Hoe we de school heruit kunnen vinden
De visie van Dirk Van Damme in De Morgen. Hij was onderwijstopman bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en is momenteel Senior Research Fellow bij het Center for Curriculum Redesign (Boston, VS).
De school zoals we die al eeuwen kennen, heeft weer het volle vertrouwen gekregen. De ‘industriële school’ is aan een conservatieve revival toe. Maar dat geldt niet voor de professional van die school: de leraar.
Scholen behoren tot de oudste instituties van de menselijke beschaving. Doorheen de geschiedenis hebben scholen allerhande vormen aangenomen. De scholarisatie van de voorbije tweehonderd jaar, met zijn leerplichtwet, quasi universele participatie en verdere professionalisering van leraren, heeft tot een type school geleid dat we vandaag als universeel en tijdloos ervaren. We hebben de school nooit anders gekend.
Je kan de huidige school ‘industrieel’ noemen: ze kreeg vorm tijdens het industriële tijdperk en heeft veel kenmerken van de industriële organisatie overgenomen, standaardisatie en bureaucratisering inbegrepen. Vraag is dan of die school nog past bij de post-industriële samenleving. Hervormers van de ‘nieuwe schoolbeweging’ probeerden de school anders in te richten, in Vlaanderen zagen ‘methodescholen’ het licht. Volgens sommigen was de ‘ontscholing van de samenleving’ ophanden, de muren tussen school en samenleving werden gesloopt, ook letterlijk.
De vernieuwing bracht niet wat sommigen er van hadden verwacht. Hoofdoorzaak was een falende alternatieve pedagogische theorie. Tegenover kennisoverdracht, memoriseren en leraargecentreerd onderwijs plaatste de nieuwe schoolbeweging progressief geachte uitgangspunten zoals leerlinggecentreerd en zelfontdekkend leren, met de leraar veeleer als coach dan als instructeur. Via het sociaal-constructivisme kregen de ideeën vaste grond in lerarenopleidingen, pedagogische begeleidingsdiensten en eindtermen.
Vandaag erkennen vriend en vijand de mislukking van deze vernieuwingsbeweging, al blijven sommige details waardevol. Het ‘nieuwe leren’ bleek een te naïef-optimistische visie op leren. Het is vandaag mee verantwoordelijk voor de kwaliteitsdaling van westerse onderwijssystemen. Vernieuwingsdrang allerhande heeft de effectiviteit van het onderwijs grote schade toegebracht.
Zo is de aandacht in ons onderwijs opnieuw naar kennisoverdracht en de rol van de leraar verschoven, weg van het zelfontdekkend leren. Naarmate de wetenschappelijke kennis over leren in neurologisch en psychologisch onderzoek vordert, worden concepten rond cognitie en geheugen en didactische praktijken zoals directe instructie in ere hersteld. Memoriseren is niet langer ‘hersenloos van buiten leren’ meer, maar geldt weer als een onderdeel van effectief leren.
De school zoals we die al eeuwen kennen, heeft weer het volle vertrouwen gekregen. De ‘industriële school’ is aan een conservatieve revival toe. Maar dat geldt niet voor de professional van die school: de leraar. Veel landen kampen met lerarentekorten, van de broodnodige hervorming en herwaardering van lerarenloopbanen, -opleiding of -verloning valt bitter weinig te merken. Maakten vernieuwing en bureaucratisering het beroep onaantrekkelijk, of is het de filosofie van de industriële school zélf , die de leraar als uitvoerder van elders ontworpen taken ziet, die bijdroeg tot devaluatie van de leraar?
Hoe dan ook doet de coronapandemie iedereen opnieuw naar de oude, vertrouwde school verlangen. Door thuis- en afstandsonderwijs ondervinden ouders hoe lastig het wel is kinderen te onderwijzen. Psychologen en sociaal werkers onderstrepen het belang van de school voor welzijn en sociale ontwikkeling. Onderwijsministers willen scholen sinds de eerste lockdown ‘nooit meer sluiten’, de samenleving knikt instemmend en zelfs de meeste kinderen zijn blij dat ze weer naar school kunnen.
Allemaal mooi, maar het enthousiasme dekt belangrijke problemen toe. Scholen functioneren verre van optimaal, al zijn ze officieel ‘open’. Afwezigheid van leraren en leerlingen in quarantaine leiden toch tot (gedeeltelijke) sluiting, precies omdat ze zo gestandaardiseerd werken en op routine gebaseerd zijn. Storingen in de routine hebben vaak zware gevolgen voor het functioneren van de school. Hoe kwalijk de effecten van die storingen echt zijn blijft ondertussen onduidelijk. In het onderzoek is schoolsluiting namelijk een ‘on-off’-kwestie: zolang de scholen maar open zijn is het al goed, lijken ook onderwijswetenschappers te denken.
Belangrijker is dat de meer fundamentele problemen van de industriële school blijkbaar vergeten zijn. Die problemen zijn niet min. Een veel te grote groep jonge mensen verlaat de school vroegtijdig en ongekwalificeerd. De ongekwalificeerde uitstroom wordt tegengegaan door de standaarden te verlagen. Voor vele jongeren is de mal van de school te beklemmend, met schoolmoeheid en demotivatie tot gevolg. Door de ‘one size fits all’ benadering in beleid en praktijk worden grote delen van de scholeninfrastructuur, met name het technisch en beroepsonderwijs, stiefmoederlijk behandeld. Ook de hoger begaafden vinden steeds moeilijker hun plek in een schoolbestel dat op de gemiddelde leerling is afgestemd. De kwaliteit van het schoolse leren gaat in snel tempo achteruit, terwijl de kostprijs per leerling toeneemt. Steeds meer lestijd gaat verloren aan klasmanagement, het stil krijgen van de klas en kleine vormen van disruptie. Het taaie probleem van sociaal ongelijke onderwijskansen krijgt men maar niet onder controle. De kwaliteitsverschillen tussen scholen zijn enorm, terwijl wel iedereen hetzelfde diploma verwerft. Het proces van erosie van de waarde van diploma’s op de arbeidsmarkt is in volle gang. Het is al lang geen uitzondering meer dat zelfs jongeren met een diploma of kwalificatie functioneel ongeletterd of ongecijferd blijken te zijn. De industriële school kan geen al te mooi palmares voorleggen.
Tegen deze achtergrond is een conservatieve terugkeer naar de oude school verre van zaligmakend. Het is niet door de school van vroeger in ere te willen herstellen – politici blijken nogal vaak romantische ideaalbeelden van hun eigen schoolervaring te koesteren –, dat we antwoorden kunnen bieden op de problemen van vandaag en morgen.
De coronapandemie dwingt ons om de school heruit te vinden. Positieve ontwikkelingen die we nu zien, door deze crisis, kunnen bouwstenen zijn voor de school van morgen. Ontscholing noch zelfontdekkend leren zijn een kompas: er is geen alternatief voor de school als krachtige leeromgeving. Maar de problemen eigen aan de ‘industriële school’ moeten wél aangepakt worden.
1) Standaardisatie en routines op school aanpakken. Economie en arbeidsmarkt verlaten routines in snel tempo. Standaardisatie en het ‘one size fits all’ denken worden daar ingeruild voor flexibilisering en maatwerk. Het onderwijs volgt niet: nieuwe problemen worden met nieuwe routines beantwoord. Een onderwijsminister die pronkt met 1.000 pagina’s corona-richtlijnen, is daar een pijnlijke illustratie van.
Regelgeving, planlast en betutteling moeten drastisch worden teruggedrongen op school. Scholen die het heft in handen nemen komen deze crisis véél beter door dan scholen die wachten op de volgende instructie van bovenaf. Maatwerk en gepersonaliseerd leren worden de richtsnoeren. Klassikaal onderwijs blijft behouden en het is goed om leerlingen in grote groepen samen te houden, maar waar nodig komen er flexibele trajecten op individuele maat.
Corona heeft de meerwaarde van flexibilisering en gepersonaliseerd leren al aangetoond. Data over de opgelopen leerachterstand verbergen enorme verschillen. Een significant aantal leerlingen functioneerde juist heel goed in hybride leeromgevingen. Die groep reduceerde weliswaar de tijd die ze aan leren en studeren spendeerde, maar die tijd werd veel effectiever en productiever benut. Voor veel leerlingen gaat er door de standaardisering van het onderwijsleerproces eenvoudigweg veel tijd verloren.
2) De rol van technologie waarderen. De weerstand tegen digitalisering blijft behoorlijk groot, maar het is eenvoudigweg onbegrijpelijk dat het onderwijs als enige grote sector er nauwelijks mee bezig is. Al zijn er in het verleden fouten gemaakt, het potentieel van digitalisering blijft pal overeind. Het gepersonaliseerd leren van morgen is ondenkbaar zonder digitale tools.
Ook hier heeft corona de weg gewezen. De initiële ervaringen tijdens de chaotische overgang naar afstandsonderwijs waren niet positief, maar vele scholen hebben een steile leercurve doorgemaakt. Digitale tools, platformen en leermiddelen in hybride leeromgevingen zijn een noodzaak geworden en zullen de schoolomgeving drastisch veranderen. Scholen zullen gedifferentieerd kunnen werken met combinaties van klassikaal onderwijs, geïndividualiseerd contactonderwijs en zelfgestuurd afstandsonderwijs via digitale pakketten. Dit hoeft niet ten koste te gaan van de sociale functies van de school en het verwerven van sociale competenties door leerlingen. Flexibele benaderingen en verstandig gebruik van digitale tools laat ook een nieuwe aanpak toe voor leerlingen die weinig kansen krijgen in het gestandaardiseerde onderwijs.
3) De verhouding school-gezin en andere leef- en leeromgevingen herzien. Leerlingen leren niet uitsluitend op school. Corona heeft laten zien hoe belangrijk het gezin als leeromgeving is. Het beeld is gemengd: voor sommige kinderen is de school de veilige haven die ze thuis niet hebben. Voor anderen is de school net een beklemmende omgeving en voelen zij zich beter in een eigen nest. Een betere relatie tussen school en gezin is hoe dan ook noodzakelijk. De muren die de ‘industriële school’ tussen zichzelf en de omgeving heeft gebouwd, vaak om de ‘slechte’ invloeden buiten te houden, worden best afgebroken.
Dat kinderen niet uitsluitend op school leren, is ook duidelijk geworden bij de toenemende belangstelling voor sociaal en emotioneel leren. Kennisverwerving en cognitieve ontwikkeling gebeuren best in omgevingen waar concentratie en interactie optimaal zijn, maar voor sociaal leren en emotionele ontwikkeling zijn er ook andere plekken. Hetzelfde geldt voor leren in digitale omgevingen. Er kunnen goede redenen zijn om smartphones buiten de schoolmuren te houden, maar kinderen en jongeren leven en leren in digitale werelden en er zijn dus even goede redenen om hen daartoe voor te bereiden.
4) De rol van de leraar radicaal herwaarderen. Weg van de leraar-als-coach-waan, moet de leraar de centrale ingenieur van onderwijsleerprocessen worden. Uitstekende vaardigheden voor directe instructie zijn daarbij noodzakelijk, maar ook vaardigheden om digitale leeromgevingen te ontwerpen en kinderen en jongeren te sturen in hybride omgevingen. De school van morgen zal niet zonder een veel sterkere en meer geprofessionaliseerde leraar kunnen. De ‘industriële school’ heeft de leraar steeds onder de knoet gehouden door instructies van bovenaf en ongebreidelde bureaucratie. Het is tijd de leraar te bevrijden en tot volwaardige professional te maken.
‘De scholen ten allen prijze openhouden’ is een verdienstelijk maar bedrieglijk mantra. De coronacrisis zal wellicht niet de laatste ontwrichting van onderwijs en samenleving zijn. De oude school in ere herstellen is een dagdroom van nostalgische romantici, tot mislukken gedoemd. Het is lonender uit recenter ervaring te leren en de school van daaruit heruit te vinden.
Bron: De Morgen