De regering wil meer mensen aan het werk zetten en houden. Na 25 jaar pensioenhervormingen blijft België in die opdracht tekortschieten om de vergrijzing te financieren. De regering-De Croo staat klaar om een nieuwe poging te ondernemen, maar meer dan ooit wordt het laveren tussen heilige huisjes.
Een nieuwsbericht uit 2020 dat volledig tussen de plooien van corona is verdwenen: de OESO adviseert België om na 2030 de pensioenleeftijd verder te laten stijgen met de levensverwachtingen. Dat moet u dus niet verwachten van de pensioenplannen die bevoegd minister Karine Lalieux (PS) binnenkort ontvouwt. Sinds de PS na zes jaar federale oppositie opnieuw incontournable is geworden, mag het al een mijlpaal heten dat de pensioenleeftijd op 67 – vanaf 2030, een realisatie van de regering-Michel – is blijven staan.
Wat staat er te gebeuren?
Minister van Pensioenen Karine Lalieux (PS) ontvouwt binnenkort haar plannen om de pensioenen beter en rechtvaardiger te maken en betaalbaar te houden. Haar coalitiepartners kijken met argusogen toe.
Hoe moet het verder?
De verhoging van het minimumpensioen naar 1.500 euro werd al af- geklopt. Het is uitkijken naar de oplossingen om meer mensen aan het werk te krijgen en te houden en de uitbreiding van de tweede pensioenpijler te betalen.
Wat is de valkuil?
De sociale uitgaven lopen de komende dertig jaar door de vergrijzing op tot 30 procent van het bruto binnenlands product. Zonder ingrepen leidt dat tot een jaarlijkse verslechtering van de begroting.
Liberalen en CD&V hebben daarvoor een prijs betaald die ook de N-VA graag wou betalen, nadat de regering-Michel de stempel van hardvochtig niet meer uitgevaagd kreeg: de verhoging van het minimumpensioen tot 1.500 euro, het optrekken van het pensioenplafond en het gelijkschakelen van het zelfstandigenpensioen met dat van werknemers. Die ‘retour du coeur’ zal het armoederisico bij ouderen drukken, maar ook bakken geld kosten. Volgens de studiecommissie voor de vergrijzing verleggen de Vivaldi-beslissingen de piek van de vergrijzingsuitgaven van 2040 naar 2050.
Wie heeft recht op het minimumpensioen?
De sociale uitgaven zullen dan 5,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp) hoger uitvallen dan vandaag, wat neerkomt op 26 miljard extra. De vergrijzing is de voornaamste reden dat België na de coronacrisis niet vlotjes zal terugkeren naar een begroting in evenwicht of met een beperkt tekort, zoals Nederland of Duitsland. Om de factuur te stabiliseren moet aan veel radertjes gedraaid worden, zonder het draagvlak bij de bevolking te verliezen. Maar ideologisch gaapt een kloof in de Vivaldi-coalitie. Voor de socialisten en de groenen ligt de nadruk veel meer op hogere pensioenen en meer rechtvaardigheid, bij de liberalen en CD&V eerder op betaalbaarheid. Een overzicht.
- Meer actieven
Dat de pensioenen in België relatief laag zijn voor de hoge belastingen die we betalen, komt omdat te weinig mensen werken en onze carrières te kort zijn. Slechts 70 procent van de 20- tot 64-jarigen is vandaag aan de slag. Dat is iets onder het Europese gemiddelde van 72,5 procent, maar ver onder de 80 procent van buurlanden Nederland en Duitsland. Van de 55- tot 64-jarigen werkt iets meer dan de helft. In Nederland en Duitsland is dat zeven op de tien. De pensioenhervormingen van de regeringen van Elio Di Rupo (PS) en Charles Michel (MR) hebben de situatie wel verbeterd – in 2012 werkte slechts 39 procent van de 55- tot 64-jarigen – maar onvoldoende. De gemiddelde Belg stopt nog altijd voor zijn 62ste met werken. Velen gaan niet meteen met vervroegd pensioen, maar verdwijnen via het brugpensioen of ziekteverlof voorgoed van de arbeidsmarkt.
Slechts 70 procent van de 20- tot 64-jarigen is vandaag aan de slag. Een stuk minder dan de 80 procent van buurlanden Nederland en Duitsland.
Vorig jaar zaten 460.000 mensen langer dan een jaar ziek thuis. De toename van de groep langdurig zieken is de jongste tien jaar groter dan in sterk vergrijsde landen als Duitsland of Italië. Het aanscherpen van de controles of het extra responsabiliseren van werkgevers lijkt niet meteen de intentie van de regering, blijkt uit het regeerakkoord. De regering-Michel probeerde dat, maar faalde. Wel komt er een evaluatie van het ziektepensioen van ambtenaren, dat zieke ambtenaren op jonge leeftijd uit de arbeidsmarkt kan duwen.
Alle regeringen van dit land hebben de ambitie uitgesproken om de werkzaamheidsgraad naar 80 procent op te krikken tegen 2030, maar het blijft wachten op concrete maatregelen. De Vlaamse regering staat klaar met een jobbonus om voor de laagste lonen werken aantrekkelijker te maken dan niet werken. Maar ze weet nog altijd niet hoe de federale regering die bonus fiscaal gaat behandelen. Wordt de bonus federaal belast, dan verliest hij zijn waarde.
Minister van Werk Pierre-Yves Dermagne (PS) organiseert volgende week een werkgelegenheidsconferentie om tot concrete voorstellen te komen, maar vakbonden en werkgevers trekken daar zonder gemeenschappelijk standpunt naartoe. Dermagne denkt vooral aan maatregelen om de werkomstandigheden te verbeteren, via aangepast werk voor ouderen en permanente vorming. Dat klinkt vooral als een herhaling van het project ‘Werkbaar Werk’ van zijn voorganger Kris Peeters (CD&V). Om de vele jonge en allochtone werklozen in Brussel en Wallonië te activeren, wil de PS alles zetten op overheidsinvesteringen in infrastructuur – zeker na de overstromingen in Wallonië – mobiliteit en klimaat. Zaken als een in de tijd beperkte werkloosheidsuitkering zijn taboe.
- Een hogere productiviteit
Voor die investeringen valt iets te zeggen. Waar ons land namelijk zeker ook behoefte aan heeft, is een sterkere productiviteitsgroei. Had België de productiviteitsgroei van de periode tussen 1980 en 2000 kunnen aanhouden, lag onze welvaart vandaag een kwart hoger en was de vergrijzingsfactuur vandaag behapbaarder, becijferde Voka-econoom Bart Van Craeynest. Meer investeringen, meer innovatie, betere scholing, minder files en meer flexibiliteit zijn cruciale factoren. De gewesten en de federale regering staan klaar om hun relanceplannen uit te rollen, maar de vraag is of er voldoende focus in zit. Bovendien staat de schuldgraad al op 116 procent. - Een flexibele eindeloopbaan
Om te vermijden dat mensen vervroegd stoppen zijn er twee opties: de wortel en de stok. Aan de rechterkant van het politieke spectrum wordt al langer gepleit voor het stopzetten van het brugpensioen als kanaal om voortijdig van de arbeidsmarkt te verdwijnen. Dat is dus de stok. Maar die zal niet bovengehaald worden. De sociale partners hebben de minimumleeftijd in het jongste interprofessioneel akkoord gebetonneerd op 60 jaar en de minimumleeftijd voor de zachte landingsbaan – een premie die het verlies compenseert van een oudere werknemer die kiest voor minder belastend werk – vervroegd van 58 naar 55 jaar. Boven op die ingrepen heeft de regering-De Croo nog altijd plannen om het deeltijds pensioen in te voeren, wat onder de regering-Michel niet gelukt is. Dat zou ertoe moeten leiden dat oudere werknemers via deeltijdse arbeid langer aan de slag kunnen blijven. - Pensioenbonus
PS-vicepremier Dermagne: ‘De pensioenhervorming wordt geen besparing’
Nog meer wortel: een financiële stimulans om langer te werken. Wie recent Mypension.be nog eens heeft geconsulteerd, kon er niet naast kijken. Vooral voor wie een hoger loon heeft, oogt aan de slag blijven tot 67 niet zo veel aantrekkelijker dan kiezen voor vervroegd pensioen. Een hogere bediende die vandaag 40 jaar is, houdt aan werken tot 67 euro zo’n 110 euro netto meer pensioen per maand over, dan wanneer hij uitstapt op 64.
Vooruit-vicepremier Frank Vandenbroucke pleit daarom als pensioenexpert al jaren voor de herinvoering van de pensioenbonus, die door de regering-Michel werd afgeschaft. Dat gebeurde op basis van studies waaruit bleek dat het stelselmatig optrekken van de leeftijd voor vervroegd pensioen sinds 1997 veel effectiever was dan een bonus. Vandenbroucke is daarom gewonnen voor een meer substantiële bonus, en dat pleidooi kreeg ook een echo in het regeerakkoord. Alleen kan dat ook geld kosten. Een andere pensioenexperte, Marjan Maes van de KU Leuven, pleit ook voor de herinvoering van de pensioenmalus die in 1991 werd afgeschaft. Daarbij krijg je minder pensioen als je vroegtijdig uitstapt. Maar dat gaat onder deze regering niet gebeuren.
- Ambtenaren
‘Meer convergentie tussen en in de stelsels creëren’, luidt een van de vage doelstellingen in het regeerakkoord. Nochtans is het een hele grote werf: nog altijd zijn de wettelijke pensioenen van vastbenoemde ambtenaren aanzienlijk aantrekkelijker dan die van werknemers en zelfstandigen. De regering-Michel had bij haar aantreden in 2014 grote ambities om dat recht te trekken, maar door het mislukte overleg over de zware beroepen ging de hervorming van het gunstregime voor ambtenaren – de zogenaamde preferentiële tantièmes – niet door. Dat leidt ertoe dat sommige ambtenaren – hoge magistraten en treinpersoneel – al na 36 gewerkte jaren een volledig pensioen hebben. Militairen, politieagenten en postbodes met een ambtenarenstatuut moeten daar 37,5 jaar voor werken, de meeste leerkrachten 41 jaar.
Aan de rechterkant van het politieke spectrum wordt al langer gepleit voor het stopzetten van het brugpensioen als kanaal om voortijdig van de arbeidsmarkt te verdwijnen.
Voormalig pensioenminister Daniël Bacquelaine (MR) probeerde een doorbraak te realiseren in het uiterst gevoelige dossier door de taak van heel wat ambtenaren, die nu een tantième hebben, te erkennen als een zwaar beroep. Daardoor zouden ze nog altijd vroeger kunnen stoppen, maar wel met een lager pensioen. Zijn deal met de overheidsvakbonden stootte echter op een njet van Open VLD en de N-VA omdat ze een precedent creëerden voor de privésector. Daardoor bleef zowel de werf van de ambtenarenpensioenen als die van de zware beroepen braak liggen.
- Zware beroepen
Het is zeer de vraag hoe Lalieux dat tweeluik gaat aanpakken. In het regeerakkoord komt het begrip ‘zware beroepen’ niet voor. En dat is bewust: de term raakte vergiftigd doordat iedereen van zichzelf vindt dat hij hard werkt. Maar er zal hoe dan ook een oplossing gevonden moeten worden, zo niet blijft er een discriminatie tussen pakweg een treinbegeleider en een buschauffeur. - Toegang tot het minimumpensioen
Nog een stok om mensen langer te doen werken, is de link tussen de gewerkte jaren en het opkrikken van het pensioen. Wie lange tijd werkloos is of tijdskrediet heeft, bouwt vandaag nog altijd pensioen op. Dat noemt men de gelijkgestelde periodes. Vanuit de logica dat mensen geen twee keer bestraft moeten worden, valt daar iets voor te zeggen. Maar het is geen incentive om meer te werken. De regering-Michel paste wel de basis aan waarop het pensioen tijdens jaren van werkloosheid wordt berekend, maar duwde niet meer door voor de 50-plussers, omdat Open VLD en CD&V koudwatervrees kregen met de verkiezingen in zicht.
Bij de verhoging van het minimumpensioen wordt nu een nieuwe poging ondernomen om een effectieve tewerkstelling als voorwaarde in te vullen. Zo staat het ook in het regeerakkoord. Open VLD-voorzitter Egbert Lachaert plakte daar recent het streefcijfer van 20 jaar op, maar de PS noemde dat een provocatie en ook Vooruit is niet mee. Mondt het compromis dan maar uit in een lager jaartal?
- Aanvullend pensioen
Het heilige huisje van de rechtse partijen is het fiscaal gunstregime voor het bijeensparen en uitkeren van een aanvullend pensioen via de groepsverzekering of het pensioenfonds. Lalieux liet al meermaals uitschijnen dat het systeem de hogere lonen meer beloont en dus omgekeerd herverdelend werkt, maar bij de liberalen gaan dan telkens alle alarmbellen af.
De term ‘zwaar beroep’ raakte vergiftigd doordat iedereen van zichzelf vindt dat hij hard werkt.
Nochtans is er wel stof tot verbetering. De regering heeft het plan opgevat zo veel mogelijk bedienden en arbeiders een aanvullend pensioen van minstens 3 procent van hun brutoloon te laten opbouwen. Nu geniet slechts 75 procent van de werknemers een tweede pijler. Dat Lalieux het fiscaal voordeel al meermaals als budgettaire kostenpost van 2 miljard omschreef, doet vermoeden dat ze op een al- gemene belastingverhoging op het pensioensparen aanstuurt.
Of dat zo is, moet blijken. De Hoge Raad van Financiën merkte vorig jaar in zijn blauwdruk voor een fiscale hervorming alleszins op dat het uitkeren van de groepsverzekering in kapitaal te aantrekkelijk is tegenover een uitkering via een maandelijkse pensioenrente.
Lalieux verkondigde de voorbije maanden vooral dat ze ‘de excessen wil aanpakken’. Daaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat ze eerder naar de zogenaamde regel van 80 procent voor bedrijfsleiders wil kijken.
Valse start voor pensioendebat
Die regel bepaalt dat het wettelijk en aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen niet hoger mag zijn dan het laatste loon. Maar onder bedrijfsleiders bestaat een truc om dat te omzeilen, door zichzelf in het laatste jaar een enorme loonsverhoging toe te kennen. De regering-Michel probeerde dat in te dijken door het loon over een langere termijn te bekijken, maar de controle door de fiscus loopt mank door een gebrek aan uitwisseling van gegevens tussen verschillende administraties, analyseerde het Rekenhof vorig jaar.
Een andere optie is dat er een nieuwe solidariteitsbijdrage komt op de allerhoogste aanvullende pensioenen. De regering-Michel besliste in 2017 om zo’n belasting van 3 procent in te voeren op stortingen van meer dan 30.000 euro per jaar, maar volgens het Rekenhof deed dat de ontvangsten net teruglopen. Bron: De Tijd
Op vrijdag 3 september maakte minister van Pensioenen Karine Lalieux (PS) haar ‘openingsvoorstel’ in de pensioenhervorming bekend.
- Tien jaar werken opent de deur naar een minimumpensioen,
- stoppen kan na 42 gewerkte jaren,
- de ambtenarenpensioenen en de tweede pijler blijven buiten schot
Maandenlang werd naar deze hervorming uitgekeken. Het betreft een openingsbod, de voorstellen zijn niet te nemen of te laten. Regering en sociale partners moeten de discussie nu voortzetten. Opmerkelijk, minister Lalieux stuurt flink wat potentiële hervormingen door naar de Nationale Pensioencommissie, een instelling waarin de sociale partners en de regering zijn vertegenwoordigd.
De regering verhoogt gefaseerd het minimumpensioen dat tegen 2024 minimum 1.500 euro netto moet bedragen (voor mensen die 45 jaar hebben gewerkt). Ook verhoogde de regering het loonplafond met 2,58 procent (het bedrag waarop het pensioen wordt berekend). Ten slotte schafte de regering de correlatiecoëfficiënt voor de berekening van het zelfstandigenpensioen af.
De tweede fase heeft volgens de regering-De Croo een tweeledige doelstelling: ‘het herstel van de sociale rechtvaardigheid en de ondersteuning van de werkgelegenheid’.
Zoals bekend draait Vivaldi de hogere pensioenleeftijd (67 jaar voor wie vanaf 2030 met pensioen gaat) niet terug. Lalieux’ opmerkelijkste voorstel past de voorwaarde aan om vervroegd met pensioen te kunnen gaan. Ze wil de lat op 42 gewerkte jaren leggen, tegen 44 gewerkte jaren nu.
Het impliceert dat iemand die vanaf zijn achttiende aan de slag is, op zijn zestigste met pensioen kan gaan. De minister pakt naar eigen zeggen een sociale onrechtvaardigheid aan. De maatregel kan bovendien een elegant antwoord bieden op de discussie rond de zware beroepen. Die draaide in de regering-Michel volledig in de soep.
Tegelijktijdig stelt Lalieux twee incentives voor om toch langer aan de slag te blijven. Wie langer dan 42 jaar werkt, heeft recht op een pensioenbonus van twee euro bruto per dag gedurende maximum drie jaar (het geldt zowel voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen). Die bonus kan gedurende drie jaar worden opgebouwd. In dat geval verhoogt een pensioen van 1500 euro met 100 euro netto per maand.
Daarnaast introduceert ze het deeltijds pensioen. Het laat iedereen toe om deeltijds (een vijfde) of halftijds werken met een pensioen te combineren. Ook dan kan een bonus worden opgebouwd.
Wie dertig jaar heeft gewerkt (inclusief gelijkgestelde periodes) heeft recht op een minimumpensioen. Lalieux vindt dat er van die dertig jaar tenminste tien jaar moet worden gewerkt, tegen gemiddeld 104 dagen per jaar. Op deze manier wordt ook studentenarbeid beter meegeteld. De liberalen spraken vorige week over tenminste 20 gewerkte jaren.
Lalieux voorziet ten slotte in een verlenging van de overgangsuitkering bij jonge weduwen of weduwnaars, waarbij de regeling wordt uitgebreid naar koppels met een samenlevingscontract.
De derde fase van de hervorming wordt gecommissioneerd in de Nationale Pensioenraad. Die moet zich onder meer buigen over de tweede pijler, het aanvullend pensioen dat werknemers via hun werkgever opbouwen. De regering wil dat systeem uitbreiden naar alle werkenden waarbij drie procent van het brutoloon moet worden opzijgezet.
De vrees bestond dat Lalieux het fiscale voordeel van de tweede pijler wilde aanpakken. Onderzoek leert dat een kleine groep mensen met het meeste geld aan de haal gaat. Lalieux wil een akkoord tussen de sociale partners (dat loopt tot 2023) respecteren. Ze blijft er wel bij dat de ‘excessen’ eruit moeten.
De Pensioencommissie moet zich ook buigen over een hogere vervangingsratio. Op dit moment dekt een pensioen tussen de 60 en de 70 procent van het laatst verdiende loon. Verder zal ze de familiale dimensie bestuderen. Het gaat om een moeilijke discussie: er wordt een oplossing gezocht voor het feit dat echtgescheidenen door een onvolledige carrière financieel in moeilijkheden kunnen komen. Daarbij wordt onder meer gedacht aan een pensioensplit.
De plannen van de minister reppen met geen woord over een gelijkschakeling van de diverse pensioenstelsels (ambtenaren, werknemers, zelfstandigen). Dat was nochtans beloofd in het regeerakkoord, maar het voornemen haalde Lalieux’ beleidsplan niet. Diverse ambtenaren moeten minder lang werken dan werknemers voor een volledig pensioen dat veelal beter uitvalt. Voor Lalieux moeten de ambtenarenpensioenen juist de norm zijn.
Evenmin is er sprake van een solidariteitsbijdrage waarbij de hoogste pensioenen ietwat worden afgetopt ten voordele van de laagste pensioenen. Lalieux’ beleidsverklaring sprak op dit punt over een ‘versterking van de solidariteit’.
Volgens de minister zijn haar voorstellen (tweede fase) ‘budgetneutraal’, al hangt het af van de werkzaamheidsgraad (80 procent tegen 2030) of de rekening sluitend wordt. Het geld voor de eerste fase (1,3 miljard voor de verhoging van de minimumpensioenen) was al vrijgemaakt in het budget. Bron: DS