James Connolly schreef ooit dat “succesvolle revoluties niet het product zijn van onze hersenen, maar van rijpe materiële omstandigheden.” Wat hij bedoelde was dat socialisten niet zomaar een revolutie kunnen maken omdat ze dat willen. Hoeveel socialisten er ook zijn (en in normale tijden zal dat altijd een minderheid zijn) en wat ze ook doen, ze kunnen niet simpelweg door argumenten of acties de massale vertrouwenscrisis in het systeem veroorzaken die aanleiding geeft tot een revolutie. Het kapitalisme is te machtig om alleen door ideeën omver geworpen te worden.

Maar het vertrouwen dat socialisten hebben in het potentieel voor, en zelfs het vooruitzicht op, revolutionaire verandering komt voort uit een begrip van de tegenstrijdigheden die inherent zijn aan het kapitalisme zelf. Ja, het kapitalisme is een verbazingwekkend krachtig systeem, maar het is ook zijn eigen ergste vijand. De dynamiek die het ooit ongelooflijk productief maakte, maakte het ook ongelooflijk destructief, en in dit tijdperk – van ongelijkheid, oorlog, pandemieën en ecologische crisis – is het bijzonder zelfdestructief.

Dat wil niet zeggen dat het einde van het kapitalisme, in het bijzonder als gevolg van een revolutie, onvermijdelijk is. Maar wel zeker is dat verergerende kapitalistische crises zullen leiden tot immense veranderingen in de komende decennia. Of dat ten goede of ten kwade zal zijn, hangt af van wat we doen. Want wij – de arbeidersklasse die de meerderheid van de bevolking vormt – kunnen iets doen om die verandering vorm te geven, op voorwaarde dat we georganiseerd zijn.

Het meest zelfvernietigende kenmerk van het kapitalisme blijft, zoals Marx en Engels schreven, de voortdurende productie van zijn eigen ‘doodgravers’ – de arbeiders die alles doen draaien. Deze miljarden uitgebuite en onderdrukte mensen, die met hun arbeid alle goederen en diensten produceren waar de maatschappij van afhankelijk is en wier fundamentele aspiraties niet vervulbaar zijn onder dit systeem, vormen de sterkste sociale kracht die ooit bestond.

Helaas is deze kracht maar al te vaak latente kracht. Toch is deze kracht de afgelopen 200 jaar keer op keer aangetoond, in zeer uiteenlopende mate – van protesten en stakingen tot opstanden. Het kan worden uitgedrukt op manieren die grotendeels spontaan zijn – explosies van collectieve verontwaardiging over onrechtvaardigheid. Maar om deze kracht zo effectief mogelijk in te zetten, is organisatie essentieel.

Voor de arbeidersklasse, wiens bestaan bepaald wordt door de uitbuiting door kapitalisten, is organisatie een vanzelfsprekendheid. Om sociale rechten of economische verworvenheden te veroveren en te verdedigen, moeten we samenkomen en handelen in ons gezamenlijk belang. Dus of het nu gaat om campagnes over bepaalde onderwerpen, vakbonden of politieke partijen, of combinaties daarvan, de arbeidersklasse is in staat geweest om vooruitgang af te dwingen – van stemrecht tot sociale voorzieningen en vrije tijd in het weekend. Dit geldt ook voor alle andere dingen die we vaak als vanzelfsprekend beschouwen en die niet zomaar door het systeem zijn toegekend.

In feite probeert het systeem voortdurend deze verworvenheden te ondermijnen en teniet te doen, en nieuwe verworvenheden te blokkeren. Campagnes, vakbonden en links-reformistische politieke partijen spelen allemaal een rol in het draaglijker maken van het leven voor mensen uit de arbeidersklasse binnen dit kapitalistische systeem, dat uiteindelijk alle mensen en de planeet slechts ziet als grondstoffen die uitgebuit moeten worden voor winst.

Wat deze organisaties echter niet doen, is streven naar een alternatief voor dat systeem. Dit is op twee belangrijke manieren een beslissende zwakte. Ten eerste betekent hun onvermogen om verder te kijken dan de grenzen van het kapitalisme dat hun eisen altijd te beperkt zullen zijn. Hetzelfde geldt voor hun methoden om deze eisen te bereiken – onderhandelingen in plaats van stakingen, parlement in plaats van strijd. Daarom is zelfs hun vermogen om hervormingen af te dwingen minder effectief.

Dan is er nog een tweede zwakte. Deze organisaties kunnen een sleutelrol spelen in het mobiliseren en actief maken van werkenden en jongeren. Maar hun reformistische overtuigingen (illusies in het systeem en angst voor radicale verandering) betekenen dat wanneer strijd zijn hoogste punt bereikt – wanneer revolutie zich aandient – deze organisaties in feite een blok aan het been worden voor verdere vooruitgang. Onvermijdelijk verraden ze de belangen van degenen die ze vertegenwoordigen. Dit leidt vaak tot regelrechte rampen voor de werkende klasse.

De enige manier om dit te voorkomen is ervoor te zorgen dat er een alternatieve revolutionaire leiding bestaat om het verraad van de reformisten tegen te gaan. Dat betekent een revolutionaire partij opbouwen. In het kort is dit een partij met een marxistisch programma – de distillatie van alle lessen uit de revolutionaire geschiedenis van de arbeidersklasse; en van cruciaal belang, een partij die geworteld is in de strijd van de arbeidersklasse en de onderdrukten. Als de arbeidersklasse georganiseerd en gemobiliseerd is, kan ze het kapitalisme omverwerpen; daar hoeft niet aan getwijfeld te worden. Het kan dit echter niet zonder zo’n partij en leiding. 

Bron LSP