De Ecolo-jongeren organiseerden op hun jeugdkampen ooit een spelletje waarbij het erop aankwam om een politieagent op de kop te slaan. Ze verspreidden ook stickers waarop de politie ondubbelzinnig van moord werd beschuldigd. Dat is de sfeer onder vele jonge Brusselaars die agenten niet meer zien als ‘onze beste vriend’, zoals onze legendarische Nonkel Bob ooit zong. Een vooraanstaand lid van de Brusselse politie zei ooit dat vroeger alles bedaarde als de politie eraan kwam en dan dit nu omgekeerd is: als de flikken verschijnen, leidt dat meteen tot een escalatie.

Eric Goens

Dat was goed te zien in de documentaires die Eric Goens maakte over de politie in de hoofdstad. In Flikken BXL volgde hij patrouilles van de zone Brussel-Elsene, die bij een actie tegen drugdealers werden uitgescholden door jonge kinderen. In die periode werden in Brussel ook affiches verspreid waarop de beste manier werd beschreven om een agent aan te vallen: met een messteek in de rug.

Toch schrijft Dennis Sutherland aan het begin van zijn boek Flik in Brussel, over zijn carrière van agent in de hoofdstad, dat zijn beroep het mooiste is dat er bestaat. Hij is commissaris van een van de zes Brusselse politiezones, de zone West, en werkt vanuit Molenbeek. Niet bepaald de gemakkelijkste gemeente. Ze kreeg na de aanslagen van 2016 het troetelnaampje ‘hellhole‘ mee van de toenmalige Amerikaanse president Donald Trump.

Sutherland was te zien in een andere documentaire, Niveau 4 waarin Eric Goens zijn korps volgde in de weken na de aanslagen in Brussel. Uitgever Borgerhoff vroeg hem nadien om een boek te schrijven over zijn twintig jaar bij de politie.

Doorleefde anekdotes

Het is de verdienste van Sutherland (hij dankt zijn familienaam aan zijn Canadese grootvader) om ons met zijn Flik in Brussel een doorleefd en authentiek beeld te geven van zijn werk. Als je dit boek leest, is het alsof je een lang gesprek hebt met een agent die zowat alles heeft meegemaakt wat er mee te maken valt. ‘Ik zie en beleef elke dag het hele strafwetboek op straat‘, luidt de ondertitel, en de auteur illustreert dat in korte, vlot geschreven hoofdstukken met heel veel sprekende anekdotes.

Verwacht dus geen diepgaande analyses: Sutherland opteert eerder voor een vlotte opsomming van soms hallucinante feiten, die vooral tonen hoe verscheiden zijn beroep is. Dat hij ondanks alle moeilijkheden en problemen nog altijd blij is met zijn job heeft alles met die onvoorspelbare afwisseling te maken. Zo krijgt hij zowel te maken met zwaar banditisme en drughandel als met burenruzies over nachtlawaai. Flik in Brussel gaat niet alleen over wilde achtervolgingen (waarvan Sutherland eerlijk zegt dat hij dat heel graag doet) maar ook over vervelende en banale klusjes die een goed politieman met evenveel inzet doet.

De man met het hoedje

Aan Dennis Sutherland is niet veel theorie of ideologie besteed; zijn ‘straatwijsheid’ is des te groter. Hoe goed hij thuis is in Molenbeek, blijkt alleen al uit het feit dat hij zowat iedereen lijkt te kennen. Tot en met de echt zware jongens zoals Mohammed Abrini, de man met het hoedje bij de aanslagen in Zaventem, en Salah Abdeslam. ‘Die woonden gewoon om de hoek van het commissariaat. We kenden ze maar al te goed. Als van sinds ze kind waren. Kleine boefjes die winkeldiefstallen en drugfeiten pleegden.’

Voordat Abrini zich definitief bekeerde tot het jihadisme, had Sutherland een gewoon contact met hem. Hij vertelde hem kort voor de aanslagen dat hij een nieuw liefje had en dat hij misschien vader zou worden. Pas op 22 maart 2016 bleek dat hij de hele tijd wel heel andere plannen had gehad. Sutherland is er ook van overtuigd dat de hele buurt in Molenbeek het onderduikadres van Abdeslam kende. Maar dat niemand wou dat zeggen, waardoor hij er vier maand lang kon rondlopen. ‘Dat hij bescherming kreeg uit de buurt is wel duidelijk’, stelt hij zonder aarzelen.

Sutherland verbaast zich erover en ergert er zich ook aan de al of niet gespeelde naïeve onwetendheid van ouders die niet willen zien of weten dat hun zoons criminele daden stellen. Hij hoedt er zich echter voor om de alle jongeren van Molenbeek over één kam te scheren: ‘Het is jammer genoeg een relatief kleine groep van een paar honderd probleemjongeren die het verpest voor de rest. Jongens die geen ontzag meer hebben voor de politie, die aan alles lak hebben, die stapje voor stapje groeien in hun criminele activiteiten.’

Politiezones

Sutherland waagt zich ook kort aan enkele reflecties over de zes politiezones van de hoofdstad. Niet weinigen menen dat die beter eengemaakt zouden worden. De auteur meent echter dat die ene zone niet noodzakelijk beter zou functioneren. Het is jammer dat hij niet ingaat op de logistieke kost van teveel hogere postjes en verkeerd gebruik van overheidsgeld. Zoals te zien is in de Zone Oost, waar door karig toezicht van boven liefst vijf commissarissen een wagen ter waarde van 20 000 euro kregen waarop ze geen recht hadden. Wie dan klaagt over een gebrek aan middelen is niet echt geloofwaardig.

Jammer ook dat Sutherland ietwat meewarig doet over Nederlandstaligen die niet gediend zijn met agenten die hun taal niet spreken. Hij lijkt het normaal te vinden dat Franstaligen het nooit nodig hebben gevonden om de taalwetten na te leven. ‘Als we alleen maar de agenten zouden aannemen die perfect tweetalig zijn, dan verliezen we de helft van ons korps.’ Met dat soort toegeeflijkheid van de Vlamingen werd Brussel in de vorige eeuw verfranst. Sutherland vertelt zelf dat hij al doende Frans geleerd heeft. Die voor Vlamingen vanzelfsprekende houding zou een evidentie moeten zijn voor al wie deel wil uitmaken van het politiekorps van een tweetalig gewest.

Bron: Doorbraak