2023 wordt het jaar van de geschiedenis. Van de Vlaamse geschiedenis. Op VRT vertelt Tom Waes in tien weken het verhaal van Vlaanderen en in de lente moet de Vlaamse canon klaar zijn. Voer voor polemiek. De zwaarden zijn gewet, de pek en veren staan te pruttelen. Vlaanderen heeft een getormenteerde relatie met zijn geschiedenis. Maar wat als het nu eens een heilzame oefening wordt? De Vlaamse cultuuroorlog heeft lang genoeg geduurd.

Wist je dat Wallonië al lang een ‘Waalse canon’ heeft. In 1992 bestelde de Waalse Gewestregering een tentoonstelling bij het Institut Destrée over de honderd grootste Walen. Wegens groot succes kwam er in 1995 zelfs een tweede editie.

Dat het project ook een pure propagandastunt was om de Waalse socialisten te verheerlijken, vermeldde Demacq niet, maar het valt moeilijk te ontkennen.

De Cent Wallons du Sciècle  was maar het begin van een oefening om de geschiedenis van Wallonië (een woord dat pas in de jaren 40 van de negentiende eeuw voor het eerst werd gebruikt trouwens) samen te vatten in een educatieve website en een serie publicaties. Op de website van de Waalse regering kregen niet alleen de ‘markante Walen’ een plek, maar werd ook in vogelvlucht de geschiedenis verteld van de mensen die van de prehistorie tot nu het lapje heuvelachtige grond bewoonden dat nu Wallonië wordt genoemd. 

De Vlaamse canon

Vlaanderen heeft dus een achterstand van meer dan dertig jaar op Wallonië. Daar is men al lang klaar met zijn ‘canon’ en is er geen haan die ernaar kraait, geen leraar die hem in de les gebruikt, geen eindterm (compétence terminale) die hem oplegt. De doorsnee Waal doorziet ongetwijfeld het platte electorale manoeuvre dat aan de basis lag van deze oefening. 

In Vlaanderen is het debat over de Vlaamse canon ongemeen heftig. De kritiek is bekend: als die canon er komt, dan loert het gevaar van de instrumentalisering van de geschiedenis om de hoek. De canon is een nationalistisch project dat de Vlamingen fierheid moet bijbrengen en moet klaarstomen voor de onafhankelijke republiek Vlaanderen.

Er is – toegegeven – reden tot ongerustheid. De tekst van het regeerakkoord is nogal dubieus. “De Vlaamse canon moet de Vlaming leren omgaan met de Vlaamse identiteit, met wie we zijn en waar we vandaan komen.” In navolging van Nederland (dat al lang een canon heeft) moet de Vlaamse versie ook werken “met vensters: personen, gebeurtenissen en cultureel erfgoed laten samen het verhaal van de historische en culturele ontwikkeling van Vlaanderen als Europese natie zien.” Het venijn zit in de staart: het begrip ‘Vlaamse natie’. Dat die bestaat, staat buiten kijf. Een essay van Bruno De Wever, Frans-Jos Verdoodt en Antoon Vrints uit 2015 vat dat helder samen. Ze gebruiken de inzichten van de Tsjechische historicus Miroslav Hroch om dat te staven. Kort samengevat: toen de Vlaamse ‘patriotten’ (die vooral uit de middenklasse stamden) erin geslaagd zijn om – vanaf 1960 – ook arbeiders en werkgevers bij hun project te betrekken, kon een Vlaamse natie gestalte krijgen.

Maar de vraag is natuurlijk waarop je zo’n natie fundeert en wat je ermee doet. In Wallonië propageert de regering dat participatie (burgerschap) het fundament van de Waalse identiteit is, veel meer dan samenhorigheid. Iedereen moet, hoe verschillend we ook zijn, vormgeven aan de samenleving in volle vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.

Het doet onwillekeurig terugdenken aan de drijfveren van de Belgische revolutionairen à la Gendebien, De Potter, Van de Weyer en Bartels. Zoals Els Witte in haar monumentale standaardwerk Belgische Republikeinen aantoonde, waren de founding fathers van België er niet op uit om een ‘Belgische’ natiestaat te stichten. Ze wilden, als erfgenamen van de radicale republikeinen die de Franse revolutie hadden verloren, een staat stichten waar ze hun ideeën over democratie en burgerschap in de praktijk konden brengen. Het leidde tot een staat die verregaande vrijheden (pers, vereniging, godsdienst, onderwijs) toekende aan zijn burgers. Toen de kruitdampen verdwenen en België toch een monarchie werd met enkel stemrecht voor de elite, was er nood aan een Belgische natievorming. Participatie (van het gewone volk) was uit den boze, en daarom moest een kunstmatige samenhorigheid gecreëerd worden. Het was toen dat ‘helden’ als Ambiorix, Godfried van Bouillon, P.P. Rubens en Jakob van Artevelde in brons werden gegoten en op de centrale pleinen van onze steden werden geplaatst. Het was toen dat Hendrik Conscience zijn Leeuw van Vlaanderen schreef. Niet om een onafhankelijk Vlaanderen te promoten maar om het unieke van de ‘Belgische identiteit’ (romaans/germaans) in de verf te zetten op een moment dat gevreesd werd voor een aansluiting van België bij Frankrijk. Het roemrijke verleden van Vlaanderen moest de rattachisten eraan herinneren dat de ‘Vlaamse’ cultuur haar voet naast de Franse kon zetten en zo de Belgische samenleving kon dienen.

(We komen straks terug op Hendrik Conscience. De manier waarop er de voorbije 150 jaar is omgegaan met zijn erfenis, is tekenend voor de vervormde omgang van Vlaanderen (en België) met zijn geschiedenis.)

Toen de Vlaamse regering aankondigde dat er werk gemaakt zou worden van een Vlaamse canon (door een onafhankelijke commissie van experten), stuitte dat idee op heel wat weerstand. Vooral het voornemen om de canon ook een plaats te geven in het onderwijs werd al snel door heel wat historici als ‘staatspropaganda’ omschreven.

Vlaams Minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) suste meteen dat de canon niet zou worden opgelegd. Een vrij loze bewering aangezien – dankzij de Belgische republikeinen van 1830 – de grondwettelijke vrijheid van onderwijs de regeringen van dit land verbiedt om een gedetailleerde canon op te leggen. Meer dan een ‘aanbeveling’ kan Weyts dus niet doen. Eindtermen die raken aan attitudes, waarden en ideologische of levensbeschouwelijke uitgangspunten moeten slechts worden ‘nagestreefd’, omdat de inrichtende machten op die domeinen over grote vrijheid beschikken. Het officiële (gemeenschaps)onderwijs moet ‘neutraal’ zijn en dus eveneens erg terughoudend op dit vlak.

De Vlaamse overheid kan de canon wél opleggen in het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers. De kennis van ‘onze’ geschiedenis zou dus een voorwaarde kunnen zijn om toegang te krijgen tot steun van de Vlaamse overheid zoals een sociale woning.

Dé grote angst van niet-nationalisten is natuurlijk dat de canon wordt gebruikt om de Vlaamse natievorming te versterken om zo uiteindelijk het draagvlak voor een onafhankelijke Vlaamse natiestaat te vergroten. Die vrees wordt door veel N-VA’ers geminimaliseerd. De kopstukken van de partij, zoals Theo Francken, willen de canon vooral inzetten om de Vlaamse trots op te krikken: “Door onze kinderen kennis te laten maken met de lichtende voorbeelden uit de kunsten, de wetenschap en de geschiedenis uit onze eigen Vlaamse gemeenschap, kunnen we leerlingen op een werkelijke positieve manier trots maken op Vlaanderen, of ze nu nieuwkomer zijn of autochtoon, en tegelijk doen dromen van meer”.

Francken laat er ook geen misverstand over bestaan: de canon moet verplichte leerstof worden voor alle leerlingen: “Ikzelf heb deze klemtonen al gelegd in het nieuwe onderwijsplan voor onze gemeentescholen in Lubbeek. Maar we moeten als Vlamingen deze handschoen durven opnemen op het allerhoogste niveau, namelijk dat van de Vlaamse Regering, en dezelfde lijnen decretaal uitzetten, zodat ze over alle onderwijsnetten ingang kunnen vinden.”

Feit blijft dat N-VA de Vlaamse onafhankelijkheid nog steeds in de beginselverklaring heeft staan en dat de partij nog steeds de grootste van Vlaanderen is.

Historicus Koen Aerts (UGent) waarschuwde in 2019 al voor het misbruik dat de overheid zou kunnen maken van een canon: “Ook een canon van een linkse Vlaamse regering of een Belgische regering zou niet op bijval kunnen rekenen”, zei hij. 

Het gros van de Belgische historici wil niet weten van de canonplannen van Jambon en co. In een vernietigend standpunt van 85 pagina’s maakte de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten (KVAB) er brandhout van.

Een citaat: “Dergelijke concepten suggereren het bestaan van een bovenhistorisch Vlaams ‘genie’, of in elk geval een transhistorische lotsgemeenschap, die zich steeds explicieter in het historisch proces tonen en zich daarin verwezenlijken. (…) Deze tocht houdt ‘de historische en culturele ontwikkeling van Vlaanderen als Europese natie’ in. (…) Daarmee wordt een ordening en interpretatie aan het – op zich zinloze – verleden gegeven. Er wordt een ‘verteltraject’ ontworpen dat suggereert dat het om een inherente ontwikkeling van de geschiedenis gaat. Dat traject schept ook een imaginaire continuïteit.”

In haar aanbevelingen is de KVAB heel streng: “De geschiedenis is geen juridisch object. In een vrije staat komt het niet toe aan het parlement en al evenmin aan de juridische autoriteit om de historische waarheid te definiëren. De politiek van de staat, zelfs met de beste bedoelingen gemotiveerd, is niet de politiek van de geschiedenis.” En nog: “Scheid politiek en geschiedenis. Maak van de geschiedbeoefening geen discipline of praktijk in dienst van een natiestaat(-in-wording), geen identitaire operatie, geen project dat door de schepping van een ‘door iedereen gedeeld’ beeld van het verleden uniformiteit in de maatschappij moet brengen. Een dergelijke ‘consensus’, gepresenteerd als ‘een aanbod’, maar afgedwongen in curricula op scholen of inburgeringstrajecten, leidt niet tot sociale cohesie of tot een samenleving die de grote uitdagingen van de eigen tijd – de armoede en de tragiek van de welvaartsstaat, grootstedelijkheid, klimaat en duurzaamheid – aankan. Een politiek geïnstrumentaliseerde geschiedenis verdeelt eerder dan dat ze verbindt, sluit eerder uit dan dat ze verbreedt.”

Het slechte geweten van Vlaanderen

Maar waarom moeten we zo bang zijn van een Vlaamse canon? Wat is er mis met ‘onze’ geschiedenis? De verklaring ligt in het subtiele zinnetje in het voorwoord bij de Waalse canon. De Waalse regering wil de Walen verbinden rond het begrip ‘participatie’, niet rond ‘samenhorigheid’. Dat woord impliceert een ‘identiteit’, een ‘anders-zijn’. Met alle gevaren voor nationalistische ontsporingen. De Waalse beweging heeft de Vlaamse beweging altijd weggezet als een niet-democratische, eng-nationalistische en autoritaire beweging. Na het activisme van de Eerste Wereldoorlog werd de scheldnaam ‘flamboche’ – samentrekking van ‘flamand’ en ‘boche’ (‘mof’) – gemeengoed. Historicus Vincent Scheltiens beschreef eerder al hoe de Waalse pers bijvoorbeeld berichtte over de Marsen op Brussel (1961-’62). “Het socialistisch-syndicalistische Combat omschreef de eerste mars als een haast paramilitair gebeuren met extreemrechtse inhoud. Daarnaast ging veel aandacht naar trommelaars en vendelzwaaiers, met de boodschap dat Vlaanderen onmiskenbaar een achterlijk gebied was. Ook het katholicisme, een andere topos in de beeldvorming, duikt op: het trage tempo paste beter bij een processie. Het belgicistische Pourquoi Pas? hekelde dat Vlaamse boeren hun dorp verlieten voor een dergelijke dwaas opgezette mars, terwijl het satirische Pan de gemiddelde deelnemer als een pangermaanse, katholieke, fascistische en achterlijke barbaar neerzette.”

Dat de Vlaamse beweging geen al te goede reputatie heeft, heeft ze natuurlijk alleen maar aan zichzelf te danken. Twee keer ging een deel van de Vlaamse intellectuele elite “aan de verkeerde kant van de geschiedenis” staan. De activisten verkozen samen te werken met de bezetter om de Vlaamse eisen te kunnen verwezenlijken. De collaborateurs van het VNV, Verdinaso en DeVlag voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog brachten de Vlaamse beweging schade toe die tot op vandaag moeilijk te herstellen lijkt. Anno 2022 wordt het graf van de vreselijke August Borms gerestaureerd op kosten van de stad Antwerpen en is er in Alveringem nog steeds een Cyriel Verschaeveplein. Bart De Wever zelf heeft maar erg laat zijn sympathie voor foute figuren uit die tijd getemperd. Zo bracht hij in 1997 nog hulde aan Greta Latomme, de vriendin van Willem Verhulst (vader van ex-BRT-voorzitter Adriaan) en notoir lid van DeVlag dat nauw samenwerkte met de SS. Haar brieven ondertekende ze met ‘Heil Hitler!’ Vreemd genoeg kreeg dit feitje, dat door Stefan Hertmans in zijn meesterlijke roman De opgang werd verwerkt, amper weerklank in de Vlaamse media. Wel in de Franstalige. In 2000 sprak De Wever nog op een colloquium over Joris Van Severen. Hij stelde daar  de Verdinaso-voorman eerder als een conservatieve katholieke corporatist voor dan als de fascist met een fascinatie voor Mussolini die hij in werkelijkheid was. Vandaag is De Wever de burgemeester die het Delwaidedok omdoopte tot Bevrijdingsdok. Maar lang niet elk kind van de collaboratie heeft de oude gewaden even ondubbelzinnig afgeworpen. Jan Jambon verklaarde onlangs nog dat het belangrijkste historische feit uit de Vlaamse geschiedenis de vernederlandsing van de Gentse universiteit was. Daar is op zich iets voor te zeggen, maar of hij daarmee doelde op beslissing van de Duitse bezetter in 1916 dan wel op die van de Belgische staat in 1930, liet hij in het midden. Context weglaten is een subtiele vorm van geschiedvervalsing.

Kevin Absillis (°1980), briljant literatuurwetenschapper aan Universiteit Antwerpen, was nog jong toen het Vlaams Blok in 1991 op Zwarte Zondag (24 november) zijn eerste electorale doorbraak realiseerde. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog leken de kinderen van de collaboratie en de ideeën van hun ouders electoraal relevant te worden. De reactie was hevig. Het cordon sanitaire werd aangescherpt, er waren betogingen, organisaties als Charta 91 ijverden – zeker na het afkondigen van het 70-puntenplan – voor een veroordeling van de racistische partij. De centrum-linkse regering Martens VIII had Paula D’Hondt eerder al aangesteld als Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid om een integratiebeleid op poten te zetten. Het bleef grotendeels dode letter.

Vandaag is Absillis een gerespecteerde literatuurwetenschapper, maar zijn fascinatie voor “de cultuuroorlog sinds Zwarte Zondag” laat hem niet meer los.

Tijdens een gesprek op zijn kantoor aan UAntwerpen spreken we over zijn boek Het slechte geweten van Vlaanderen. Het is een eerste stap in de intellectuele geschiedenis van Vlaanderen. “Ik wil onderzoeken hoe er in de negentiende eeuw een geloofwaardige Vlaamse identiteit werd gevormd en gepromoot, hoe die identiteit in de twintigste eeuw erg omstreden werd en waarom Vlaamse intellectuelen vanaf de jaren 1990 die identiteit systematisch hebben geproblematiseerd en soms gewoon ongeldig hebben verklaard”, zegt Absillis.

“In 1995 wordt het Vlaamse Parlement geopend. Dat had het sluitstuk moeten zijn van een ontvoogdingsstrijd die in de negentiende eeuw begonnen was. Een hoogdag. Maar door de opmars van extreemrechts heeft intussen die hele Vlaamse ontvoogdingsstrijd een extreemrechts aura gekregen. Trots lag daardoor erg gevoelig, en men kiest voor zelfrelativering. Wat doet men om het parlement in te huldigen? Het officiële Vlaamse volkslied, De Vlaamse Leeuw, wordt niet gezongen. Raymond van het Groenewoud mag het ironische Vlaanderen boven zingen met een speciaal voor de gelegenheid aangepaste tekst

“Iets vergelijkbaars voltrekt zich in 2002 met de 700ste verjaardag van de Guldensporenslag. De linkse partijen en het cultureel-artistieke establishment doen eerder lacherig over die verjaardag of zijn er door gegeneerd. Ze wekken ook de indruk dat ze de deelstaat Vlaanderen helemaal niet wenselijk vinden. De druk van extreemrechts en daarmee de dreiging van een onafhankelijk Vlaanderen waren nog groter geworden. Dus is het opnieuw vieren en herdenken met de handrem op. Maar intussen moeten Vlamingen natuurlijk wel Vlaamse parlementsleden verkiezen, terwijl de strijd voor de Vlaamse emancipatie, en voor Vlaamse instellingen zoals het Vlaamse Parlement, stevig ter discussie staat. Dat klimaat is niet zo gemakkelijk te verzoenen met een goed functionerende democratie.”

Absillis koos Hendrik Conscience (1812-1883) uit om zijn onderzoek te beginnen. De schrijver van De Leeuw van Vlaanderen (1838) werd tijdens zijn leven bejubeld als “de man die zijn volk leerde lezen”, maar vanaf het begin van de twintigste eeuw werd hij door de radicale Vlaamse beweging ingelijfd als boegbeeld. De slotwoorden van zijn bekendste (maar niet zijn beste) roman maken duidelijk waarom: “Gy Vlaming, die dit boek gelezen hebt, overweeg, by de roemryke daden welke hetzelve bevat, wat Vlaenderen eertyds was – wat het nu is – en nog meer wat het worden zal indien gy de heilige voorbeelden uwer Vaderen vergeet!”

Het zou wel de inleiding bij de Vlaamse canon kunnen zijn: het herstel van de trots over de ‘roemryke’ daden van de Vlamingen moet leiden tot een voorspoedige toekomst.

Omdat Conscience door de radicale Vlaamse beweging werd ‘ingelijfd’, werd hij op den duur ook de favoriete schietschijf van heel wat progressieve schrijvers en denkers. Volgens Hugo Claus “grossierde” Conscience “in racistische kenmerken”. Tom Lanoye noemde De Leeuw van Vlaanderen “een hallucinant lachwekkend kutboek” en Saskia De Coster hield het bij “een soort braakbal van een schrijfsel”. Geert Van Istendael had aan drie pagina’s genoeg om het proza van Conscience weg te zetten als “Brij. Gezwel. Ondraaglijk bombast.”

Kevin Absillis heeft een verklaring voor de vernietigende oordelen van progressief Vlaanderen over Conscience. “Het anti-nationalisme was in de jaren 90 erg begrijpelijk. Er was de burgeroorlog in Joegoslavië, het uiteenvallen van Oost-Europa, de genocide in Rwanda en de oorlog in Congo. Overal waar een soort van etnisch nationalisme de kop opstak, was er geweld. Het bruggetje naar Vlaanderen was snel gemaakt. Het vooruitzicht dat het Vlaams Blok ook België in een etnisch conflict zou storten, boezemde terecht angst in.”

“Maar door de angst voor een geradicaliseerd en racistisch Vlaams-nationalisme werd het tegelijk op sommige vlakken moeilijk om na te denken over wat culturele gemeenschappen bij elkaar houdt in het laatkapitalistische Westen van na 1989. Het opnieuw tot leven wekken van de Belgische culturele identiteit werd nauwelijks nagestreefd, niet door Nederlandstaligen en evenmin door Franstaligen. De belgitude bleef beperkt tot een soort anti-identiteit voor zelfverklaarde progressieven: het gebrek aan Belgisch chauvinisme werd dan voorgesteld als het voornaamste bewijs van een Belgische identiteit. Voor wie niet in artistiek-intellectuele kringen vertoefde, hoefde het niet veel postmoderner te worden. Intussen bleef de angst dat nieuwe natiegevoelens alleen maar oude demonen tot leven zouden wekken.”

Kevin Absilis verdiepte zich in de werken van Conscience. “Eigenlijk was hij een gematigde liberaal die minstens zoveel stadsromans schreef als landelijke verhalen. Ook De leeuw van Vlaanderen gaat over de stedelijke ambachten die zich verzetten tegen het gezag van de feodale heerser. Hij schreef boeken over de geuzen, over Jakob van Artevelde. Maar hij voltooide ook een historische Indië-roman (Batavia) twee jaar voor Multatuli zijn Max Havelaar publiceerde. Het goudland is een goed gedocumenteerde roman over Vlamingen die naar Amerika trekken om goud te zoeken in Californië. Traditionele boerenromans heeft hij niet geschreven, dat genre werd pas groot in Vlaanderen in de eerste helft van de twintigste eeuw. Als zoon van een Franse marinier bleef hij zijn hele leven een tweetalige, koningsgezinde Belg. Zijn levensbeschouwing staat mijlenver van het radicale, racistische en autoritaire discours van Schild&Vrienden, de club van Dries Van Langenhove die zich voor zijn naam liet inspireren door het wachtwoord van de Brugse ambachtslui tijdens de Brugse Metten, sleutelhoofdstuk in De Leeuw van Vlaanderen.

Door de extreemrechtse besmetting van Conscience raakten ook de officiële symbolen van de Vlaamse gemeenschap (de leeuwenvlag, het volkslied en de gulden sporen die verdienstelijke Vlamingen krijgen) geïnfecteerd.

Conscience was uiteraard een man van zijn tijd. Hij was een paternalist die vond dat de gegoede klasse zich moest ontfermen over het gewone volk. Ontvoogding diende erg geleidelijk aan te verlopen, niet met de schokken van een revolutie. Voor pastoors ziet hij niet meteen een belangrijke rol weggelegd; die komen in zijn boeken haast niet voor. Zijn opvattingen over vreemdelingen zijn vaker wel dan niet stereotyperend, maar ze zijn tegelijk nooit doorgedreven racistisch, al gelooft hij wel dat de westerse beschaving welvaart en welzijn zal kunnen brengen in de kolonies. Hij schrijft opvallend veel over interculturele solidariteit en ziet migratie als een verrijking voor de gemeenschap. Zijn nationalisme is nooit een streven naar een eigen Vlaamse staat. Hij probeert alleen duidelijk te maken dat de Vlaamse cultuur niet ondergeschikt is aan de Franse en dat Vlaanderen dus een grote bijdrage kan leveren aan België.”

Kevin Absillis poneert een interessante stelling. “Ik heb het vermoeden dat het idee van het tegelijk vette en vrome Vlaanderen met zijn platteland en zijn kermissen en waar de mensen nogal rudimentaire fysieke wezens zijn, eigenlijk een soort importproduct is. Aan de basis liggen Franstalige Vlaamse auteurs zoals Camille Lemonnier met Nos Flamands (“Ah! nous ne sommes plus Flamands“) en vooral Emile Verhaeren met Les flamandes over de wellustige Vlaamse dames uit de schilderkunst uit de zestiende en zeventiende eeuw. Zij hangen een beeld op van Vlaanderen dat ze kunnen exporteren in de wereldliteratuur. Daar horen de kloosters, de begijnhoven en de ‘echte’ boeren bij. Maar die fascinatie is misschien wel in de eerste plaats een vorm van binnenlands exotisme.” Later heeft vooral Felix Timmermans dat beeld geïmporteerd en verder aangepast voor een Vlaams publiek. En opmerkelijk genoeg scoort hij met zijn proza ook internationaal, misschien wel ook omdat zijn Vlaanderen-beeld in Frankrijk en Duitsland (met grote Verhaeren-bewonderaars zoals Stefan Zweig) op een bepaalde manier dus al erg herkenbaar moet zijn geweest.”

Het lot dat Hendrik Conscience beschoren is, is exemplarisch voor de manier waarop Vlaanderen met zijn geschiedenis omgaat. De (radicale) flaminganten construeren graag een soort van gewijde geschiedenis die – zoals de ‘historicus des vaderlands’ Henri Pirenne in zijn Histoire de Belgique deed voor België – het onvermijdelijke van de Vlaamse onafhankelijkheid moet legitimeren. Er is zoiets als een homogene Vlaamse identiteit die linea recta moet leiden tot zelfbestuur omdat ze drastisch verschilt van de Waalse.

Links-progressieve en liberale krachten in Vlaanderen huiveren – begrijpelijk – van dat beeld. Ze associëren Vlaanderen met vendelzwaaien, bombastische liederen, boerenromans- of films en verkavelingsvlaams. Of Vlaemsche dialecten. Hun leuze lijkt wel ‘weg met ons’. Maar wie is die ‘ons’? Zijn dat Vlamingen die afstammen van Pieter De Coninck en Jan Breydel of is dat iedereen die hier duurzaam woont en mee vorm wil geven aan zijn leven, zijn straat, gemeente of land? Volgens de wet moet je vijf jaar in Vlaanderen wonen om te kunnen deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen. Maar om een sociale woning te krijgen moet je een taaltest afleggen.

Participatie of samenhorigheid? 

Maar hoe moet het dan verder met de Vlaamse canon. Kevin Absillis is een van de negen leden van de onafhankelijke commissie die in opdracht van de Vlaamse Regering de klus moet klaren. Hij betreurt dat zo’n project automatisch wordt afgeschoten en dat er nu al zo’n forse kritiek komt nog voor de commissie haar werk gedaan heeft. Veel details wil hij niet kwijt.

Toch lijkt het weinig waarschijnlijk dat een historicus als Jan Dumolyn, die zich ideologisch links van Vooruit situeert, een nationalistische lezing van de Guldensporenslag zou geven. En met Apache-onderzoeksjournalist Hind Fraihi in de commissie lijkt het weinig waarschijnlijk dat er vergoelijkend zal worden gesproken over de totalitaire verleiding en het latente racisme van een deel van de Vlaamse beweging.

En zelfs als de vermaledijde canon er komt, is hij maar wat hij is. Hem verplichten in het onderwijs is niet mogelijk zolang de Belgische grondwet van kracht is in Vlaanderen. Dus wat is dan het bezwaar? De experts in de commissie zijn autonoom; noch Jan Jambon, noch Ben Weyts, noch het Vlaamse Parlement zullen hun conclusies kunnen aanpassen of afschieten.

In die zin is het een oefening die verwant is met Het Verhaal van Vlaanderen, de VRT-reeks op Eén waarin Tom Waes ons meeneemt doorheen de geschiedenis van de mensen die tussen 36.000 jaar voor Christus en het jaar 2000 de 14.000 vierkante kilometer bevolkten die we vandaag Vlaanderen noemen. In tien afleveringen worden evenveel scharniermomenten uit de geschiedenis verteld: van de ontmoeting tussen de homo sapiens en de neanderthalers, over de genocide op de Eburonen door Caesar tot de millenniumwissel in 2000. Gisteren werd de eerste aflevering uitgezonden en ondergetekende mocht vlak voor Kerstmis – op de sjieke première in Cinema Galeries in Brussel – de tweede aflevering al zien. Het moet gezegd dat productiehuis De Mensen vakwerk heeft afgeleverd. De vermenging van re-enactments, tussenkomsten van ‘tijdreiziger’ Tom Waes en het deskundige commentaar van eminente historici werkt perfect. En neen, de Eburonen worden hier niet als proto-Vlamingen voorgesteld (zoals Pirenne en ‘s Lands Glorie ze als proto-Belgen afschilderden). En ja, het citaat van Caesar (“horum omnium fortissimi sunt belgae”) werd zonder schroom vermeld.

Het format van deze reeks is Deens. Het werd ook in Nederland herhaald. Niet alleen werden in beide landen kijkcijferrecords gebroken, de museumsector kreeg meteen massaal meer volk over de vloer. In Vlaanderen ontbreekt de link met de erfgoedsector. Die is ook een koele minnaar van de Vlaamse canon, trouwens. Volgens de KVAB is de sector (terecht!) gefrustreerd dat er zelden of nooit extra Vlaams geld is om onze historische musea te ondersteunen, maar dat er wel gul met euro’s wordt gegooid naar een canonproject (met een digitaal museum) en ook naar Het Verhaal van Vlaanderen.

Het initiatief voor deze reeks kwam niet van de politiek, maar van De Mensen. Het productiehuis had de smaak al te pakken toen het in 2005 De Grootste Belg maakte voor Canvas. De insinuatie dat de serie een uitloper van het Vlaamse regeerakkoord is, zoals Marc Reynebeau schreef in De Standaard, is misplaatst. De Mensen tekende de licentieovereenkomst om het format van Media Ranch Distribution te mogen gebruiken op 1 september 2019. De Vlaamse Regering legde pas op 2 oktober van dat jaar de eed af.

Bij het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) was er juist grote opluchting omdat het initiatief “van onderuit” was gekomen (zoals ook de KVAB het graag heeft) en niet na een stille wenk van de politiek. De Vlaamse Regering was wel meteen bereid om bovenop de VAF-subsidie van 500.000 euro nog eens 1,1 miljoen euro bij te passen om het ambitieuze project levensvatbaar te maken. De zorg waarmee de afleveringen gemaakt zijn, is dan ook indrukwekkend. 

Voor de felgeplaagde en platbespaarde VRT is dit geschenk van het VAF en Jan Jambon een balsem op de wonde.

Moeten we die officiële canon dan maar afblazen en elk jaar tien extra afleveringen van Het Verhaal van Vlaanderen laten maken. Waarom niet? Hoe meer geschiedenis op de buis, hoe beter. Maar kunnen we die negen commissieleden ook niet het voordeel van de twijfel gunnen en de kritiek opsparen tot ze hun werk hebben gedaan? Want misschien beschikken zij wel over “de moed tot waarheid”.

De Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han herinnert er in zijn indrukwekkende essay Infokratie aan dat “democratie niet verenigbaar is met het nieuwe nihilisme. Zij veronderstelt een vorm van waarheidspreken.” Hij verwijst naar Michel Foucault die het had over “de moed tot waarheid” (parrhêsia, in het Grieks). Samen met het recht om vrijuit te spreken (isegoria) zijn dit de twee principes waarop de democratie berust. “Parrhêsia verplicht mensen die politiek handelen er dus toe het ware te zeggen, zich om de gemeenschap te bekommeren, door zich van ‘verstandige en ware woorden’ te bedienen.” Dat sluit propaganda, fake news, samenzweringstheorieën, clickbait en door de regering opgelegde canons uit. Maar het maakt een kwaliteitsvolle geschiedschrijving (en dito journalistiek trouwens) tot de hoeksteen van de democratie. De consensus over de geschiedenis mag nooit een politieke zijn, maar altijd een wetenschappelijke; met alle beperkingen die dat met zich meebrengt.

In Het Verhaal van Vlaanderen slaagt De Mensen erin om de wereldgeschiedenis van 57 voor Christus (het Romeinse Rijk) te vertellen vanuit de lokale – wel ja, ‘Vlaamse’ – situatie. We leren dat zonder Romeinse wegen Vlaanderen wellicht veel later een handelsregio was geworden. Dat onze mosselen en onze bakstenen en dakpannen eigenlijk uit Rome kwamen. Razend interessant allemaal. De geschiedenis laat zich niet voor een nationalistische kar spannen, evenmin als kwaliteitsvolle journalistiek zich niet in een activistisch of partijdig keurslijf mag laten opsluiten. 

Tom Waes spreekt wijze woorden in Het Nieuwsblad: “Er is één rode draad die door heel onze geschiedenis loopt: overheersers onderdrukken, de onderdrukten komen in opstand, er komt oorlog van, de zaak rust even en dan begint het weer van vooraf aan. Dat vond ik heel frappant. Dat we ons wijsmaken dat onze beschaving alleen maar groter wordt en de mens slimmer, terwijl we eigenlijk helemaal niks leren uit de geschiedenis en altijd weer diezelfde fouten maken. We zijn lomperiken. Grote lomperiken zelfs.”

Geschiedschrijving (en journalistiek) die de feiten (van gisteren of vandaag) onbevangen vanuit verschillende gezichtspunten bekijkt en kritisch onder de loep legt, is broodnodig in een tijd waarin volgens Byung-Chul Han “de ander op het punt staat te verdwijnen”. Door de doorgedreven digitalisering en de alomtegenwoordigheid van sociale media hebben we “de ander” uitgedreven. Dat versterkt “de autopropagandistische dwang zichzelf met de eigen voorstelling van zaken te indoctrineren. Deze zelfindoctrinatie produceert autistische infobubbels, die het communicatieve handelen bemoeilijken. Neemt de dwang tot autopropaganda toe, dan worden gespreksruimtes steeds meer verdrongen door echokamers waarin ik vooral mezelf hoor praten”.

Als wij, burgers die de democratie willen schragen, niet langer de “moed tot waarheid” kunnen opbrengen, wanneer historici of journalisten zich laten knechten door politici of hun op winst beluste uitgevers, dan moeten we niet zeuren dat de “digitale stammen” (dixit Byung-Chul Han) zich afschermen en uit zichzelf informatie selecteren en voor hun identiteitspolitiek inzetten. Ze negeren de feiten en gebeurtenissen die tegen hun overtuiging indruisen. “Ze worden simpelweg genegeerd omdat ze niet in het identiteitszoekend narratief passen, omdat het opgeven van overtuigingen neerkomt op identiteitsverlies. (…) “De mening die zij kenbaar maken, is niet discursief, maar heilig, omdat zij totaal samenvalt met hun identiteit, die ze onmogelijk kunnen opgeven.”

Het is niet moeilijk om hier voorbeelden voor te vinden. Een die hard Vlaams-nationalist wil niet zien dat er ook transfers van Waalse provincies naar Vlaanderen zijn. Een verstokte groene zal onder geen enkele voorwaarde aanvaarden dat er – vanwege de oorlog in Oekraïne – nog een paar kerncentrales moeten openblijven. Een ultra-liberaal zal nooit de voordelen van de automatische indexkoppeling erkennen, een PVDA’er lust ondernemers rauw tussen zijn boterham en wat Vlaams Belangers van vreemdelingen denken is niet voor publicatie vatbaar. Marc Reynebeau zal elke poging om de geschiedenis van de regio die we nu Vlaanderen noemen, wegzetten als een manoeuvre om de Vlaamse natievorming te bevorderen. En Jan Jambon zal elke Vlaming die kritisch kijkt naar zijn verleden ‘zelfhaat’ verwijten.

Het bekende begrip ‘cognitieve dissonantie’ waarbij je maar moeilijk feiten kunt aanvaarden die indruisen tegen je eigen opvattingen, is al oud. Maar volgens Byung-Chul Han is er door de digitalisering een dimensie bijgekomen. De infocratie waarin we nu leven, duldt geen tegenspraak. Ze is een nieuwe heerschappijvorm. 

Op dit slagveld wordt dezer dagen de oorlog uitgevochten tussen wie ‘woke’ is en wie zich ingraaft in zijn gelijk als witte (mannelijke) Europeaan. N-VA-voorzitter Bart De Wever reist momenteel het land rond met een lezing waarin hij de ‘wokewaanzin’ aan de kaak stelt. 

Kevin Absillis wijst daarbij op een paradox. Volgens hem hebben de ‘wokers’ en de ‘identiteitsdenkers’ (zoals N-VA) veel met elkaar gemeen. “Nationalisten en ‘wokers’ vertellen allebei een identitair verhaal. Bij de tweede groep gaat het over kleinere identiteiten: etnische diversiteit of seksuele geaardheid. Bij nationalisten gaat het over hun ‘Vlaamsheid’. Allebei kunnen ze iets leren van het emancipatoire traject dat de Vlaamse beweging in de negentiende eeuw uittekende. Ze hebben allebei een soort ideologische software die niet volledig inwisselbaar is, maar wel veel overlap vertoont. De Vlaamse beweging zou logischerwijze veel sympathie moeten kunnen opbrengen voor groepen van de bevolking die zich willen emanciperen. En ze zou ook meer begrip moeten hebben voor de kwetsuren van minderheden. Het is niet omdat wij – witte Vlamingen – Zwarte Piet niet beledigend vinden dat zwarte mensen zich niet gekwetst voelen. Wij moeten niet in hun plaats oordelen over hun leed.”

They can’t have it both ways. Aan de ene kant vinden sommige partijen dat we geen excuses moeten aanbieden voor ons koloniale verleden. Het argument dat ze daarvoor gebruiken is dat de Vlamingen van vandaag niet verantwoordelijk zijn voor de wandaden van hun voorouders. Maar omgekeerd moeten we wel trots zijn op hun heldendaden. Je kunt niet – aan de ene kant – pronken met het glorierijke verleden van de Vlaamse natie en aan de andere kant zeggen dat je niks te maken hebt met de zwarte bladzijden.”

Het doet denken aan een opiniestuk dat Bart De Wever schreef in 2002 toen hij nog een gewoon districtsraadslid in Berchem was. In dat stuk verwerpt hij de plannen om vanuit het parlement wetenschappelijk onderzoek naar de moord op Patrice Lumumba te bestellen. Ook een resolutie over de holocaust vindt geen genade bij De Wever. “De enige ratio van de hele resolutie is dat men, via het opzetje van het oorlogsverleden, het Vlaams Blok in de saus wil duwen van het naziregime. Daarmee heeft de dienstmaagd (de geschiedenis, KvdB) haar plicht gedaan en mag ze gaan.”

En dat terwijl het 70-puntenplan een getrouwe kopie is van de Nürnberger Gesetze van de nazi’s die werden ingevoerd om de Joden uit de samenleving te ‘verwijderen’.

Eén paragraaf uit dat opiniestuk klinkt, meer dan twintig jaar later, wel erg ironisch: “Geschiedenis laat zich niet canoniseren tot absolute en eeuwige waarheid. Een officiële versie van het verleden opleggen, als dienstmaagd voor het politieke heden, is typisch voor totalitaire regimes. In een democratie moet de overheid daaromtrent de grootste schroom aan de dag leggen. Helaas gaan zowel België als Vlaanderen de jongste jaren op dit vlak uit de bocht.” 

De ene canon is duidelijk de andere niet en een beginnende, beloftevolle politicus in de oppositie spreekt soms wijzere woorden dan de machtigste man van Vlaanderen.

Bron:  Apache