Het omzetverlies als gevolg van de coronacrisis is voor de Belgische bedrijven afgenomen van 10 % in mei tot 8 % in juni. De verbetering is vooral opmerkelijk voor de horecabedrijven, wat uiteraard te maken heeft met de heropening ervan. Ook de andere indicatoren wijzen op een afnemende corona-impact op de Belgische economie. Dat blijkt uit de laatste reguliere ERMG-enquête, die begin vorige week bij Belgische bedrijven werd gehouden. Daartegenover staan wel belangrijke problemen aan de aanbodzijde, die het herstel kunnen drukken. Zo blijven de spanningen op de arbeidsmarkt aanzienlijk, vooral in het Vlaamse Gewest. Daarnaast rapporteert één op de twee bedrijven dat de toeleveringen matig tot ernstig verstoord zijn.

Begin vorige week hielden verscheidene federaties die de ondernemingen en de zelfstandigen vertegenwoordigen (BECI, NSZ, UCM, UNIZO, UWE en VOKA), een nieuwe ERMG-enquête. Dat initiatief wordt gecoördineerd door de NBB en het VBO. Het was de tweeëntwintigste en laatste in een reeks enquêtes die sinds maart 2020 worden gehouden om na te gaan welke impact de coronacrisis en de beperkende maatregelen hebben op de economische bedrijvigheid en op de financiële gezondheid van de ondernemingen. Aan deze enquête namen minder ondernemingen (1 936) deel dan gewoonlijk. Dat vergroot enigszins de foutenmarge van de resultaten, die nog meer dan anders met voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd.[1]

De omzet en de omzetverwachtingen herstelden verder in juni

Rekening houdend met de bedrijfsgrootte en de toegevoegde waarde van de sector, meldden de vorige week ondervraagde bedrijven dat hun omzet nog 8 % lager ligt dan normaal. Dit is een verbetering met twee procentpunt in vergelijking met de enquête van mei en het beste resultaat sinds het begin van de crisis.

De omzetverbetering in juni deed zich voor in de meeste sectoren en is het gevolg van de verbeterde gezondheidssituatie en de afbouw van een aantal beperkende maatregelen. Ze was veruit het grootst in de horeca, waar het omzetverlies meer dan halveerde van bijna 70 % in mei tot 30 % in juni. Terwijl de omzet in mei na de heropening van enkel de terrassen nog niet substantieel was verbeterd (mogelijk door het slechte weer), zorgde de heropening van de binnenruimtes in juni wel voor een groot herstel. De omzet verbeterde tijdens de maand juni in mindere mate ook in de andere zwaar getroffen bedrijfstakken, met name de reisbureaus, het wegvervoer van personen, de luchtvaart, de niet-medische contactberoepen en de sector kunst, evenementen en recreatie. Vervolgens zette het geleidelijke omzetherstel zich in de meeste andere bedrijfstakken voort, zodat deze bijna het niveau bereiken dat ze zonder de coronacrisis zouden hebben behaald. Enkel in de voedings- en niet-voedingswinkels verslechterde de omzet, maar dat is mogelijk te wijten aan compositie-effecten in de steekproef.

Ook de omzetverwachtingen voor 2021 zijn verder verbeterd met 2 procentpunt tot 6 % onder het niveau dat zonder de coronacrisis zou zijn behaald. Aangezien die verwachtingen betrekking hebben op het volledige jaar 2021 en het omzetverlies in de eerste jaarhelft met een gemiddelde van 10 % nog aanzienlijk slechter was, kunnen we afleiden dat de bedrijven een sterke groei verwachten tijdens de tweede jaarhelft. Voor 2022 bleven de omzetverwachtingen stabiel op zowat 3,5 % onder het niveau dat zonder de coronacrisis zou zijn bereikt, maar voor de reisbureaus en de horeca werden ze veel gunstiger. Dat cijfer blijft wel wijzen op een persistente coronaschade aan het economische weefsel.

Ook het faillissementsrisico en de werkgelegenheidsindicatoren zijn in juni sterk verbeterd.

De andere indicatoren verbeteren eveneens en tonen de afnemende impact van de coronacrisis. Zo is het faillissementsrisico voor de tweede opeenvolgende maand sterk gedaald. Het percentage respondenten dat verwacht in de komende zes maanden failliet te gaan, daalde van 4,8 % in april tot 4,0 % in mei en 3,2 % in juni. Ook de bezorgdheid over de gevolgen van de huidige situatie voor de bedrijfsactiviteiten, gemeten op een schaal van 1 (weinig bezorgd) tot 10 (zeer bezorgd), is opnieuw gedaald, van 5,6 in mei tot 5,3 in juni.

Nadat het gedurende acht maanden op een vrijwel constant niveau van zowat 45 % was gebleven, nam het percentage werknemers dat voltijds op de werkplek werkt, in juni fors toe tot 56 %. Dat stemt overeen met het niveau van vorige zomer, toen de beperkende maatregelen in verband met de eerste golf van de epidemie waren versoepeld. Deze stijging is enerzijds te verklaren door een daling van zowel het fulltime telewerk (van 27 % in mei tot 22 % in juni) als het parttime telewerk (van 19 % in mei tot 16 % in juni), en anderzijds door de sterke daling van het aandeel van de tijdelijk werklozen (van 5 % in mei tot 2 % juni).

Daarnaast zijn ook de arbeidsmarktindicatoren in juni verbeterd. Terwijl in mei een nettotoename van de werkgelegenheid in de private sector met 22 000 werknemers werd verwacht, bedraagt de in juni verwachte werkgelegenheidsgroei 46 000 werknemers. Deze cijfers hebben evenwel betrekking op aanwervingsintenties, die zonder geschikte kandidaten wellicht niet volledig in nieuwe banen kunnen worden omgezet; in dat verband nopen de antwoorden op de vragen over aanwervingsmoeilijkheden tot enige voorzichtigheid.

Bedrijven melden grote aanwervingsmoeilijkheden, vooral doordat er onvoldoende kandidaten zijn

Uit de enquêteresultaten van mei was al gebleken dat de bedrijven veel grotere moeilijkheden ondervonden dan gewoonlijk om nieuw personeel te vinden. Dat wordt bevestigd in deze enquête waarin opnieuw werd gepeild naar de aanwervingsmoeilijkheden, met een focus op bedrijven die de voorbije zes maanden wilden aanwerven (60 % van de bedrijven). Minder dan één op vijf van deze ondernemingen had de voorbije zes maanden geen problemen om geschikt personeel in dienst te nemen. Dat percentage is lager voor Vlaanderen (15 % van de bedrijven) dan voor Wallonië (24 %) en Brussel (28 %).

De belangrijkste problemen die de aanwerving belemmeren zijn dat er gewoon onvoldoende kandidaten waren (gerapporteerd door 55 % van de bedrijven) en dat de kandidaten niet beschikten over de vereiste competenties, zoals technische vaardigheden, ervaring en soft skills (45 % van de bedrijven). Andere factoren (zoals de specifieke coronaomstandigheden of het niet aanvaarden van de loonvoorwaarden of de werkomstandigheden) hadden een veel kleinere invloed. Opvallend is wel dat, naast het gebrek aan voldoende kandidaten, ook het niet aanvaarden van de loonvoorwaarden duidelijk meer werd aangehaald door Vlaamse ondernemingen dan door respondenten uit de andere gewesten. Dit kan er op wijzen dat de nationale loonvormingsmechanismen op gewestelijke verschillen stuiten.

In de enquête werd ook gevraagd naar de strategieën die de voorbije zes maanden vaker dan gewoonlijk werden aangewend om de personeelstekorten op te lossen. In de eerste plaats zeggen de bedrijven vooral een groter beroep te hebben gedaan op externe arbeidskrachten, via enerzijds consultants, freelancers, uitzendarbeid, jobstudenten of tijdelijke arbeidsovereenkomsten (28 % van de bedrijven) en anderzijds outsourcing naar een ander bedrijf (14 % van de bedrijven). Daarnaast leverden vele ondernemingen ook extra inspanningen om personeel aan te werven, door te zorgen voor verbeterde werkomstandigheden zoals flexibelere werktijden, telewerk en een aangenamere werkplek (21 % van de bedrijven), betere loonvoorwaarden aan te bieden (15 %), arbeidskrachten uit nieuwe geografische gebieden aan te trekken (8 %) en het woon-werkverkeer in het bedrijf zelf te organiseren (2 %). Tot slot zegt 20 % van de bedrijven dat ze meer dan gewoonlijk hebben ingezet op aanvullende opleiding en ontwikkeling van het bestaande personeel. Ook hier zijn er duidelijk verschillen tussen de gewesten. Vooral Vlaamse ondernemingen hebben met name betere loonvoorwaarden aangeboden (of moeten aanbieden) en arbeidskrachten uit nieuwe geografische gebieden aangetrokken, terwijl vooral Brusselse bedrijven zorgden voor betere werkomstandigheden en het woon-werkverkeer zelf organiseerden.

Toeleveringsproblemen blijven belangrijk, maar leiden niet tot een verplaatsing van de bevoorradingsketens

Het aandeel van de bedrijven met toeleveringsproblemen is sinds begin dit jaar sterk toegenomen. Van de ondernemingen die afhankelijk zijn van toeleveringen (twee derde van de bevraagde ondernemingen), stelt de helft dat hun toeleveringen deze maand matig of zwaar verstoord zijn; dat zijn er evenveel als in de enquête van mei. De meest getroffen bedrijfstakken zijn de groothandel, de niet-voedingswinkels, de bouwnijverheid en de industrie. De meest vermelde redenen voor die bevoorradingsproblemen zijn tekorten aan de leverancierszijde (gemeld door 71 % van de respondenten met toeleveringen) en transportproblemen (28 % van de respondenten met toeleveringen).

De gemelde problemen met de bevoorradingsketen gaan gepaard met sterk gestegen inputkosten. Voor de meeste sectoren die rechtstreeks door dergelijke problemen worden getroffen, liggen de inputkosten zelfs nog hoger dan in mei: gemiddeld 17 % hoger dan normaal in de verwerkende nijverheid (tegen 14 % in mei), 17 % hoger dan normaal in de landbouw (tegen 11 % in mei) en 14 % hoger dan normaal in de groothandel (tegen 11 % in mei).

In de enquête van juni werd ook gepeild naar de locatie van de leveranciers vóór de coronacrisis en op dit moment, alsook naar de verwachtingen voor de toekomst. De verdeling van de locatie van de leveranciers vertoonde zeer weinig variatie tussen de drie geanalyseerde periodes: rekening houdend met de bedrijfsgrootte nemen Belgische leveranciers gemiddeld 61 % van de leveringen voor hun rekening en die uit de buurlanden (Frankrijk, Duitsland, Nederland en Luxemburg) 14 %. De industrie, de groothandel en de niet-voedingswinkels zijn uiteraard sterker afhankelijk van leveranciers die verder weg gevestigd zijn, maar ook voor die sector lijkt de al opgetekende en verwachte weerslag van de coronacrisis op de locatie van de leveranciers zeer beperkt te blijven.

Het toegenomen gebruik van online verkoopkanalen zal de komende jaren nog verder stijgen

Door de beperkende maatregelen ten gevolge van de gezondheidscrisis moesten heel wat ondernemingen hun digitaliseringsstrategie plots versnellen. In de enquête van juni werd in dat kader gepeild naar het veranderende gebruik van diverse verkoopkanalen (vóór de crisis, nu, en de verwachtingen voor de komende twee jaar).

In de detailhandel ligt het huidige gebruik van online verkoopkanalen veel hoger dan vóór de crisis en de komende twee jaar zal het nog verder toenemen. Het percentage bedrijven dat mobiele apps aanwendt als verkoopkanaal, zou ten opzichte van de periode vóór de crisis binnen de twee jaar vervijfvoudigen tot 9 % van de bedrijven. De handel via online marktplaatsen zou verdubbelen tot 9 % en het gebruik van een eigen webwinkel en sociale media zou met de helft toenemen tot 60 %. Anderzijds zou het aandeel van de detailhandelaars die via een fysieke winkel verkopen, in dezelfde periode vrijwel niet afnemen en ongeveer 95 % blijven belopen. De sterke toename van de online verkoopkanalen en het behouden van de traditionele verkoopkanalen gelden bovendien ook voor de andere bedrijfstakken in de Belgische economie. Bron: Nationale Bank