“In een schurkenstaat zitten procureurs op de plaats van de rechters”
Opinie van Walter De Smedt in dewereldmorgen
Niemand kan het recht worden ontnomen om door zijn natuurlijke rechter te worden berecht. Zo staat het in de Grondwet. Het is aan de rechter om te oordelen wanneer burgers in hun verhouding met het beleid in een conflict komen dat zij zelf niet meer kunnen oplossen. In de praktijk worden de rechten van de burger in het gerechtelijk apparaat steeds verder uitgehold, volgens Walter De Smedt, voormalig lid van de commissie-Franchimont
Hoe deze gerechtelijke afhandeling gebeurt is ook duidelijk bepaald. Het moet volgens de vereisten van het eerlijk proces verlopen. Dat betekent dat het moet gebeuren in een tegensprekelijk en openbaar proces waarin iedere partij zijn zeg kan doen en de rechter op gemotiveerde en publieke wijze oordeelt over schuld en boete. Dat dit openbaar moet geschieden strookt met de wensen van de witte marsen.
Justitie moet ook zichtbaar, transparant, gebeuren. In de feitelijkheid is de wijze waarop justitie handelt steeds verder van deze grondprincipes afgeweken. Enerzijds heeft één van de procespartijen, de procureur, zijn macht erg vergroot. Anderzijds worden de rechten van de burger steeds verder uitgehold.
Justitie is daardoor geen dienstverlening aan de burger meer, maar een zaak waarin de belangen van magistraten, advocaten en het politiek beleid de rechten van de burger verdringen. Bovendien is deze evolutie weg van de burger niet zomaar, maar integendeel, erg bewust gebeurd.
De twee parlementaire Bendeonderzoeken stelden vast dat de procureur een overmatige rol had verkregen in het bepalen van onderzoeksstrategie en onderzoekspistes. Daarom werd een commissie van experten, de commissie Franchimont, opgericht.
Die moest de “knelpunten” in de procedure wegnemen. Daarom werd in de wet-Franchimont de opdracht van zowel de procureur als van de onderzoeksrechter verduidelijkt worden en kregen de burgers bijkomende rechten. Waar voorheen de procureur verplicht was te vervolgen, het onderzoek door een onderzoeksrechter gebeurde, en de uiteindelijke beoordeling aan de strafrechter werd gegeven, ontstonden gebruiken die door de commissie-Franchimont niet meer konden worden terug gedraaid.
De procureur gebruikte zijn hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie om steeds meer zelf te onderzoeken, waaruit het opsporingsonderzoek groeide, een onderzoek zonder tussenkomst van een onderzoeksrechter. De procureur gebruikte ook de verjaring van de strafvordering om vervroegd een beslissing te nemen. Dossiers werden zo opzijgelegd tot de verjaring was ingetreden.
De wet-Franchimont erkende dit gebruik en wettigde het recht op sepot, de beslissingsmacht van de procureur om niet te vervolgen. De onderzoeksrechter kreeg daarentegen de opdracht alle maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken te oordelen.
De andere procespartij, de burger, werd niet vergeten. Hij verkreeg het recht om tijdens het vooronderzoek inzage te verkrijgen in het onderzoekdossier zen kon hij tevens aan de onderzoeksrechter bijkomende onderzoeksverrichtingen vragen.
Ook de geheimhouding van het vooronderzoek werd gerelativeerd. Zowel de burger, bij monde van zijn advocaat, als de procureur, kunnen er publieke mededelingen over doen indien het openbaar belang dat vereist.
Vraag is nu of deze wettelijke hervormingen wel worden toegepast. Wat gebeurt er wanneer een burger zijn rechten wil uitoefenen en hij een conflict aan de beoordeling van de strafrechter wil voorleggen? Om zijn rechten te kunnen uitoefenen heeft ook de burger, net zoals de andere procespartij, de procureur, een grondwettelijke toegang tot de strafrechter.
De burger kan zich verzetten tegen een sepot door de procureur, door zich bij de onderzoeksrechter burgerlijke partij te stellen, waardoor de beslissing vervalt van de procureur om niet te vervolgen. De burger kan voor de meeste misdrijven ook zelf naar de strafrechter stappen door de verdachte er rechtstreeks te dagvaarden.
Hoe het één en het ander in de feitelijkheid verloopt is evenwel erg verschillend van vroegere rechten en voorschriften. De wijze waarop de verschillende dossiers over het wanbeleid van de burgemeester van Boechout in het Antwerpse justitiepaleis worden behandeld geven een duidelijk beeld van hoe in de praktijk vorige wetswijzigingen worden toegepast.
Over het wanbeleid te Boechout werd door Audit Vlaanderen, een agentschap van de Vlaamse overheid, een forensisch onderzoek gevoerd. Zowat alle bestuurlijke “disfuncties” die een burgemeester kan begaan werden er in opgesomd.
Omdat er ook ernstige en samenlopende omstandigheden zijn dat er misdrijven werden gepleegd, inmenging en schending van het beroepsgeheim, werd het verslag van dit onderzoek via de Centrale Dienst voor Corruptiebestrijding, aan de procureur te Antwerpen overgemaakt. Het gaat hier niet zomaar om een krantenartikel of een bericht op sociale media.
“Een forensische audit is een geheel van audit-activiteiten, waarbij gegevens worden verzameld, gecontroleerd, bewerkt, geanalyseerd en gerapporteerd om de waarheid te achterhalen of om bewijzen te vinden, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn van mogelijke onregelmatigheden” (website Audit Vlaanderen).
De bewijzen van de weerhouden disfuncties en misdrijven, e-mailverkeer tussen de burgemeester en de twee lokale bouwpromotoren, werden aan het dossier gevoegd, geanalyseerd en besproken. Advies van het Vlaams agentschap Binnenlands bestuur bevestigde de aanwijzingen van het bestaan van de misdrijven schending van het beroepsgeheim en inmenging.
Ondanks het feit dat in het auditverslag de bewijzen van de vermeende misdrijven, schending van het beroepsgeheim en inmenging, werden toegevoegd, geanalyseerd en besproken, legde de procureur te Antwerpen het dossier opzij. Omdat een burger zich burgerlijke partij stelde kon de procureur niet meer beslissen het te seponeren, het zonder gevolg te laten.
Daarop nam de procureur een vordering voor de raadkamer van de rechtbank waarbij hij het afsluiten van het onderzoek en de buitenvervolgingstelling van de verdachten vorderde. Hij motiveerde deze vordering met de bewering dat de daders “onbekend” waren gebleven. Deze bewering wordt echter door de elementen van het dossier tegengesproken.
De verdachten werden er meermaals in geïdentificeerd en zelfs door de onderzoeksrechter persoonlijk gehoord. Deze bewering kan daardoor moeilijk ernstig worden genomen. Het is gewoonweg onwaar. Bovendien is het de vraag waarom de procureur op die wijze tracht het grondwettelijk recht van de burger-klager te beletten om zich tot de strafrechter te wenden.
Er zijn in dit dossier ontegensprekelijk ernstige en samenlopende aanwijzingen dat er misdrijven werden gepleegd en de daders ervan zijn duidelijk bekend. Waarom wil de procureur dan beletten dat hierover een openbaar en tegensprekelijk debat voor de strafrechter wordt gevoerd? In dat debat kan hij alle elementen aanhalen die volgens hem een vrijspraak wettigen.
Dezelfde vraag kan ook aan de onderzoeksrechter worden gesteld. Ook hij is immers in het bezit van het uitvoerig en kundig auditverslag. Niemand werd evenwel door de onderzoeksrechter in verdenking gesteld. De burgemeester weigerde een verklaring af te leggen. De advocaten beriepen zich op hun beroepsgeheim om hetzelfde te doen.
Het gaat hierin over een telefoontje van de advocaat van de klager waarin die het voorstel van de advocaat van de burgemeester overmaakt. Daarin stelt die advocaat op vraag van de burgemeester voor om de klacht tegen één van de bouwpromotoren te laten vallen in ruil voor de erkenning van het door de burgemeester beweerde niet vergunde tennisterrein van de klager.
Omdat de klager het telefoongesprek had opgenomen werd het aan het gerechtsdossier gevoegd zodat daarover ook niets meer moet worden onderzocht. Dergelijke poging tot corruptie is strafbaar, wat de advocaat van de klager in het telefoongesprek ook tot de uitspraak bracht dat er niets van op papier kon worden gesteld.
Pech voor de betrokken advocaten want het Hof van Cassatie heeft het gebruik van dergelijke opname toelaatbaar verklaard en laat de beoordeling, bij toepassing van de Antigoonleer1, over aan de strafrechter. De advocaten trachtten evenwel aan de strafbaarheid te ontkomen door voor te houden dat zij geen verklaring mogen afleggen omdat zij gehouden zijn door hun beroepsgeheim.
Maar ook daarover is de rechtspraak duidelijk. Hun beroepsgeheim dient enkel om de rechten van de cliënt te beschermen. Voor de eigen misdrijven zijn de advocaten als gewone burgers strafbaar. Bovendien weigerde de onderzoeksrechter in te gaan op de vraag van de burger-klager om de verdachten in verdenking te stellen en ook een onderzoek te doen naar mogelijks verleende gunsten. Volgens hem is de waarheidsvinding er niet door gediend.
Mag er ook op gewezen worden op welke wijze de burger-klager werd opgevangen wanneer die zijn recht wilde uitoefenen. Bij het aanhoren van de opname van het telefoongesprek was een befaamd advocaat van de Antwerpse balie niet bereid klacht te doen tegen zijn confraters.
Beroep op een advocaat van een andere balie had tot gevolg dat het advies van de stafhouder moest worden gevraagd. En die stafhouder vond het gebruik van de telefoonopname niet toelaatbaar. Daardoor moest de burger-klager zelf en zonder bijstand van een advocaat zorgen voor het opstellen van een burgerlijke partijstelling en moest hij zelf naar de onderzoeksrechter stappen om die neer te leggen.
Omdat de waarborg van 500 euro op de griffie niet met een bankkaart kan betaald worden moest in een bank cash worden opgehaald. Terug op de griffie kreeg de burger een verklaring voorgelegd waarin vermeld werd dat hij voor de onderzoeksrechter was verschenen en dat die er akte van genomen had.
Omdat de burger geen enkele onderzoeksrechter had gezien noch gehoord en de ondertekening ervan de nietigheid van de daarop gesteld onderzoekshandelingen tot gevolg kan hebben weigerde hij deze te ondertekenen, wat de gramschap van de griffier tot gevolg had zodat de burger ‘s anderendaags “mocht” terugkomen.
Het gaat in voorgaande feiten nog niet eens over de behandeling over de grond van de zaak, de vraag of er voldoende bewijs is voor de beoordeling door een rechter van de schuld en boete. Het gaat tot nu toe enkel over de vraag of het dossier al dan niet in een tegensprekelijke en openbare behandeling voor en door de strafrechter moet komen zodat de burger-klager er zijn grondwettelijk gewaarborgd recht kan door uitoefenen en de andere burgers kunnen zien hoe recht wordt gedaan.
Een verwijzing naar de wijze waarop het Reuzegomproces werd afgedaan en daarbij door de procureur tweemaal de toetsing door het Hof van Cassatie werd vermeden is niet veraf.
Het zijn deze elementen die aanleiding waren tot de afkeuring van de eerste versie van de afkoopwet, de wet die de procureur de macht gaf de toegang tot de strafrechter te beletten door een geheime deal met de verdachte over de afkoop van schuld en boete. Niet eerlijk, want zonder rechterlijke toetsing, en evenmin transparant.
Als je vaststelt stelt hoe in de Boechoutse dossiers de normale uitoefening van de rechten van de burger worden belet en de procureur er zich zelfs tegen verzet kan je daaruit besluiten dat de door de wet-Franchimont aan de burger gegeven rechten maar ook de verduidelijking van de opdrachten van de procureur en van de onderzoeksrechter worden miskend.
Door deze vaststelling overstijgen de Boechoutse dossiers het individueel karakter en worden de huidige “knelpunten”, die de wet-Franchimont wou wegnemen, versterkt. De door de Bendeonderzoeken vastgestelde “overmatige” rol van de procureur is, in tegenstelling met het door de wet-Franchimont bedoelde evenwicht tussen de procespartijen, verder geëvolueerd, waarbij de feitelijke macht van de procureur steeds verder wordt versterkt zodat deze zich steeds meer als een rechter kan gedragen.
Ook de door de witte marsen gevraagde transparantie wordt daarbij ontweken. Ook het afsluiten van het bendeonderzoek gebeurt door een behandeling voor de raadkamer, met gesloten deuren, zodat niet kan gezien worden wat er in het dossier staat en recht niet zichtbaar kan gebeuren: niet volgens de vereisten van het eerlijk proces, boven het hoofd van de burger en niet transparant.
Het is dezelfde evolutie die zich ook op algemeen en bestuurlijk-politiek vlak heeft doorgezet. Ook daar is de kloof tussen de burger en het beleid sterk vergroot. Geen wonder dus dat zowel het politiek als het justitieel beleid sterk aan geloofwaardigheid hebben ingeboet.
Wie doet er wat aan?
Hoe een gerechtelijke procedure verloopt wordt nu een onderhoudend TV-programma, over cold cases worden betwistbare podcasts gemaakt, magistraten trekken zelfs naar de scholen om het allemaal aan de verontwaardigde leerlingen uit te leggen. Ondertussen zet de evolutie weg van de burger zich in justitie door en neemt de procespartij die de procureur is steeds meer de opdracht van de rechter in.
Justitie is er niet meer voor de burger maar voor de magistraten, de advocaten en voor het politiek beleid. Bovendien moet het daarom ook allemaal afgeschermd en zelfs geheim worden gehouden en wordt wie er over bericht bedreigt met vervolging van wat nu misbruik van inzagerecht wordt genoemd.
De gewezen eerste-voorzitter van het hoogste hof, ridder de Codt, had gelijk toen hij verklaarde dat onze rechtsstaat naar een schurkenstaat evolueert. Daar liggen onze verkozenen evenwel niet van wakker. Zij drukken op het knopje dat hen wordt aangewezen en ondergraven daardoor hun eigen statuut en dat van de andere macht die justitie zou moeten zijn.
Zoals hun opdracht wordt misprezen wordt ook het recht van de burger miskend en tegelijk ook dat van wat de Grondwet bedoelt met de bewering dat alle macht van de Natie uitgaat. Het is inderdaad eigen aan de schurkenstaat dat de procureur er steeds verder de plaats van de rechter inneemt. Ondertussen onderhandelen de schurken nu over de herverdeling van enkel hun persoonlijke macht en wordt justitie misbruikt om er de sterke arm aan te geven. Toch benieuwd wat het Europees Hof van de Rechten van de Mens daarvan zal maken.
In de zaak-Kudeshkina is het Europees Hof van oordeel dat de aantijgingen van rechter Kudeshkina niet beschouwd kunnen worden als een ongefundeerde, persoonlijke aanval, maar als een pertinente en faire commentaar op een aangelegenheid van groot maatschappelijk belang. Het Hof wijst andermaal op het chilling effect dat optreedt wanneer men zijn mening niet meer publiek durft te maken uit angst voor bestraffing. Het Hof benadrukt dat zo’n chilling effect bijzonder nefast is voor een democratie en dat Kudeshkina wel degelijk het recht had om deze zaken onder de aandacht van het publiek te brengen.