Principe 6: haal de regelgevers aan boord

De tak van het bedrijfsleven die moet beregeld worden, heeft de regelgevers in zijn zak. Dat is bijna een natuurlijk gegeven. De regelgevers weten immers maar al te goed dat ze er wel bij zullen varen als ze zich tijdens het uitvoeren van hun ambt min of meer schikken naar de wil van de machthebbers. Het gaat zelfs zo ver dat lobbyisten in dienst van de banken de wetten van de financiële regelgeving schrijven.

In 1933 wordt de Glass-Steagall Act uitgevaardigd. Deze wet werpt een muur op tussen de commerciële banken (deposito’s gegarandeerd door de staat) en de investeringsbanken (geen staatsgarantie). De muur belet dat het spaargeld van de Amerikaanse burger kan gebruikt worden voor speculatieve doeleinden.

In 1999 slaan Robert Rubin (prominent lid van de Democratische Partij en op dat moment in functie als minister van Financiën onder Clinton) en zijn compagnons, samen met een aantal rechtse republikeinen, waaronder Phil Gramm, die muur met een voorhamer aan stukken. Resultaat: vanaf nu zijn risicovolle transacties van investeringsbanken gedekt door staatsgarantie. Tegelijk wordt komaf gemaakt met de regulering van derivaten (exotische financiële instrumenten).

Na zijn baan als minister van Financiën in het kabinet-Clinton werd Robert Rubin bestuurder van Citigroup, één van de grootste Amerikaanse banken. In de VS is het bijna standaard dat regeringsfunctionarissen van verschillende niveaus na hun job in de politiek werk vinden bij de financiële instellingen die ze – in theorie – hebben gereguleerd. Dit fenomeen heet ‘verkleving’.

In de jaren 70 van vorige eeuw begon lobbying een steeds grotere rol te spelen bij de pogingen van de zakenwereld om hun greep op de wetgeving te vergroten. Er ontstonden nieuwe denktanks, zoals bijvoorbeeld de Heritage Foundation, die vat wilden krijgen op het ideologische systeem.

Tijdens de jaren 50 en 60 van vorige eeuw waren er geen financiële crashes omdat de beschermende maatregelen onder de New Deal nog steeds golden. Tijdens de jaren 70 werd een begin gemaakt met de deregulering. In de jaren 80 volgden onder Ronald Reagan de eerste crashes (Continental Illinois, Savings and Loan Crisis). In beide gevallen was het de overheid die de brokken lijmde. Onder Clinton en George W. Bush ging de deregulering gewoon verder.

Na de Savings and Loan Crisis werden de schuldigen berecht. Na de financiële crisis van 2008 was dat niet het geval. De macht is nu zo geconcentreerd dat de banken niet alleen ‘too big to fail’, maar ook ‘too big to jail’ zijn. In de VS kunnen mensen nu van hun centen beroofd worden zonder dat iemand daarvoor wordt gestraft.

In een kapitalistische economie gaan investeerders die te veel risico nemen kopje onder. Ze gaan failliet. In de VS worden private financiële instellingen die op de fles gaan door de overheid gered. Hieruit volgt dat er in de VS geen sprake is van een kapitalistische economie. Ondertussen wordt er niets ondernomen om een herhaling te voorkomen. Op naar de volgende crash!

Er zijn in de VS economisten zoals Joseph Stiglitz en Paul Krugman (beide winnaars van de Nobelprijs voor Economie) die het niet eens zijn met de gevolgde koers. Maar ze worden nooit ofte nimmer geconsulteerd. De mensen die werden aangezocht om de crisis van 2008 aan te pakken, waren dezelfde als diegenen die ze hadden veroorzaakt (Rubin, Goldman Sachs).

Investeringsbanken doen aan risicoschatting maar kijken daarbij alleen maar naar zichzelf. Ze houden geen rekening met het ‘systemische risico’, het risico dat heel het systeem in elkaar stuikt als hun eigen zaakje misloopt.

De financiële crisis van 2008 werd veroorzaakt door verkopers van hypotheken. Grote hoeveelheden hypotheken werden verkocht aan mensen waarvan de verkopers wisten dat ze de hypotheek nooit zouden kunnen terugbetalen. De banken namen ze in hun portefeuille als MBS (waardepapieren gedekt door hypotheken). Die MBS werden in kleinere stukken verdeeld en verhandeld als CDO (schuldobligaties met onderpand). Aangenomen werd dat die techniek het risico zou beperken. Maar het omgekeerde was waar en toen het systeem met een tegenslag (de huizencrisis) werd geconfronteerd, waren de gevolgen niet te overzien.

‘Laat alles over aan de markt’ is de leus van het neoliberalisme. Maar dat is pure fictie. Reagan, het icoon van het neoliberalisme, voerde een protectionistisch economisch beleid. Ook kwam hij de banken in nood ter hulp met overheidsgeld in plaats van ze te laten opdraaien voor de kosten.

Paradox: in de VS vertrouwen de rijken op de staat om hen te redden als ze in de problemen komen; de armen wordt verteld dat ze niet op de staat moeten rekenen en de Amerikaanse Droom moeten najagen.

Principe 7: kaap de verkiezingen

Concentratie van rijkdom leidt tot concentratie van macht. In de VS is het de gewoonste zaak dat grote bedrijven de verkiezingen kopen. Het is niet eens onwettelijk. Daar gaat een hele geschiedenis aan vooraf:

  • Het begint bij de Amerikaanse grondwet. In het veertiende amendement staat dat iemands rechten niet mogen worden geschonden zonder rechtsgeding.
  • In de loop van de twintigste eeuw krijgen de bedrijven rechtspersoonlijkheid. Dat geeft ze bepaalde rechten die natuurlijke personen (mensen dus) ook hebben. Gevolg van deze evolutie is dat het veertiende amendement nu ook op bedrijven van toepassing is. De rechten van bedrijven mogen bijgevolg niet worden geschonden zonder rechtsgeding.
  • In 1976 doen rechters uitspraak in de zaak Buckley v. Valeo. Ze bepalen dat beperkingen op de verkiezingsuitgaven een inbreuk zijn op het eerste amendement van de Amerikaanse grondwet. Dat amendement garandeert de vrijheid van meningsuiting. Wie beperkingen oplegt aan de verkiezingsuitgaven, beperkt de hoeveelheid politieke communicatie. En dat is in strijd met het principe van de vrijheid van meningsuiting. In wezen zegt dit vonnis dat geld een vorm van vrije meningsuiting is.
  • In 2010 beslissen rechters in de zaak Citizens United v. Federal Election Commission dat het recht op vrije meningsuiting van bedrijven niet mag beperkt worden. De laatste obstakels voor bedrijven inzake beïnvloeding van de verkiezingen worden hiermee opgeheven.

Via hun financiële steun aan een presidentskandidaat kopen bedrijven invloed op de wetgeving. Eens hun kandidaat verkozen is, droppen ze hun juristen in wetgevende kringen om de wetgevers te ‘adviseren’.

Het is hoog tijd voor een derde, onafhankelijke partij. Maar ook dán is één keer om de vier jaar naar de stembus gaan niet voldoende als je een democratie wil die goed werkt. We moeten actieve volksbewegingen van de grond krijgen die niet alleen continu demonstreren en kandidaten onder druk zetten, maar ook werk maken van een kiessysteem dat die naam waardig is en zich voortdurend op alle niveaus met beleidszaken bezighouden.

Principe 8: laat het schorriemorrie in de pas lopen

Bij pogingen om het lot van gewone mensen te verbeteren, hebben arbeidsorganisaties altijd al de kar getrokken. Omdat ze een democratiserende kracht vormden en als zodanig een bedreiging voor de privileges van de machthebbers, werden ze fel bestreden. Het recht op vrije vereniging – het basisprincipe van de Internationale Arbeidsorganisatie – is nooit door de VS geratificeerd. Dat zegt iets over de diepe afkeer van vakbonden die de Amerikaanse elite en de Amerikaanse politiek typeert.

Na een terugval onder het repressieve beleid van president Woodrow Wilson in de jaren 20 begon de arbeidersbeweging in het midden van de jaren 30 aan een nieuwe opmars.

Franklin Delano Roosevelt was niet afkerig van progressieve wetgeving. Hij liet de vakbondsleiders verstaan dat, als ze maar genoeg druk zetten, hij hun eisen met alle plezier zou inwilligen. De zakenwereld van haar kant was verdeeld over de bepalingen van de New Deal. De wetten van de New Deal legden de basis voor de economische groei van na de Tweede Wereldoorlog.

Het einde van de Tweede Wereldoorlog was voor de bedrijfswereld het sein om in de tegenaanval te gaan. Vakbonden werden belaagd. Er werden pogingen ondernomen om het onderwijssysteem en de sportfederaties over te nemen. Kerken werden geïnfiltreerd. Het publiek moest wantrouwig gemaakt worden tegenover de overheid, maar ook weer niet té, want het zakenleven had de overheid nodig voor eigen doeleinden.

Onder Reagan werd het alleen maar erger. Die maakte werk van het illegaal breken van stakingen. Tijdens zijn presidentschap verdrievoudigde het aantal onwettige ontslagen. George W. Bush deed er nog een schepje bovenop. Vandaag zijn nog maar 7% van de arbeiders in de privésector lid van een vakbond. Het is niet dat de arbeiders niet willen lid worden van een vakbond: ze kunnen gewoon niet.

Aan het begin van de Industriële Revolutie leidde wat toen de Nieuwe Tijdgeest werd genoemd – maak winst en vergeet daarbij alles behalve jezelf – tot woede onder de arbeiders. Die vonden dat er niet veel verschil was tussen werken in loondienst en slavernij. “Werkende mensen zouden de fabrieken moeten overnemen”, luidde de slogan van de grote arbeidsorganisaties in die tijd.

Het woord ‘klasse’ is net geen schuttingwoord in de VS. Mensen worden ongemakkelijk als ze het horen uitspreken. Het is nochtans vrij simpel: geef je orders of volg je ze op? Dat bepaalt namelijk tot welke klasse je behoort. De rijken hebben een hekel aan het woord, omdat het de nadruk op verschil legt.

Wat in de jaren 30 van vorige eeuw werd verwezenlijkt, dat kan opnieuw worden gedaan. De omstandigheden zijn nagenoeg dezelfde. Net als toen is er nu veel ongelijkheid en een grote mate van repressie. Maar we moeten het dóén. Het zal niet uit zichzelf gebeuren.

Principe 9: zorg ervoor dat ze het allemaal prima vinden

David Hume, een politiek filosoof uit de achttiende eeuw, schreef in een van zijn werken dat de macht in handen is van degenen die geregeerd worden. Daarmee bedoelde hij dat, als het volk zich bewust wordt van zijn macht, autoritaire en repressieve regeringen gedoemd zijn om te verdwijnen. Dat is een van de redenen waarom we in de VS die enorme PR-industrie hebben

In zijn boek “Propaganda” uit 1928 zegt Edward Bernays, in die tijd een toonaangevend intellectueel en een soort van goeroe, dat het land moet bestuurd worden door de ‘intellectuele minderheid’. Het volk mag niet de kans krijgen om te regeren, want dat neemt toch maar de verkeerde beslissingen. Tegelijk moet de ‘intellectuele minderheid’ ervoor zorgen dat het volk het eens is met haar beslissingen.

Dat doel kan je bereiken met afleidingsmanoeuvres. Reclame is zo’n afleidingsmanoeuvre. Reclame kan mensen doen geloven dat ze bepaalde dingen nodig hebben om gelukkig te zijn. Als mensen bezig zijn met consumeren, schenken ze geen aandacht aan de beslissingen van de ‘intellectuele minderheid’. Als ze zich bij het aanschaffen van consumptiegoederen in de schuld steken, dan hebben ze daar ook nog eens een kluif aan. Dan heb je ze als heerser over de horden helemaal tuk.

Reclame geeft geen informatie en is ook niet rationeel. Reclame wil ongeïnformeerde consumenten irrationele beslissingen doen nemen. Zonder reclame zouden mensen rationale beslissingen nemen. En dat zou de ‘intellectuele minderheid’ wel eens in de problemen kunnen brengen.

Verkiezingspropaganda is ook een vorm van reclame. Over echte verkiezingsthema’s praat die propaganda doorgaans niet. Door de aandacht van de kiezers van de essentie af te leiden en te richten naar bijkomstigheden, wil verkiezingspropaganda ongeïnformeerde kiezers irrationele beslissingen doen nemen, vaak tegen hun eigen belangen in.

Principe 10: marginaliseer het volk

Politiek wetenschapper Martin Gilens komt in één van zijn studies tot de conclusie dat het beleid niet aansluit bij de opvattingen van het volk maar bij de belangen van het bedrijfsleven. In een andere publicatie toont Gilens aan dat ongeveer 70% van de Amerikaanse bevolking op geen enkele manier op het beleid weegt. Ze zouden even goed op de maan kunnen wonen. De rijken daarentegen slagen er wel in om hun stempel op het beleid te drukken. Het volk is zich van deze wanverhouding bewust. Dat verklaart zijn vijandigheid tegenover allerlei organen en instanties (presidentschap, parlement, grote bedrijven, banken, zelfs de wetenschap).

Er is veel ongerichte woede. Er is veel diepe haat tegenover elkaar en tegenover kwetsbare groepen. Tegen hun eigen belangen in geven velen hun steun aan politici die niets om hen geven, die hen zelfs schade willen toebrengen. Toen het duidelijk werd dat Obama’s boodschap van ‘hoop en verandering’ weinig soelaas had gebracht, kreeg Trump veel stemmen van boze kiezers.

Veel Amerikanen zijn zwaar misnoegd. Het zijn vooral witte arbeiders uit de lagere middenklasse, slachtoffers van het neoliberalisme. Ze vinden dat hun land naar de haaien gaat en dat een ‘veralgemeende zij’ het hen ontfutselen. Er is grote behoefte aan een zinvol programma dat voorziet in hoognodige verandering. Als dat er niet komt, is de kans groot dat de situatie uit de hand loopt.

Op 8 november 2016 hadden er verkiezingen plaats in het machtigste land ter wereld. Door die verkiezingen kwam alle macht (de uitvoerende macht, het Congres, het Hooggerechtshof) in handen van de Republikeinse partij, de gevaarlijkste organisatie uit de wereldgeschiedenis. Dit is nauwelijks een overdrijving. Want wat zijn de gevolgen? Meer fossiele brandstoffen, nog meer deregulering, geen hulp aan ontwikkelingslanden die de stap naar duurzame energie willen zetten.

We stevenen in sneltreinvaart af op een enorme milieuramp. Volgens een artikel in de New York Times van een tijdje terug smelten de Arctische ijskappen sneller dan gesofistikeerde computermodellen hadden voorspeld. Het smelten van de Arctische ijskappen is van grote invloed op het klimaat. In hetzelfde artikel stond dat de Amerikaanse regering en het Amerikaanse bedrijfsleven met groot enthousiasme op het nieuws hadden gereageerd. In de van ijs bevrijde zones zou nu immers naar fossiele brandstoffen kunnen worden gezocht.

Volgens John Dewey, de toonaangevende sociale filosoof van het eind van de twintigste eeuw, kunnen we enkel komen tot een goed functionerende democratische maatschappij als alle sectoren – productie, handel en media – aan participatieve besluitvorming doen. Zolang dit niet het geval is, zal beleid niets anders zijn dan de schaduw die door het bedrijfsleven over de maatschappij wordt geworpen.

Autoritaire, dominante en hiërarchische structuren zijn niet vanzelfsprekend. Ze moeten zich rechtvaardigen. Als ze dat niet kunnen, moeten we ze afbouwen. We moeten ze reguleren, we moeten ze vragen waarom ze er eigenlijk zijn.

Als dingen veranderen, dan is dat omdat tal van mensen er op de werkplaats of in hun leefgemeenschappen voortdurend mee bezig zijn. Zo leggen ze de basis van volksbewegingen en die brengen veranderingen teweeg. Zo is het altijd gegaan. Als we nu bepaalde rechten genieten, zoals vrije meningsuiting bijvoorbeeld, dan is dat omdat activisten er ooit voor hebben gevochten.

Wat kunnen we doen? Zo goed als alles. We leven nog altijd in een vrije maatschappij. Die is er niet vanzelf gekomen, daar is hard voor gevochten. Als mensen zich organiseren, kan er veel worden verwezenlijkt. We moeten nieuwe manieren van politieke actie bedenken. Zoals wijlen mijn vriend Howard Zinn ooit zei: “Belangrijk zijn de talloze kleine acties van onbekende mensen. Zij leggen de basis voor de betekenisvolle gebeurtenissen die in de geschiedenisboeken terecht komen.”

Bron: DeWereldMorgen