Aanvangsbegeleiding in het basisonderwijs is vooral gericht op onthaal en persoonlijke ondersteuning. Ze gaat nauwelijks over het functioneren in de klas. En behalve de mentor zijn andere collega’s amper betrokken. Dat concludeert Dries Mariën in zijn masterproef. “Beginnende leraren aan boord houden is nochtans cruciaal tegen het lerarentekort.”

Laten we starten met het goede nieuws: de meeste starters evalueren hun aanvangsbegeleiding positief.

Dries Mariën: “Klopt. Daar was ik blij om. Mijn persoonlijke ervaringen als starter in het basisonderwijs jaren geleden bleken dus toch niet zomaar te veralgemenen. Misschien stond ik met een betere aanvangsbegeleiding toen zelfs nog voor de klas vandaag, en was ik nooit verder gaan studeren?”

“In mijn onderzoek ondervindt 60% van de starters gelukkig wél een gevoel van vertrouwen en veiligheid bij zijn aanvangsbegeleiding. 28% ervaart gemengde gevoelens en 12% spreekt zich eerder negatief uit. Die laatsten voelen het traject als een extra verplichting, missen een mentor of een veilige schoolcultuur.”

“Ook goed nieuws: een groot deel van de starters geeft aan dat de extra middelen die sinds 1 september 2019 zijn vrijgemaakt voor aanvangsbegeleiding effectief voelbaar zijn in hun school. Zelfs in het toch wel bijzondere coronaschooljaar 2019-2020.  De cao heeft dus duidelijk impact.”

“Vooral over het onthaal op hun nieuwe school en over de ondersteuning bij hun persoonlijk functioneren zijn de starters tevreden. Er is aandacht voor hun welbevinden en dat waarderen ze. Onderschat niet dat sommige starters een praktijkshock ervaren, zelfs na een uitgebreide stage. Plots krijgen ze de volledige verantwoordelijkheid en zijn de verwachtingen naar hen toe hoog gespannen. Een goed uitgebouwde aanvangsbegeleiding vangt dat op.”

“Ondanks de afschaffing van de mentoruren, blijkt mentorschap, waarbij een ervaren leraar de starter onder zijn hoede neemt, de populairste vorm van aanvangsbegeleiding. Dat is in veel scholen ondertussen goed ingeburgerd, maar liefst 78% van de starters krijgt een mentor toegewezen.”

Er is helaas ook nog werk aan de winkel. Of liever ‘aan de klas’.

Dries Mariën: “Starters krijgen inderdaad weinig begeleiding op de klasvloer. De klasdeur blijft in heel wat scholen nog steeds dicht. En dat is jammer. Het heeft met veiligheid te maken: leraren ervaren bij elkaar binnenkijken nog steeds als controlerend in plaats van verrijkend.”

“Dat laatste is het nochtans zeker, ook voor ervaren leraren trouwens. Starters komen net uit de lerarenopleiding en brengen innovatie binnen in een schoolteam. Dat proces toelaten, stopt de misvatting dat een starter nog niets weet. Als een schoolteam ervoor openstaat. En daar wringt het schoentje. ‘Wij doen dat hier zo’, krijgen starters nog vaak te horen. Weg innovatiekans.”

“Het pedagogisch-didactische aspect is wel het moeilijkste om een starter in bij te staan. Dan ga je naar het hart van lesgeven. Dat is kwetsbaarder dan uitleggen waar het kopieerapparaat staat. Het vraagt een open schoolcultuur waar falen mag. Je leert van op je bek te gaan en daarover te reflecteren met je mentor.”

“Dat is meer dan een klasdeur openzetten, je moet ook de juiste interventies doen in die klas. Niet elke mentor beschikt over de juiste vaardigheden om coachende vragen te stellen. Dat blijkt ook uit het onderzoek: er zijn grote verschillen in de kwaliteit van de mentoren. Het is niet omdat je een ervaren leraar bent dat je een goede coach bent.”

“Bovendien zitten starters in een kwetsbare positie. Ze hebben een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur (TABD) en moeten zich bewijzen om het statuut van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD) te verwerven. Dat verhoogt de druk, ze voelen zich dan toch gecontroleerd. Die periode is bovendien verkort. Je hebt minder tijd om te groeien. Tijdens mijn masterproef is die periode naar 2 jaar gegaan, nu zelfs al naar 1.”

“Er zijn onderzoekers die dat aanhalen als kritische bemerking: directies moeten binnen het jaar zien of een beginnende leraar in het team past, dan ga je veel meer naar de prestatie kijken, minder naar de evolutie. Het is een goed bedoelde maatregel om starters sneller een vaste job te bezorgen, maar het geeft extra stress als neveneffect.”

Mentoren staan er ook vaak alleen voor als begeleider van de starter.

Dries Mariën: “Andere collega’s zijn inderdaad te weinig betrokken, zo blijkt. Aanvangsbegeleiding zou een gedeelde verantwoordelijkheid moeten zijn waarbij directies, mentoren, parallelcollega’s, graadcollega’s … elkaar aanvullen. Een mentor kan een formeel klasbezoek doen, vakcollega’s kunnen ondersteunen met materiaal, graadcollega’s met weer andere dingen.”

“Uit de onderwijsliteratuur blijkt dat een gedeelde verantwoordelijkheid voor aanvangsbegeleiding en professionalisering heel belangrijk is. Je kan niet verwachten dat een mentor dat alleen doet. Gewoon in de lerarenkamer aan een starter eens vragen ‘hoe gaat het met je?’ of ‘red je het?’ kan al wonderen doen. Die starter voelt zich opgenomen in het schoolteam.”

Hoe kan het beter?

Dries Mariën: “Om te beginnen: een verplichte opleiding voor mentoren en andere aanvangsbegeleiders zou de kwaliteit verhogen. Die opleidingen bestaan al, maar ze zijn vrijblijvend. Ze leren er coachen, verbinden, groeigericht evalueren, omgaan met vertrouwelijke info. Dat laatste is niet onbelangrijk. Je bouwt een vertrouwensband op met een beginnende leraar en tegelijk wil je directie weten hoe het loopt.”

“Dat is een moeilijke balans. Het is een kwestie van duidelijke afspraken maken, als mentor met je directie samenzitten om te kijken wie welk mandaat opneemt en wie waar de focus legt. Een mentor zou niet in de puur evaluerende houding mogen gaan. Maar hij mag problemen wel aankaarten, natuurlijk.”

“Daarnaast kunnen scholen meer inzetten op andere begeleidingsvormen naast het mentorschap. De deuren openzetten bij collega’s, nascholingen op maat volgen of intervisies doen met andere starters bijvoorbeeld. En laat de begeleiding niet stoppen zodra een leraar zijn TADD heeft, zoals de cao nu bepaalt, maar integreer ze in het professionaliseringsbeleid van de school. Zo ontstaat er een continuüm van starter tot ervaren leraar.”

Neem je dan elke starter mee in een vast traject?

Dries Mariën: “Liever niet. Er zijn grote verschillen tussen starters. Er zijn er die recht van hun lerarenopleiding komen, anderen werkten al in andere scholen of komen uit de privé. Een begeleiding op maat werkt beter. Werk een basistraject uit en speel daarnaast in op individuele noden en vragen. Differentieer zoals je bij je leerlingen zou doen.”

“1 op de 5 zegt trouwens dat hij geen begeleiding nodig heeft. Ik denk dat dat een combinatie is van ‘ik trek mijn plan wel en ik ga zelf op mijn bek’. Niets mis mee, maar ik denk dat het toch belangrijk is dat er iemand aanwezig is met de nodige expertise en ervaring om met die leraar in gesprek te gaan. Niet vanuit een controlerende, maar vanuit een coachende rol.”

“Begeleiding op maat houdt ook een verantwoordelijkheid voor de starter in. Aanvangsbegeleiding is een recht dat je als starter hebt, maar ook een plicht waar je als starter zelf een inspanning voor moet doen. Zij nemen nog te weinig initiatief om zelf steun op maat te vragen, al is er steeds meer sprake van een wederzijds engagement. Je moet echt die lerarenkamer in, je niet verschuilen in je klas of achter je bureau. Neem initiatief om collega’s te ontmoeten, hen vragen te stellen over de school.”
“Overvraag starters ook niet. Rooster hen een paar uur vrij om dan met hen in gesprek te gaan, niet na het laatste lesuur of na een personeelsvergadering. Er komt al zoveel op hen af. Of durf te investeren in hen door ze binnen hun opdracht een paar uur lesvrij te maken. Geef ze tijd om in te werken. Dat gebeurt nog te weinig.”

Kan de lerarenopleiding bijdragen in dit verhaal?

Dries Mariën: “Zeker. Mentoren van de lerarenopleiding en mentoren op school zouden meer kunnen samenwerken om de praktijkshock te verzachten. Mentoren van de lerarenopleiding zouden zelfs starters nog even kunnen begeleiden. Het gebeurt al hier en daar maar nog erg ad hoc, weinig gestructureerd. Het moet natuurlijk praktisch haalbaar blijven, de druk op die mentoren is al hoog. Het zou wel een mooie brug slaan tussen de lerarenopleiding en de praktijk.”

“Dompel studenten verder nog meer vanaf hun eerste jaar in die praktijk onder zodat ze echt weten waar ze aan beginnen. Leraar zijn is zoveel meer dan lesgeven. Het zou de overgang minder bruusk maken.”

Bron: Klasse