Vrije Tribune
‘Als we in Vlaanderen geen brede consensus vinden voor een nieuwe structuur in het secundair onderwijs, dan moeten we de pijnpunten op andere manieren aanpakken’, schrijft Jonas Dockx. Vanavond buigt hij zich in het Leuvense Onderwijs Onderzoek Symposium (LOOS) over de vraag welke effecten verschillende onderwijsvormen hebben op leerlingen in het middelbaar onderwijs.
De pijnpunten van het secundair onderwijs die beschreven werden door de commissie Monard blijven 13 jaar later even actueel. De nodige hervorming liep immers spaak op de discussie over de brede eerste graad en de onderwijsvormen.
Het gaat niet goed met de kwaliteit het Vlaamse onderwijs. Deze zin, of een variant daarop, is de voorbije jaren wel vaker geschreven na resultaten van PIRLS, TIMSS, PISA of één van de peilingsonderzoeken. De neerwaartse trend is echter niet nieuw. Zo wist de commissie Monard 13 jaar geleden al dat, hoewel we toen nog hoog scoorden, er een daling plaatsvond bij elke nieuwe afname van de PISA-toetsen.
Deze commissie had namelijk als opdracht om een hervorming van het secundair onderwijs voor te bereiden, en analyseerde daarom ook de pijn- en sterktepunten van het secundair onderwijs. Als oorzaak van deze kwaliteitsdaling keek de commissie onder andere naar het watervalsysteem, het fenomeen waarbij leerlingen eerste aso kiezen en later ‘uitwijken’ naar een andere onderwijsvorm.
In 2013 kwam er een masterplan voor een hervorming waarin de gekende structuur van aso, tso, kso en bso zou verdwijnen. Er zou in de plaats daarvan een matrix komen van studiedomeinen op één as en de opleidingsfinaliteit, gaande van abstract tot praktisch, op de andere as. Er werd ook gekozen voor een ‘brede eerste graad’ waarin leerlingen in de eerste twee jaar van het secundair onderwijs grotendeels hetzelfde curriculum zouden krijgen. De redenatie was dat een uitgestelde studiekeuze zo tot een meer doordachte studiekeuze zou leiden. Zo zou het watervalsysteem verminderd moeten worden.
Bij het akkoord over de onderwijshervorming in 2017 werd er echter gekozen om de klassieke indeling aso, tso, kso en bso in de matrix op te nemen. De reden die werd gegeven was dat ouders, leerkrachten en leerlingen anders hun weg niet zouden kunnen vinden in de nieuwe structuur. Ook van een brede eerste graad leek geen sprake meer te zijn, leerlingen zouden een basisoptie moeten kiezen in het tweede jaar van de eerste graad. De hervorming vervelde ook in naam tot een modernisering.
Hebben we zo de kans gemist om de kwaliteit van ons onderwijs te vrijwaren? Sinds de commissie Monard gaat de neerwaartse trend bij de PISA-toetsen steeds verder. Daarnaast is er geen reden om te denken dat dit zal verbeteren, de leerlingen die nu het secundair onderwijs instromen zullen al starten met een achterstand. De metingen in het lager onderwijs van PIRLS in 2016 en TIMSS in 2019 tonen namelijk een plotse neerwaartse knik. De recentste peilingsonderzoeken geven ook sombere resultaten weer. Daarnaast is het watervalsysteem niet verdwenen en blijf het moeilijk voor de Vlaamse leerlingen om een passende studiekeuze te maken.
Hadden beleidsmaker dan moeten vasthouden aan het initiële plan om een echte brede eerste graad te maken en de schotten tussen aso, tso, kso en bso te laten verdwijnen? Het is inderdaad zo dat landen met zo’n brede eerste graad er vaker in slagen onderwijs te bieden dat zowel goed is voor de gemiddelde prestaties als tot minder ongelijkheid leidt. Enige nuance is echter ook gepast. Zo zien we bijvoorbeeld in Engeland en de V.S. dat het zich richten op één leerplan voor alle leerlingen in het openbare onderwijs leidde tot de groei van het privéonderwijs. Als Vlaamse ouders na een hervorming dus zouden twijfelen aan de kwaliteit van ons officieel en vrij gesubsidieerd onderwijs, dan lopen we het risico op de opkomst van privéonderwijs. Het zogenaamde schaduwonderwijs van de dure bijlessen is namelijk al hier, en er is reeds een groot aanbod van internationale en Europese scholen in Vlaanderen en Brussel. We zijn dus beter voorzichtig met het plannen van hervormingen die mogelijk tot een vertrouwensverlies bij de ouders leiden.
Als we in Vlaanderen geen brede consensus vinden voor een nieuwe structuur in het secundair onderwijs, dan moeten we de pijnpunten op andere manieren aanpakken. Daarvoor kan het lonen om te kijken naar andere onderwijssystemen. Zo houdt men in Duitsland ook vast aan het gebruik van onderwijsvormen, maar heeft men in verschillende Duitse bondstaten het aantal onderwijsvormen gereduceerd naar twee. Op deze manier kon men tegelijkertijd het geliefde gymnasium behouden, en de kans verminderen dat leerlingen herhaaldelijk van school moeten veranderen. De parallel met het aso in Vlaanderen lijkt vanzelfsprekend. Daarnaast is het in sommige bondstaten ook mogelijk dat leerlingen die niet in een doorstroomgerichte richting zaten, nog een extra jaar gymnasium volgen om zich alsnog voor te bereiden op het hoger onderwijs. Ook de Vlaamse toetsen die eraan komen bieden mogelijkheden (mits er zorgvuldig mee wordt omgesprongen). Zo is men er in Nederland in geslaagd de invloed van sociale afkomst op studiekeuze te verminderen door middel van de eindtoets basisonderwijs. Er blijven dus mogelijkheden genoeg om de pijnpunten van het secundair onderwijs aan te pakken.
Jonas Dockx is als onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -Evaluatie van de KU Leuven.
Bron: Knack