraad 28 punten bij de 20- tot 64-jarigen, het hoogste cijfer in de Europese Unie.

Grote en kleine bedrijven

De stelling dat grote bedrijven meer betalen klopt, leert de studie. Een bedrijf tot 20 werknemers betaalt 6 procent minder dan een onderneming met tot 50 werknemers. Een bedrijf met meer dan 50 werknemers betaalt zelfs 15 procent meer. “Dat is vergelijkbaar met de buurlanden, met een meer uitgesproken differentiatie in Duitsland”, meldt de studie. “Die vaststellingen zouden verenigbaar kunnen zijn met de theorieën van het efficiëntiesalaris, maar ook omdat de grootste ondernemingen een ruimere reeks functies en dus meer progressiemogelijkheden bieden.”

In België worden het loonvormingsproces en de sociale zekerheid federaal geregeld. De verschillen tussen de lonen in de gewesten zijn dus beperkt, met een iets lager gemiddeld loon in Wallonië dan in Vlaanderen en Brussel.

Minimumloon

De studie besteedt ten slotte ook aandacht aan het wettelijke minimumloon in ons land. Dat bedraagt 1593,81 euro bruto per maand. De vakbonden pleiten al een tijd voor een verhoging. Alleen geeft dat wettelijke bedrag een vertekend beeld: “De minimumlonen die in de paritaire comités worden vastgesteld, zijn in België relevanter dan het door de Nationale Arbeidsraad vastgestelde wettelijke minimumloon”, stelt de Nationale Bank. Maar weinig loontrekkenden krijgen het wettelijke minimumloon, want op bijna alle loontrekkenden in de private sector zijn sectorale loonakkoorden van toepassing. Door de band genomen liggen de laagste lonen er 30 procent hoger dan het wettelijk minimum.

De berekeningen van de Nationale Bank vertrekken van het wettelijke minimumuurloon van 2018, dat op rond 10 euro wordt geraamd, met slechts enkele procenten van de werknemers die tegen dat loon werken. Dat bevestigen vroegere berekeningen van de socialistische vakbond ABVV. Die kwam tot de conclusie dat 2 tot 3 procent van de werknemers tegen het minimumloon werkt. Dat zijn ongeveer 68.000 werknemers, vooral in de uitzendarbeid en de zelfstandige kleinhandel.

Bron: Trends