Hoe de burger zijn justitie werd ontnomen, door Walter De Smedt in dewereldmorgen

Justitie is er niet voor de rechters en de procureurs, noch voor de minister of de advocaten. Justitie is er voor de burgers. Zo staat het ook in de grondwet: Alle macht gaat uit van de Natie en niemand kan van zijn rechter worden afgetrokken. In de werkelijkheid is het evenwel anders.

Hoewel de witte marsen, terecht, meer menselijkheid en transparantie eisten, wordt de burger steeds verder uit de werking van justitie gehouden. Dat is geen toevalligheid maar een erg bewuste ingreep van een politiek beleid dat boven het hoofd van de burger beslist.

Dat alle macht van de Natie uitgaat betekent dat de echte macht bij alle burgers ligt. Omdat het niet mogelijk is dat alle burgers die ook persoonlijk uitoefenen werd de parlementaire democratie bedacht. Daarin zijn de parlementairen de verkozen vertegenwoordigers van het Volk. In justitie is de grondgedachte dezelfde. Alle burgers worden erin vertegenwoordigd door de procureur. Zoals de titel het zelf zegt is het de opdracht van deze magistraat om voor “het algemeen belang” te zorgen. Dat is de betekenis van de Latijnse omschrijving “procurare”, zorgen voor. Daarom ook is de procureur een partij in het proces, net zoals de andere partijen, de verdachte, het slachtoffer en de benadeelde. En zoals de andere partijen is het niet aan de procureur om te beslissen over schuld en boete. Dat is de bevoegdheid en de opdracht van de rechter die daarom onafhankelijk en “onpartijdig” moet zijn.

Dat niemand van zijn rechter kan worden afgetrokken ligt in dezelfde lijn. Naast de procureur die de gehele gemeenschap vertegenwoordigt heeft de burger het recht om voor zijn eigen persoonlijk belang op te komen. Hij kan, ongeacht wat de procureur er over denkt, zijn zaak voor leggen aan het oordeel van de rechter. Hij kan, door zich bij de onderzoeksrechter burgerlijke partij te stellen, een gerechtelijk onderzoek doen voeren. Hij kan door een rechtstreekse dagvaarding de rechter rechtstreeks aanspreken. Bij de uitoefening van deze rechten staat de burger op dezelfde plaats als waar de procureur oorspronkelijk stond, voor de rechter, en met evenwaardige rechten die met gelijkheid van wapens moeten worden uitgeoefend.

Het was de door twee parlementaire onderzoeken op de achtentwintig bende moorden vastgestelde grootste “disfunctie”: de overmacht van de procureur bij het bepalen van de onderzoek pistes en de onderzoeksstrategie. De commissie-Franchimont die werd aangesteld om de knelpunten in de procedure weg te nemen gaf daarom aan de burger het recht om lopende het onderzoek inzage te nemen van het onderzoek dossier zodat die met kennis van zaken zijn rechten kon uitoefenen en aan de onderzoeksrechter bijkomende onderzoekstaken kon vragen.

De daaropvolgende wet-Franchimont bracht ook meer transparantie door zowel aan de procureur als aan de burger, bij monde van zijn advocaat, het recht te geven om publiekelijk verklaringen te doen wanneer het openbaar belang het vereist. Anderzijds formaliseerde deze wet ook een bestaande praktijk waarbij de procureur werd toegelaten onbelangrijke of dood lopende zaken niet te vervolgen, deze te “seponeren”, ze opzij te leggen tot zij waren verjaard.

Zowel in de praktijk als naar de intussen bekomen hervormingen is de wet Franchimont evenwel van zijn doel afgeleid. De opdrachten en de bevoegdheden van de procureur werden versterkt, de rechten van de burger aangetast. In plaats van de transparantie kwam er meer verheimelijking. In de eerste versie van de afkoopwet werd de procureur in de plaats van de rechter gesteld. De procureur kon in overleg met de verdachte beslissen om niet te vervolgen en de behandeling voor de strafrechter te vervangen door enkel het betalen van een afkoopsom. In deze “vertrouwelijke” en eigenmachtige afhandeling tussen twee procespartijen buiten de rechter om werd ook de burger buiten de procedure gesteld. Een tweede ingreep ontnam de bevoegdheid om te oordelen over wat in de vervolging belangrijk is aan de rechtspraak (beslissingen van de rechtscolleges) en de rechtsleer (commentaar van rechtsgeleerden). Enkel de justitieminister beslist nu eigenmachtig over het strafrechtelijk beleid.

Het doel van het inzagerecht werd aangetast door de creatie van een nieuw misdrijf, “misbruik van inzagerecht”. Daarvan werd, onder meer in de zaak Jonathan Jacob, de in een politiecel omgekomen jongeling, door de procureur gebruik gemaakt om publieke meldingen over disfuncties in het lopende onderzoek tegen te gaan. Ook het bronnengeheim van de journalist werd door huiszoekingen en inbeslagnames aangetast.

Door de oprichting van een federaal parket werd de scheiding tussen de strafrechtelijke en de bestuurlijke behandeling afgeschaft. Inlichtingendiensten werken nu op hetzelfde terrein en over dezelfde bedreiging door het terrorisme samen met de procureur in een volkomen afgeschermde operatie. De geheimhouding van het vooronderzoek wordt erin bepaald door de classificatieregels die in de inlichtingenwereld van toepassing zijn. Het zijn de diensten zelf die bepalen wat vertrouwelijk, geheim of zeer geheim is en wie “the need to know” heeft. Indien er buitenlandse diensten in betrokken zijn moet zelfs hun toelating worden verkregen om de geheimhouding op te heffen zo niet is enige melding zelfs strafbaar. De wet op de burgerinfiltrant maakt de verheimelijking volledig. Door deze wet heeft de procureur nu de bevoegdheid om enerzijds machtiging te geven aan een burginfiltrant om misdrijven te plegen maar bovendien ook om de behandeling ervan aan een beoordeling door de strafrechter te onttrekken. Indien de procureur eigenmachtig oordeelt dat er straf uitsluitende gronden van verschoning zijn mag de strafrechter zelfs geen kennis nemen van het dossier. Mogelijke slachtoffers of benadeelden en zelfs leden van een parlementaire commissie worden er volkomen buiten gehouden. Niet een rechter maar een bestuurlijke commissie geeft de diensten toelating om grondwettelijk beschermde rechten te schenden.

Indien justitieminister Koen Geens zijn zin had gekregen was het nog veel erger geworden. Hij wilde zowel de onderzoeksrechter als de burgerlijke partij afschaffen. Voor de grote commerciële zaken wou hij zelfs een uitzonderingsrechtbank, Brussel High Court, een rechtbank van en voor de zakenadvocaten, oprichten. Hoewel het begrip “eerlijk proces” intussen door de invloed van de Angelsaksische opvatting in de continentale procedurevormen is doorgedrongen, is de praktijk er, integendeel, steeds sterker van afgeweken. In een eerlijk proces is er gelijkheid tussen de procespartijen die met gelijkheid van wapens handelen, is de bevoegdheid om te oordelen de opdracht van de rechter, en moet dat in een openbare en tegensprekelijke procedure gebeuren. Om die reden werd ook de eerste versie van de afkoopwet door het grondwettelijk hof afgekeurd en kwamen er twee wetswijzigingen om het opnieuw “eerlijk” te maken. Maar wat met de andere wettelijke ingrepen die van de procureur een eerste rechter maken en de toegang van de burger tot de rechter sterk bemoeilijken? En wie weet nog wat er in een door de procureur geseponeerd dossier of in een door de raadkamer met gesloten deuren buiten vervolging gestelde zaak staat? Over de achtentwintig bende moorden weet de Natie en weten zelfs de vertegenwoordigers van haar burgers niets. Wat kan je meer bedenken om te stellen dat de burger zijn justitie werd ontnomen? Geen wonder dat de kloof tussen de burger en justitie als deze met het beleid steeds groter wordt.