• Boekrecensie door  Wil Heefer 

Vorig jaar verscheen de Nederlandse vertaling van een oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd boek van Ingrid Robeyns: Limitarisme, Pleidooi tegen extreme rijkdom. De welbekende Thomas Piketty liet op de achterflap weten dat er sprake is van ‘Een krachtig betoog dat laat zien waarom een limiet moet worden gesteld een de hoeveelheid rijkdom die een individu kan vergaren.’

Robeyns is zich vanaf 2012 met het vraagstuk van extreme rijkdom gaan bezighouden en benadert het vanuit een politiek, fiscaal en ethisch perspectief.

Rijkdom is net als armoede een veelkoppig monster. Alleen wie rijk is, is vrij van stress rondom bestaanszekerheid – voor zover het het financiële aspect betreft. Maar ook voor hen geldt het rijmpje van Toon Hermans: wat heb je aan je miljoenen Piet als je moet plassen en je kunt het niet.

Bij armoede ligt dat natuurlijk volkomen anders. Wie in armoede leeft, leeft gewoonweg korter als een soort van collateral damage. Rijk en arm, het heeft in haar boek alles te maken met geld. Geld, waarover Marx schreef: Omdat geld niet onthult waaruit het is voortgekomen, is geldcirculatie de grote sociale retort waarin alles wordt gestort en alles dat eruit komt is geld.’ Kapitalisme veranderde life-values in money-values.

In de inleiding tot de Engelse versie gaf Robeyns wel een mooie aftrap tot waar zij het in haar boek over wilde hebben. Want wat is rijkdom? Niet altijd zijn cijfers interessant en wordt er veel mee gemanipuleerd, maar in dit geval gaat het om iets steekhoudends: want wat is hoeveel en hoeveel is genoeg en verantwoord?

In feite geeft ze in die inleiding de sleutel tot haar verdere betoog waarin het ook zal gaan over wat zo snel jaloeziebelasting wordt genoemd. Een belasting ter afroming van vermogen.

Maar terug naar de cijfers. ‘Laten we 23 miljard pond (het vermogen van een van Engelands rijkste personen) proberen te vertalen naar wat we wel kunnen begrijpen.

Stel dat je vijftig uur per week werkt van je twintigste tot je vijfenzestigste – week in week uit; jaar in jaar uit. Wat zou je dan je uurloon moeten zijn om aan het eind van je loopbaan in total 23 miljard pond te hebben verdiend? Het antwoord is 196.581 pond voor elk gewerkt uur, vijfenveertig jaar lang. Met zo’n uurloon kun je elke dag een driekamerappartement in het centrum van Londen kopen.’

Nog een ander getal:’…in 2022 stonden er 2668 miljardairs op de Forbes-lijst met een gezamenlijk vermogen van 12.700.000.000.000 dollar…Dat betekent dat ze een gemiddeld vermogen hebben van 4,75  miljard dollar. Als we dezelfde vraag stellen – met welk levenslang uurloon komt dat overeen? – komen we op 40.598 miljard dollar per uur, een bedrag dat voor veel Amerikaanse gezinnen hun jaarinkomen is.’ Verderop zal zij als bovengrens een bedrag van 10 miljoen bepleiten en in landen waarin een goed sociaal stelsel functioneert een bedrag van 1 miljoen. Zij doet dit niet om zich op een absolute bovengrens te fixeren maar doet het vanuit wat zij noemt: een regulatief idealisme. Een limitarisme zoals zij dat streven tot het vaststellen van een bovengrens noemt. Zeker bepleit zij geen communistisch gelijkheidsideaal. Daar houdt zij zich verre van.

Immorele zelfverrijking

Ingrid Robeyns schreef een boek over immoraliteit, een onethisch gedrag dat leidt tot een kloof in vermogensopbouw. Daarnaast leidt de zichzelf verrijkende manier van het Westen tot het niet tot volledige ontplooiing van menselijke vermogens kunnen komen bij armlastigen. Dat laatste thema blijft mijns inziens onderbelicht ofschoon zij wel roept om verdelende rechtvaardigheid. Het boek leidt aan een overdaad aan wat willekeurig gekozen voorbeelden en geeft niet concreet en helder aan welke stappen bij ingrijpen nodig zijn. Het is maar aan welke kant van de kloof je staat en of je het probleem dat Robeyns opwerpt als een probleem ziet.

Robeyns verzet zich tegen het beticht worden van jaloezie of afgunst, maar zoekt naar een oplossing om de groeiende kloof tussen arm en rijk te slechten omdat te grote ongelijkheid en te grote tekorten tot een woede leiden die wereldwijd in geweld kan ontsporen.

Zij registreert dat het dichten van de kloof tussen rijkdom en armoede, de weg naar het afromen van het ‘schandalige’ teveel, te maken heeft met een drievoudige aanpak: een politiek, een financieel en een ethisch appèl. Vandaar  haar kanttekeningen die zij plaatst bij democratie, bij een financieel stelsel dat de groei van vermogen faciliteert en bij rechtvaardiging.

Dat laatste brengt haar op het vlak van de filosofie: de ethiek. Het betreft vragen zoals: hoe zien wij onszelf als mens, in welke wereld willen we samenleven en wat zijn de verantwoordelijkheden naar kwetsbaren toe. Zij concludeert dat er veranderingen op structureel niveau nodig zijn om rijkdom in te perken en over te hevelen.

Ethische verantwoordelijkheid

Het duurt betrekkelijk lang tot zij aan een eerste verkenning van wat zij filosofisch noemt, over wat verantwoord geldbezit is, toekomt. Dat gebeurt zo halverwege het boek. Daarvoor doorloopt zij – zoals in haar hele boek – op een nogal uitvoerige wijze voorbeelden die liggen op het vlak van rijk in relatie tot macht, tot politieke invloed, tot het kunnen inzetten van lobbyisten en tot corruptie: de oneigenlijke verwerving van grote vermogens. Zij noemt dat besmet geld.

Ze wijdt uit over democratische besluitvorming waarmee zij, net als in andere hoofdstukken nogal wat afdwaalt in willekeurig gekozen voorbeelden die haar pleidooi voor overheveling of afromen van rijkdom ondersteunen.

Maar ze laat bijvoorbeeld zaken als crimineel verworven geld uit narcoticahandel als ook het geld dat omgaat in seksuele dienstverlening en de porno-industrie buiten beeld als ook de duistere wereld van bitcoins. Dat krijg je nu eenmaal als je afglijdt in uitweidingen over waar inkomens onevenredig groeien.

Maar goed, de ethiek breekt aan met vragen zoals: ‘Kunnen we leven binnen de grenzen van ecologische duurzaamheid zolang ondernemingen naar recordwinsten streven?’ En: ‘Hoe beïnvloeden de superrijken de klimaat- en ecologische crises? Waarna zij weer voorbeelden aanhaalt van catastrofale natuurrampen ten gevolge van menselijk handelen.

Het leidt haar tot de open deur dat wie rijk is of wat rijke landen doen, de veroorzaker is van meer uitstoot van broeikasgassen en milieuverontreiniging tot op het niveau dat er geen sprake meer is van regeneratie.

In het kader van moraliteit valt het begrip verdelende rechtvaardigheid. Dat opent in haar optiek twee wegen: de afroming via belastingen – een politiek ingrijpen – en de vrijgevende liefdadigheid – de weg van willekeur want wie krijgt wat van de overvloed en waarom? Zij bespreekt slechts zeer terzijde het maximaliseren van inkomen zoals dat in Nederland speelde met de Balkenende-norm.

In alle gevallen houdt de vereffening en herverdeling waar zij over schrijft zowel een gedragsverandering als een ander consumptiepatroon in. Maar hoe komt dat tot stand? Een van haar conclusie luidt naast verandering van gedrag: het opleggen van rantsoenering door de overheid. Maar dat is al zo wat.

Daarnaast oppert zij een vorm van liefdadige, milieuvriendelijke vrijgevigheid van vermogenden, zoals zij schrijft: ‘Superrijken hebben keuze.’ Ze kunnen hun vermogen aanwenden tot vermogensgroei of tot groene groei in het belang van iedereen. ‘Als de meest welgestelde individuen niet als eerste iets doen, schenden ze daarmee het draagkrachtprincipe, een van de ethische kernprincipes in hoe we over belastingen denken…’ Twee gedachten

Het boek van Ingrid Robeyns hinkt mijns inziens lastig genoeg op twee benen. Het zal zeker te maken hebben met haar dubbelrol als econoom en filosoof. Al lezende vraag je je af tot wie zij zich richt. Het boek bevat vele getallen die veel macrocijfers betreffen – waarbij zij terecht vraagtekens plaatst en die zij terecht inkadert in wat voor zeggingskracht die hebben – maar veel daarvan is al terug te vinden in het werk van Piketty.

Mijns inziens is deze exercitie of bewijsvoering voor de gedachteontwikkeling over het thema vanuit een filosofisch-ethische invalshoek niet nodig. Het punt is overweldigend duidelijk: er zijn mensen gewoon te rijk. Dat vind je ook allemaal terug in boeken zoals dat van Peter Philips Giants, the global  power elite (Seven Stories Press, New York, 2018). Ook hij laat zien hoe het samengaan van geld en macht een geopolitieke factor vormen.

Gaat het over de armoede die zij plaatst tegenover rijkdom, dan zien we veel daarover in publicaties zoals in die van Guy Standing, mede grondlegger van het Basic Income Earth Network. Hij schrijft uitvoerig over het precariaat: de mensen die in armoede leven of in de armoedeval terecht komen wat niet zozeer met klasse heeft te maken maar met de relatie tussen arbeid en kapitaal. Zijn naam vind ik in het boek van Robeyns niet terug.

Ook vind ik niets terug van denkers uit achtergestelde culturen die kapitalistische overheersing aan de kaak stellen zoals Boaventura de Sousa Santos, of bijvoorbeeld Raúl Prebisch met de Dependency-theory of het denken van Xi Jinping. In dat opzicht is het jammer dat een literatuuropgave of een trefwoordenregister ontbreekt omdat je daarin de auteurs die zij benoemt in zouden zijn terug te vinden.

In haar boek valt zo het politieke met het financiële samen als het gaat over wat daaraan te doen. Het lijkt er op dat zij het ethische inperkt tot de oproep tot verdelende rechtvaardigheid. Zij verwijst hierbij naar het werk van John Rawls maar laat bijvoorbeeld het denken over Justice door Michael J. Sandel onbesproken.

Andere vraag die ik me al lezende stel is, of zij het probleem van een grensbepaling voor armoede en rijkdom niet beter van onderuit had kunnen benaderen. Vanuit de vraag wat is nodig voor bestaanszekerheid om vandaar uit het scandaleuze teveel aan de kaak te stellen, zoals zij dat deed met cijfers in haar inleiding.

Ze had de aanpak van rijkdom bijvoorbeeld eens langs de lat van Cuba kunnen leggen waar op grond van een sociaal stelsel dat fungeert binnen de mogelijkheid die de economie daar biedt, sprake is van een politiek aangestuurde vereffening. Zij had dan meteen kunnen meenemen waarom in algemene zin de economie daar niet groeit en wat dat betekent. Ook dat heeft met geopolitieke machtsaanspraak te maken. Cuba is geen Sovjet-Unie maar wel een socialistisch land dat hoog scoort op humanitair gebied maar slecht op economisch terrein. In ieder geval is het een land waar niet de kloof tussen rijk en arm gaapt.  

Bron:  DWM