‘Stoerdere en hardere taal, die gepaard gaat met een repressieve aanpak, kan misschien electoraal lonen bij die groepen waarover het niet gaat’, schrijven Jan Naert, Pascal Debruyne en Rudi Roose over het nieuwe actieplan van de Vlaamse regering om jeugdcriminaliteit aan te pakken. Dat maakt mogelijk dat jeugdrechters ook ouders kunnen straffen voor feiten die gepleegd worden door hun kinderen.
Het nieuwe actieplan om jeugdcriminaliteit aan te pakken maakt het mogelijk dat ouders gestraft worden door de jeugdrechter voor feiten die gepleegd worden door hun kinderen. Minister van Justitie Zuhal Demir (N-VA) en minister van Welzijn Hilde Crevits (CD&V), die verantwoordelijk zijn voor dit actieplan, zetten daarmee terug een stap in een verder escalerende bestraffingslogica. Een aantal zaken in deze visie en aanpak zijn bedenkelijk vanuit wetenschappelijk oogpunt en zeggen meer over de staat van de politiek zelf, dan over jongeren uit vaak maatschappelijk kwetsbare gezinnen die “van de sporen gaan”.
Bevoogding en klassejustitie
Ondanks de blinddoek van Vrouwe Justitia, werkt ons juridisch systeem ongelijk. Dit kwam op een schrijnende manier aan de oppervlakte na het proces van de Reuzegommers, die verantwoordelijk waren voor de dood van Sanda Dia. De roep van de Hoge Raad voor Justitie naar wetenschappelijke bewijsvoering is terecht. Want ongelijke macht lijkt wel een rol te spelen. Wie zich in dergelijke systemen kan wapenen en de taal, procedures en machtsmiddelen kent om ermee om te gaan, komt er beter uit dan anderen die die middelen niet hebben.
Wat geldt in het justitieel systeem voor volwassenen, speelt ook een rol in dat voor minderjarigen. Kinderen en jongeren uit lagere sociale klassen hebben meer kans om in de jeugdhulpverlening terecht te komen. Bovendien weten we ook dat deze door gezinnen vaak als sterk bevoogdend en bestraffend wordt ervaren. Hoewel er formeel vaak sprake is van vrijwilligheid, is de druk vanuit het jeugdhulpsysteem vaak groot om iets te veranderen: iets te veranderen aan het gedrag, iets te veranderen aan de manier van opvoeden, of iets te veranderen aan je levensstijl.
Zo vrijwillig is dit allemaal niet. Het is pas wanneer mensen zelf in contact komen met zo’n systemen, dat ze schrikken van de controle en disciplinering die ervan uitgaat. Jeugdhulpverlening bevindt zich immers op de spanning tussen een beschermingslogica voor het kind en de jongere (met uitbreiding van het gezin) en een bescherming van de maatschappij tegen het potentieel ‘ontspoorde’ individu en/of gezin. Meer en meer zien we dat repressieve logica’s domineren. En bescherming op basis van grondrechten neemt af.
In onderzoek met jongeren in de jeugdhulp werd duidelijk dat zij vaak een appel deden op dienstverlening, maar dat hun vraag niet gehoord of niet serieus genomen werd (Naert, 2019). Ook in de vroegere praktijken van de Ouderstages, die ook dienden om ouders die manifest onverschillig waren ten aanzien van de delinquentie van hun kinderen, merkten we dat het niet ging om ouders die onverschillig waren, maar vaak geen raad meer wisten met het gedrag van hun kinderen en vaak vruchteloos hulp zochten. Indien er dan feiten gepleegd worden, dan is er vaak wel een antwoord voor handen, maar dit is dan vaak ook een hard antwoord.
Dat dit dubbel bestraffend wordt ervaren door ouders en jongeren is duidelijk. De vraag is dus wat het maatschappelijk engagement is om voor elk kind en voor elke jongere te voldoen aan de grondrechten. Dit is tot nader order wel een kwestie, gezien heel veel kinderen en jongeren vandaag op straat leven. Tellingen tonen een stijging van min 25-jarigen in de statistieken. Op wie en wat richt het beleid haar pijlen dan? En wie ontspoort er?
Straffen werkt niet
Naast een macro maatschappelijk verhaal, is er ook het eenvoudige feit dat bestraffing niet, kortstondig of slechts met permanente dreiging werkt. Onderzoek rond motivatie van mensen toont aan dat bestraffing zelden leidt tot wat men noemt ‘intrinsieke motivatie’, een term die uitdrukt dat de motivatie uit de persoon zelf komt en niet ingegeven is door een externe factor. Bestraffing kan zelfs contrapructief werken indien het niet constructief is en gericht op herstel. In heel wat contexten is men dan ook al langer afgestapt van een bestraffende logica.
Ook in het recente decreet jeugddelinquentierecht wordt de nadruk gelegd op herstel, en veel jeugdhulpprofessionals werken aan constructieve reacties op delinuentie, vanuit de vaststelling dat repressie – hoe aantrekkelijk het ook mag klinken voor leken – geen zinvol antwoord is op problematisch gedrag van jongeren en ouders.
Als we dan uitgaan van het feit dat er heel wat jongeren zijn die al een langer traject in en uit de jeugdhulp liepen, en waarbij er in deze trajecten vaker momenten waren die zij (en met hen ook hun gezin) als sterk negatief ervaren hebben, dan dienen we dit plan met “meer van hetzelfde” sterk in vraag te stellen. Voor jongeren en hun gezinnen zal dit niet werken. Het zal er alleen toe leiden dat het systeem van zorg of van jeugdrecht voor hen nog bedreigender wordt en nog minder betrouwbaar dan het al was. Het lijkt ons zeer paradoxaal dat een overheid die wil inzetten op interventies waarvan bewezen is dat ze werken, pleiten voor interventies waarvan we weten dat ze zeker niet werken.
Structurele problemen
Indien het werkelijk de bedoeling is om aansluiting te vinden met de realiteiten van mensen en ook effectieve zorg te verlenen, ook, of net precies voor die jongeren die zeer uitdagend gedrag stellen, dan kijken we beter naar wachtlijsten, kinderen en jongeren in armoede, de woningproblematiek, kinderen en jongeren op de vlucht en op straat. Heel wat middenveld actoren trekken al jaren aan de alarmbel dat hier grondrechten geschonden worden.
Als je jaren in zo’n contexten leeft, dan heb je niets meer te verliezen en dan zal het misschien wel zo zijn dat je kwaadheid zich richt naar een maatschappij die dit laat gebeuren. Dit praat feiten niet goed of is geen relativering van een probleem, maar is wel een pleidooi om die feiten beter te begrijpen in een contextueel en procesmatig kader, eerder dan in te zoomen op symptomen zelf. Deze ‘behandelen’ met een stok achter de deur zal er enkel voor zorgen dat er meer en meer stokken nodig zijn.
Dus beste ministers als jullie “ouders de hand willen reiken en ondersteunen”, doe het dan misschien met een betere ondersteuning van gezinnen in de meest precaire omstandigheden in onze samenleving en laat de stok even echt achter de deur. Van beleidsmakers wordt verwacht dat ze beleid maken, maar ook beleid uitdragen. Stoerdere en hardere taal, die gepaard gaat met een repressieve aanpak, kan misschien electoraal lonen bij die groepen waarover het niet gaat. Bij die groepen, gezinnen en jongeren die geraakt wordt, is het vooral een teken van disconnectie. Waar macht moet werken via bruut micromanagement en-interventionisme in het gezin, toont het haar totaal machteloze gezicht om structureel iets wezenlijks te veranderen.
Bron: Knack