Er werden drie etappes afgelegd in de strijd voor arbeidsduurverkorting. De langste en meest ingrijpende (einde 19de eeuw tot ongeveer 1928) zag de reductie van pakweg de zestigurenweek en langer naar de achtenveertigurenweek, die uiteindelijk bereikt werd midden jaren vijftig. In de naoorlogse bloeiperiode, van midden jaren vijftig tot de jaren zeventig, kwamen de vijfdagenweek en de vijfenveertigurenweek en in de jaren zeventig de veertig- en zesendertigurenweek in het vizier. De voorlopig laatste etappe lijkt nu in gang geschoten, maar niet door de arbeidersbeweging, maar door de werkgevers.
WERKEN IN DE 19DE EEUW: 7 DAGEN IN EEN WEEK, 52 WEKEN IN EEN JAAR, ALLE JAREN VAN JE LEVEN
Tijdens het Ancien Régime of het preindustriële tijdperk kon de dagelijkse arbeidsduur variëren volgens de seizoenen, met een jaargemiddelde van ongeveer tien uur werken per dag. Vroeger werkte men om te leven, voortaan leefde men om te werken: zo zou men zonder vals sentiment de overgang van het Ancien Régime naar de negentiende eeuw kunnen typeren. Het ritme van de seizoenen en het geluid van de klokken werden bruusk doorbroken door het dwingende werkritme van de machine en de fabriekssirene. Het kapitalisme eiste maximale prestaties, iets waaraan de eerste generatie fabrieksarbeiders allerminst gewoon was.
In die eerste decennia regende het klachten over het gebrek aan discipline en inzet en over de talrijke aanleidingen die de arbeiders van het werk hielden. Wat reglementeringen en dwangmaatregelen niet vermochten, deden de lage lonen. De daling van de koopkracht in de eerste decennia van de negentiende eeuw kon slechts worden weggewerkt door langer en harder te werken, door alle gezinsleden in te schakelen of door spaarzaam om te springen met de zuurverdiende centjes. Een van de middelen om de arbeidskrachten tot meer ijver aan te sporen was de verlenging van de arbeidsduur en de vervanging van de betaling per prestatie door het uur‑ en dagloon, met als gevolg dat voortaan meer uren per dag, meer dagen per week, meer weken per jaar en meer jaren in een leven gewerkt werd. Tot 1870 was de twaalfurige werkdag de regel. En pas bij het begin van de twintigste eeuw werd de tienurige werkdag doorbroken.
DE ZONDAGSRUST: DE ZESDAGENWEEK
Het patronaat was als de dood voor arbeidsduurvermindering: vermindering van prestaties met behoud van het loon, dat vrat aan de winstmarges. Argumenten die later ook zouden opduiken bij elk debat: de verkorting van de arbeidsduur of verlof betekende een aanslag op de vrijheid van ondernemen, bracht de concurrentiepositie in gevaar en deed de productie dalen met werkloosheid tot gevolg. Het debat over de zondagsrust zette de toon. Dat op zondag weinig of niet gewerkt werd, dat was nooit anders geweest. In de loop van de negentiende eeuw kwam die rustdag onder steeds grotere druk te staan, waardoor in de praktijk zeven dagen op zeven gewerkt moest worden. Op zondag werd zonder vergoeding in de fabriek doorgebracht voor schoonmaakactiviteiten, nazicht, en onderhoud van de machines.
In 1905 keurde het parlement de zondagsrust goed. De bijna unanimiteit waarmee dat gebeurde, verheelde dat de wet een ware parlementaire lijdensweg van maar liefst tien jaar achter de rug had, met 24 Kamer- en 5 Senaatszittingen. Iedereen kon zich wel vinden in de zondagsrust, die al stevig ingeburgerd was. Dat was dus niet het probleem. Dat patroons en conservatieven jarenlang dwarslagen, had niet zozeer te maken met het principe van een wekelijkse rustdag op zich, maar wel met de wettelijk opgelegde verplichting. Eenmaal gestemd, stond niets een verdere inperking van de arbeidsduur per dag, per week of – o gruwel – een betaalde vakantie nog in de weg.
Niets doen en toch betaald worden: dat vloekte met de kapitalistische logica. Het was een discussie die zou opduiken telkens de vermindering van de arbeidsduur op de agenda stond. De vrees voor een sociale dijkbreuk was terecht: de BWP beschouwde de invoering van de zondagsrust als een principiële overwinning en een eerste stap naar de verdere arbeidsduurvermindering. De uitzonderingen op de zesdagenwerkweek, die vol achterpoortjes zat, waren echter zo talrijk dat de wet zijn doel voorbijschoot.